CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 23 maart 1929

 

 

Van vroeger dagen 106: Kinderspelen 3

 

"De folklore is de archeologie onzer moderne beschaving." (The Archeologice Review)

 

 

"Als man van over de zeventig heb ik steeds met belangstelling uw stukken Van Vroeger Dagen gevolgd." Zoo'n aanhef van een uitvoerig epistel wekt vanzelf belangstelling mijnerzijds om het geheel te lezen, en 't gevolg is geweest, dat veel van den inhoud in dit vervolgartikel verwerkt werd. Naast de reeds genoemde spelen waren er mijn bejaarden vriend nog enkele uit zijn jeugd bijgebleven, waarvan op de eerste plaats "het reepen". In Noord-Nederlandsch heet het hoepelen. Het geschiedde en gebeurt nog met een reep (hoepel). Vroeger waren het echter groote houten reepen, waar de kinderen, als echte matadors in de kunst, zelf door konden springen, terwijl de reep in gang was. Aan den binnenkant werden veelmaals vier of vijf spijkertjes geslagen, waarmede er eenige blikken plaatjes aan bevestigd konden worden. Met dit materieel uitgerust rolden de kinderen dan soms met tien of meer de buitenwegen op, soms tot in Loon op Zand. Kwamen ze in de verte aangerold dan geleek er wel een arreslee op komst.

 

Een ander spelletje was het "poel knippen". Dit gebeurde met twee of meer kinderen. Er werd een driehoek op den grond geteekend en op iederen hoek daarvan werd een knikker gelegd en ook nog in het midden. Dan werd een streep getrokken "voor den aanleg" op twee of drie meter van "de poel". Wie het kortst bij de meet lag, mocht eerst knippen of schieten. Raakte hij een knikker, die daardoor uit den driehoek rolde, zoo was deze voor hem. Doch kwam de knikker waarmede hij knipte in "den poel", dan moest hij er eentje geven. Zoo speelde men voort, tot de duisternis inviel of de schooldeuren tot binnengaan dwongen.

 

Voorts was er een spel, dat slechts met twee jongens gespeeld werd en "voeten" genoemd werd. Ieder had een ijzeren bolletje. Er werd een kuiltje gemaakt en wie het kortst bij het kuiltje lag, mocht eerst. Dan trachtte men met den bol den anderen bol te raken, en lukte dit, zoo moest de afstand der bollen met de voeten afgepast worden, zóólang tot men honderd voetlengten had. Wie dit het eerst bereikt had, was de winner, en het spel werd hervat op dezelfde wijze.

 

Nog speelde men "hakbergen". Dat geschiedde met "haktollen" (draaitollen). Deze tollen waren van ander model dan de tegenwoordige. Zij werden bij "Vrenske Appels" in den Veldhovenschen hoek gedraaid; door de smid werd er nog een pin ingezet en klaar was Kees. Men trok een cirkel op den grond en daar moesten dan de haktollen ingezet worden. Kwam de tol niet in den ring, dan moest hij er in gelegd worden. Stond hij in den ring te tollen, doch draaide hij op 't eind niet den cirkel uit, zoo moest ook deze er in blijven liggen. De anderen mochten nu met hun tol probeeren om er tusschen te hakken en sprongen de inliggenden dan van elkaar buiten den kring, zoo mocht de eigenaar van den vrijgekomene weer mee hakken. Alweer een spelletje "zonder eind".

 

Hetgeen elders blindemannetje heet, noemde men hier "blinde koei, waar heenen?!" Geeft de benaming niet iets onbeschaafds, iets ruws in uitdrukking aan? Men speelde het met een groot aantal kinderen op een weiland. Men vormde een kring en een ervan moest zich omkeeren en zeggen een getal, bijv. 15 of 20. Dan begon de voorman te tellen, gaande in de richting van den zonneloop. Wie het genoemde nummer ten deel viel, was "de blinde koe".

(Dit aanwijzen heeft bij kinderspelen op verschillende manier plaats. Vaak heeft men er aftelrijmpjes bij op te dreunen. Hiervan zullen we er enkele weergeven, die we uit Tilburgschen mond verzamelden. Mochten er onder de lezers zijn, die andere kennen, zoo kunnen zij zich daarmee desgewenscht weer eens in hun jeugd verplaatsen, door ze in den geest terug te roepen. We houden ons dan voor mededeeling aanbevolen, hoor.)

Op het blindemannetje terugkomend, "de koe" werd een doek voor de oogen gebonden en hij werd alleen gezet. Ieder mocht hem een tikje met de hand geven op schouder of rug. De blinde moest trachten er een te pakken te krijgen. Had hij hem (of haar), dan moest hij nog zeggen, wie het was. Gelukte dit, dan ging de doek van de oogen en had hij goed geraden, dan trad de gevangene in zijn plaats om het koeschap te aanvaarden, anders bleef de vorige vanger.

 

Een spelletje, welks herkomst van naam Joost weten mag, was "poetje". Het was een gevangenspelletje enkel door jongens gespeeld. Tegen een schuurdeur of stal werd een grooten halven cirkel getrokken. Daar stond de vanger in. Hij mocht tijdens het vangen echter zijn handen die hij samengevouwen dichtgeknepen had, niet los maken. De losloopenden waren vrij in hunne bewegingen. Had de vanger er een met zijn gesloten handen getikt, dan was deze vanger en hij kon vrij mee rond den vanger dollen. Zóó ging het reeds voor zestig jaar en menige school ziet het spelletje herhalen.

 

"Klompke schuiven" gebeurde eveneens met tien of meer. Men vormde een grooten kring en één moest zich omdraaien. Er werd weer afgeteld, en wie het lot trof, moest uit den kring treden, terwijl de anderen zich op den grond of in de wei met de voeten tegen elkaar gedrukt plaatsten. De klomp liet men nu onder de beenen van den kring doorschuiven en middelerwijl moest hij, die buiten den kring stond, trachten den jongen te pakken bij wie op een gegeven oogenblik de klomp onder het been was. Dit viel niet mee, wijl tijdens het spel de klomp ook opgenomen mocht worden en bijv. naar de overkant geworpen. Daardoor moest dan de tikker den kring weer rond en tegelijkertijd verhuisde de klomp natuurlijk weer naar een ander kind. Gelukte de vangst echter, dan moest hij die getikt was, in zijn plaats treden. Zoo speelde men in 't vrije veld vroolijk voort.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 16 Maart 1929

 

 

P.S. 1. We schreven een vorig maal over den rommelpot. Daarop berichtte een belangstellend lezer, dat "'t allemaal uitkomt lijk spurrie met een mikske", doch waar ik van een varkensblaas sprak, meende hij dat deze te Tilburg de "frutblaas" genoemd werd.

Vanzelfsprekend geven we deze aanvulling graag, terwijl we deze gelegenheid benutten om te wijzen op deze typische volksuitdrukking. "Het komt uit lijk spurrie met een mikske" heeft niets met een mik, een wittebrood te maken, doch de uitdrukking zou volgens sommigen ontleend zijn aan het uitkomen van de spurrie tijdens zijn groei in gaffelvorm, terwijl anderen meenen, dat deze zegswijze ontstond doordat gemaaide spurrie op een gaffelvormig houtje (met een mikske) te drogen gezet wordt.

 

P.S. 2. (stukje tekst weggevallen) aan de vechtpartijen op school bij meester Borsten als "de kaaibuuters" met "de Turken" streden. Ook 'n spel, al ontaardde het spoedig in deugnieterij.