CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 25 mei 1929

 

 

Van vroeger dagen 116: Dorpsleven

 

Wat 'n evenement is dat geweest, toen de tram, 'n stoomtram, voor het eerst door "de stad" Tilburg reed! Gewichtige gebeurtenis, gewichtig personaadje ook, die eerste Directeur, gewichtig in letterlijken en overdrachtelijken zin. Wie Jan van den Elzen gekend heeft, zal dat volmondig beamen. Het was een kerel als een boom, naar schatting twee meter tien lang, het gewicht te schatten is al te gewaagd voor wie ooit zoo'n herculische gestalte van dichtbij zag. Zijn breedte was in verhouding tot z'n lengte, dan weet ge 't wel. Zoo'n kolos maakte in de oogen der kijkgragen de gewichtige tramgebeurtenis natuurlijk nog veel belangrijker. En was er dan weer iets natuurlijkers, dan dat de dorpsdichters en -componisten aan 't werk togen (1) om in dicht en ondicht "het feit van den dag" op de tongen te doen rijden?

Gelijk de Overleveringen gingen ook die rijmen van mond tot mond, en zonder ooit in druk verschenen te zijn, waren zij langen tijd algemeen. We hebben het echter tot "op noten" gekregen, en al kunnen we die hier niet afdrukken, de woorden zullen U, waarde lezer, niet onthouden worden. Speelde het liedje van Malbroek aan de zuidzijde van "de lijn", het tramliedje hoorde meer speciaal aan het Noordelijk stadsgedeelte, oftewel het Goirke. Het staat vrijwel vast, dat de dichter aan "geene kaant" woonde (en het zou den kroniekschrijver niet verbazen, als zekere kastelein aldaar er nog meer over wist te vertellen). Met leut en uit volle borst hoorde men in die dagen zingen:

     Kom, jongens, gaat op zij

     De tram, die komt voorbij.

     Hij rijdt in een kertier,

     Van Loon op Zand naar hier.

     Hij is gesmeerd met vet,

     En blaast op zijn trompet:

     Rèteketè, rèteketè, rèteketè.

 

     In alle steden, in alle landen,

     Heb ik een tanteke,

     Heb ik zoo'n allerliefste tanteke.

     En die sloeg me die armen paars en blauw,

     Omdat ik met de tram niet mee en wou.

     Van je héla, hola,

     Trammen moet je maar,

     Trammen moet je maar,

     Trammen moet je maar.

De laatste vier regels waren biscouplet.

 

     We zijn in Loon op Zand

     Behouden aangeland,

     Bij Arriaan Vermeer

     Daar zet ie ons teneer.

     En de hermenie van Loon

     Speelt daar zoo deksels schoon:

     Rèteketè, rèteketè, rèteketè.

     Enz. (als boven)*

 

 

"D'r zat innen wèver op z'n wèfkertauw, en hij zong van de tram, al had ie gin verreken in de kooi. In de Paddewaaikes en aon den Haaikaant, jè zelfs in 't Kurrevulsch Huukske haa z'n vrouw bij femilie 'n knap verreken in 't kot gezien". Is 't dan niet vanzelfsprekend, dat moeder-de-vrouw vroeg, wanneer er "geleverd wier", want 't werd tijd ook 'n varken in de kooi te krijgen.

Het leveren der "stukken" door de wevers, vooral de buitenwevers, was tot een uitgaansdag geworden en men verteerde grof in verhouding tot hetgeen met moeizamen arbeid gewonnen was. Men zag op die "leverdagen" dan heele rissen kruiwagens voor de cafés staan zooals bijv. op 't Korvel bij Theerus van Boxtel, in de Hermenie, bij Kee van Riel in de Koestraat, bij "de C" (C. Bertens) op 't Goirke, bij Truike de Bont op de Locht (de Gasthuisstraat).

Met de Kaauwmert (in Februari) moest 'n echte Tilburger 'n varken gaan koopen. Dan zag men een wever, en ook wel z'n vrouw, aan een dun touwtje een klein krulstaartje voor zich uitdrijven. Dat "varkensstaauwen" was een glorie, ook voor de jeugd die reeds een toekomstbeeld voor zich zag, om als 't varken "stijf te poot" was, het dier dagelijks een half uur uit 't kot te laten en er met een eindje hout achter te sjouwen teneinde het vlug ter been te maken. Geen jongen uit een andere parochie zou daaraan mee hebben mogen doen.

Wijzen die vroegere vechtpartijen der jeugd van de eene wijk tegen die der andere - en ook wel door volwassenen - er niet op, dat eerst langzaam de verschillende deelen van Tilburg tot één geheel, een agglomeratie geworden zijn? Men kent toch zeker wel iets van die rivaliteit, welke - zij het tegenwoordig meer in schertsenden zin - tot uiting komt tusschen de bewoners van verschillende wijken? Het heette vroeger immers al:

     èrem Korvel,

     zonder orgel,

     zonder toren

     van pastoor van Dooren.

terwijl het

     èrem ras

     zonder gas

ook geheeten heeft.

En als de luitjes spreken van "Turkenland" en "Turken" of van "Kaaibuuters" dan komt er al spoedig eentje met het gezegde:

     Aon geene kaant de klaank

     En in de stad de staank.

of:

     Op 't Goirke de maacht

     In de stad de praacht.

Hiermee wil men zoiets als "kale heeren" demonstreeren. Dat schijnt niet geheel origineel, want in Vlaanderenland hoort men bijv. iets dergelijks tusschen de inwoners der dorpen Hersselt, die "Hersseltsche Boeren" gescholden worden, tegenover die van Westerloo, welke "kale heeren" nageroepen worden, en er dan bij hooren zeggen:

     Westel de pracht

     Maar Hersselt de macht.

Van dorp tegen dorp ziet men heden ten dage ten plattelande nog wel iets van die vechtlust, die in vroeger dagen ook te Tilburg geconstateerd kon worden, bijv. met "de Hasseltsche schuit" en de "Heikantsche schuit".

 

Wat gaf dan een bruiloftsfeest een mooier vertooning in de buurt. Zoo'n feest werd voorbereid met "maast haole". Een aantal mannen en jongens - waar de paarden en wagens uit de buurt als integreerend deel van 't geheel onafscheidelijk bijhoorden - vormden een stoet "nor de haai um maast te haole vur de gaauw brulft". De deelnemers tooiden zich met kleurige papieren rozen, die de "mèskes gemokt hebbe". In luidruchtige stemming vermaakten de hakkers en helpers zich op de wagens, die na ruime voorbereiding eindelijk in beweging kwamen, voorafgegaan door een heraut te paard in blauwen kiel en rooden halsdoek. Vele honderden meters rolden de vehikels niet verder, want al spoedig werd een "kapelleke" aangedaan om de noodige spiritualiën in te nemen. "Het Wit Perdje" passeeren was onmogelijk, en hoe vaker de keel "gesmeerd" werd, des te schorder klonk het gezang en nam het rumoer toe. Aan de bosschen gekomen was het hout innemen een werkje van een oogenblik, doch de terugtocht vorderde nog zeker zooveel tijd als de heenreis reeds vroeg. Maar enfin, eindelijk was men weer thuis om de "maast af te laoien", die de volgende avonden geleidelijk verwerkt werd onder gezang, scherts en... de noodige glaasjes. Als ten laatste op den heuglijken dag de praalboog gereed was en daar tooide met "maastegruun en vlagskes", dan was 't toch "mar schóón in Tilburg".

Alleen regen, daar kan de Tilburger niet tegen... Niet enkel voor feestelijke gelegenheden doch ook bij 't werk. We zien in gedachten nog dat "kettinglijmen" buiten op zoo'n lange zandpad. Moest er de mulder of de bakker passeeren met zijn wagen, dan kon hij gerust rechtsomkeer maken, want het werkje vroeg uren. Een onverwachte stortbui echter zette de heele hulpvaardige buurt op stelten om "in de kortste keeren" te bergen wat geborgen kon worden. Dat opwinden van "de ketting" met behulp van een kruiwagenwiel was een dagelijksch weerkeerende schilderachtige bezigheid. Ja, ja, het handwerk met zijn buitenleven was wel mooi.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Mei 1929

 

 

1. Ook elders komt zooiets voor. Bij het uitluiden van den verdwenen paardentram begin Mei van dit jaar te 's-Bosch improviseerde men aldaar tramverheffend de volgende dichtregelen:

     O! Paardentram!

     O! Paardentram!

     Geteld zijn uwe dagen.

     En als 't dan niet anders kan...

     Dan gaan we maar met de paardentram!

     O! Paardentram!

     O! Paardentram!

     Geteld zijn uwe dagen.

     Wanneer zal dat hier gebeuren?

 

 

* Voetnoot redactie:

We hadden het vermoeden dat er in de bovenstaande tekst van het tramliedje een paar foutjes zaten en gingen daarom op zoek naar eventueel ontbrekende regels. Informatie over het tramlied was echter schaars. Onze oogst bestond enkel en alleen uit een NTC-artikel van 27 november 1958, getiteld "Tilburgse typen en typisch Tilburgs". Hierin staat het volgende te lezen:

 

"In Oosterhout noteerde ik volgend liedje, dat evenwel met verandering van naam in Tilburg veel gezongen werd toen er pas een stoomtram door de stad reed. De maker van dit spotrijm (G. van Blerk) stamde uit Tilburg.

     Komt, jongens, ga op zij,

     De tram die komt voorbij!

     Hij rijdt in een kwartier

     Van Raamsdonkveer naar hier.

     Hij is gesmeerd met vet.

     Hij blaast op zijn trompet:

     tetteretet, tetteretet,

     tetteretetterettetet.

 

En daar volgde dan als tweede couplet op, hoewel mij het verband nooit duidelijk geworden is:

     En dan heb ik nog zo'n ouwe tante,

     die loopt met krante, die loopt met krante,

     En dan heb ik nog zo'n ouwe tante,

     die loopt met krante langs de deur."

 

Eindconclusie: de juiste tekst van het tramliedje zal (voorlopig) wel in nevelen gehuld blijven...