CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 4 mei 1929

 

 

Van vroeger dagen 112: Van alles wat 1

 

Dat de artikelen dezer reeks van den laatsten tijd zeer nauw het leven van den doorsnee-Tilburger benaderden, bewijzen de talrijke brieven, die me naar aanleiding daarvan bereikten. Het is te tijdroovend ze alle afzonderlijk te beantwoorden. In hetgeen nu (en later) volgt, zal elk wel iets terugvinden, waaruit blijkt, dat aandacht aan zijn schrijven geschonken is.

In de eerste plaats dank aan den schrijver van "Het Geestelijk Kaartspel", die zich de moeite getroostte dat lange lied zooals het vroeger te Tilburg op teeravonden of feestjes gezongen werd, over te schrijven. Tezijnertijd hoop ik er een dankbaar gebruik van te maken. Ook den zender der serie Tilburgsche bidprentjes vanaf deze plaats dank. Hoogelijk dank ik de Voorburgsche belangstelling, die "de geschiedenis van Malbroek" zelfs op muziek wilde brengen. Zulk meeleven doet volhouden.

Voorts kwamen er een paar kinderliedjes in, die gezongen werden (en nog wel worden) onder het uitvoeren van daarbij passende bewegingen. Zij luiden:

 

     Haken en oogen

     Tikke, takke, togen

     Holle bolle bier

     Verguld papier

     Wilde gij niet werken

     Dan komde gij maar hier!

 

     Twee emmertjes water halen

     Twee emmertjes pompen

     De meisjes op de klompen

     De meisjes op haar houten been

     Loop maar door het straatje heen.

 

Verder nog een tiental aftelrijmen. De rijmen, die wij destijds vermeldden, waren op een enkele uitzondering na, aan "den netten kant". Dat nóg vroeger echter ook in dit opzicht een zekere trivialiteit in den kinderdreun op meerder platheid of minder beschaving wijst, zal na lezing der volgende wel niet ontkend worden. Hoor maar:

 

     Roode koolen, witte koolen,

     Persmoppen. Amen.

 

     Rikke, tikke, tol

     De boer, die stal een knol

     Van den wagen

     Zonder vragen

     Rikke, tikke, tol.

 

     Ik en de kik zat op de wagen

     Ik en de kik moest planken dragen

     Ik en de kik viel in de sloot

     Ik en de kik was nog niet dood.

 

     Iede, wiede, wiet.

     Gij bent hem eerlijk niet.

     Spring uit je vel,

     En je bent hem eerlijk wel.

     Spring uit je huid,

     En je bent er eerlijk uit.

 

     Wiese, wiese, walen,

     Jan kwam thuis een boterham halen.

     Vader was niet thuis,

     Moeder was niet thuis.

     Piep! zei de muis in 't zomerhuis.

 

     Ikke en den dikke,

     Gingen samen stikken,

     Achter aan de sloot.

     Half verdronken en

     Nog niet dood.

 

     Achter het groen gordèntje,

     Daar lag een hallef centje.

     Moeder krijg ik er ook wat van?

     Neen, want jij hebt kwaad geda(a)n.

 

     Een kleermakersjongen,

     's avonds laat,

     Schoof het raam open,

     Sch..t op straat,

     Een politieagentje keek omhoog,

     En kreeg 't moppie juist in 't oog.

 

     Heb je niet gehoord

     Van de holle bolle wagen,

     Waar de slokkerige Gijs opzat?

     Die kon slokken

     Groote brokken;

     Een koei en een kalf,

     Een dood paard half,

     Een os en een stier,

     Met zeven tonnen bier,

     Een schip vol rapen,

     'n Schuur vol schapen.

     Nog kon Gijs van honger niet slapen.

 

     In de ronde kring,

     Daar staat een aardig huisje,

     Daar woont een tooverheks in,

     En die piept als een muisje,

     Hoepsa, hoepsa,

     Hoepsa, sa, sa, saa.

 

'k Zou haast zeggen, natuurlijk, kreeg de grootste beurt het dialect, het idioom en de zegswijzen. Ik had nog aardig wat van die uitdrukkingen in portefeuille, doch er zijn er nog zulke bijgekomen, dat we de bekoring niet weerstaan kunnen er nog enkele van af te drukken. Al zal het geheel meer geëigend voor tijdschrift-bijdrage worden.

 

- Als iets onverwachts, iets buitenissigs, door iemand gedaan wordt, heet het: "Men kan de gekken niet kennen, dan aan d'r kuren."

- "Er is geen panneke zoo scheef, of er past een dekseltje op" zegt men als een paar gevormd wordt, waarover het volk in spottenden of meewarigen zin spreekt.

- "Hij werd van 't kastje naar de bedstee gestuurd." Men liet hem noodeloos verschillende personen bezoeken.

- "Pik binnen, 't is winter" zegt men in plaats van: Neem wat je krijgen kunt. "'t Is winter" kan ons toonen, dat het stelen van brandstof of ook wel mondbehoefte voorzat.

- Van een dief zegt men, dat "hij lange vingers heeft".

- "'t Lijkt als een tang op een varken" wordt gezegd, als men uit wil drukken, dat twee dingen volstrekt niet bij elkaar passen.

- "Op één been kun je niet loopen" voegt men iemand toe om hem aan te sporen nog een tweede glaasje te drinken.

- "Hebben ze op je geschoten?" vraagt men aan iemand, die beteuterd staat te kijken.

- Op de kermis bij een kraam van "Hup rollebol" klonk het: "Zet je beenen buiten het bed, dan besch..t je de lakens niet", waar de beschaafde spreker gezegd zou hebben: Bezint eer ge begint.

- "Hij schiet met spek" beteekent: Hij overdrijft, en om aan te duiden dat iemand bespottelijk erg overdrijft en opschept, zegt men: "Hij schiet met varkens."

- Spottend hoort men zeggen: "Hij is 'n millionair! De air heeft ie en het millioen komt nie." "De eerste 50.000 bezorgen je de last, de rest komt van zelf." Dit beteekent ook: De eerste stap kost moeite, zooals de Franschen het zeggen: "Il n'y a que le premier pas qui coute."

- "Hij leeft van de wind" zegt men van iemand, die niet veel verdient (en toch groot wil doen). Ook wel van iemand, die zeer weinig eet.

- "Ik doe 't al liepen de koeien in de kool" wil zeggen: Ik zal het in elk geval doen.

- Hij stiet zich ernstig en zei: "Daar is een mensch niet op gemaakt."

- "'t Water komt wel aan de lippen, maar niet er over." Men wordt wel ooit zwaar beproefd, doch niet boven z'n krachten.

- "Hij ligt op de Mookerhei met z'n beentjes te rammelen" is 't zelfde als: "Hij is om zeep." Hij is dood. "Hij ziet het gras allang van de verkeerde kant groeien."

- Van iemand die met een voorstel te laat komt, heet het: "Hij komt met vijgen na Paschen" of: "Hij komt als Jan met z'n kraaien na de markt."

- "Hij is zoo brutaal als een aap, die z'n k.nt laat zien."

- "De een mag een koe stelen, de ander nog niet op stal kijken" wordt gezegd zooals de pijpenkoopman lange en korte pijpestelen in zijn etalage legde, en het bijschrift maakte: "Groote stelen en kleine stelen, maar grooten stelen het meest."

 

Met deze adversaria volstaan we voor ditmaal weer.

 

(Wordt voortgezet)

 

A.J.A.C. VAN DELFT