CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 5 juni 1929

 

 

Van vroeger dagen 117: Typische uitdrukkingen

 

Guido Gezelle schreef in "Biekorf" eenmaal een artikel uit zijn Vlaamsche land, dat hij noemde: "Volkszeg over Dorp en Stee". Daarin had hij samengebracht van wat hem uit den volksmond als typeerende taal ter oore gekomen was. Dat niet alle uitdrukkingen gekuischte taal mogen heeten, staat wel vast. Doch kieskeurig waren onze voorzaten allerminst in het uitvinden van spotnamen of zegswijzen, en het hedendaagsche volk mangelt het nog meestal niet aan platheid en realisme. Men ergere zich daarin niet. "In folklore dient preutschheid nogal eens ter zijde geschoven; de folklorist zooals de lichtteekenaar kan niet anders dan de feiten weergeven zooals deze zich wezenlijk voordoen", zegt Dr. W. Broeckaert op blz. 11 in zijn "Kwajongen". We geven dus nog eens wat Tilburgsche uitdrukkingen.

 

- "Ge vangt 'm nie vur één gat" wordt gezegd als men op een slimmerik doelt.

- "'n Eerlijk hart moet wè lijden, zee Poeper de Lepper" klinkt het bij verongelijkt worden.

- "Hij zuukt 't, waor tie 't nie verloren hee" zegt men voor een albedillende zoeker.

- "Ik heb er tabak van!" bezigt men om uit te drukken: Ik bedank er voor; 'k wil er niets mee te maken hebben, wijl het mij niet aanstaat en ik het wel ken.

- "Daor ies gin woord Fraansch bij" zegt men bijv. als iemand nogal in grove taal uitpakt, of "er een knoop oplegt". De Vlaming zegt hiervoor: "Dat is plat Vlaamsch", d.w.z. dat is onbewimpelde taal, dat is duidelijk gesproken.

- "Hij heeft 't druk als een pruikemaker met ééne klant" beteekent: Hij neemt den schijn aan van veel te werken en inderdaad verricht hij weinig. Even over de Belgische grens hoort men daarvoor: "'t Is alsof hij Mol en Balen moet afwerken en Desschel en Retie er bij."

- "Da ha'k gaauw geschoten" beteekent: Dat had ik gauw begrepen.

- "Hij is kort aangebonden", hij kan niet veel verdragen, hij wordt spoedig driftig of kwaad. (Een geit, die op een grasveldje staat en ook maar aan een kort touwtje gebonden staat, rukt en trekt er ook veel aan.)

- "Die knecht is er op ne schibbot uitgetrokken": Hij heeft onverwacht en zonder voldoende opzegtermijn in acht te nemen zijn ontslag genomen.

- Als iemand niet veel praat, doch maar stil zit te luisteren en te denken, klinkt het: "Hij beslecht Rommelère vink, die docht d'r deuntje." (Rommelaar had nl. een vink, die niet zong, en als men daarover een aanmerking maakte, zeide hij: "Die denkt z'n deuntje.")

- Tegen iemand, die tot haast aanmaant, heet het: "Nou, nou, hangen hee gin host." (Men behoeft zich niet te haasten om zelf iets te doen, dat minder aangenaam is, i.c. opgehangen worden.)

- "'t Is 'n uir, zee Jan Tooten, en de kat jongde in z'n pruik", waarvoor men ook wel hoort: "'t Is frut, zee Jan van Pelt", als iets niet goed lukt.

- "As g'oew haande mèr van 't pepier hauwt, doen z'oe niks" zegt de man uit het volk om uit te drukken, dat men nimmer een handteekening onder eenigerlei officieel stuk moet plaatsen, teneinde niet wettelijk aansprakelijk gesteld te kunnen worden.

- Als iemand door de politie bij een wetsovertreding gesnapt wordt, "loopt hij tegen de lamp".

- "Hij is in de wol geverfd" zegt men, evenals: "Er vat niks op", van iemand die zich nergens aan stoort en z'n gang gaat.

- Dat men het Vlaamsch dicht benadert, bewijst wel een uitdrukking als bijv. "Lang(?) met(?) het brood eens uit de schenkschap (of de schapraay)".

- Opmerkelijk is wel, dat de kunstwol, die tegenwoordig op zoo veler tong is, reeds in het verleden tot een volksgezegde was, hetgeen blijkt uit de uitdrukking: "'t Is allemaal kunstwol", hetgeen beteekent: Het is maar waardelooze rommel; het is bedrog; 't is verneukerij.

- Als het ware eenigszins ter vertroosting bij een gebeurtenis, een feit, dat niet meer te verhelpen of te veranderen is, klinkt het: "Al gingde op oewe kop staon"; ook wel: "Al trokte de kaaien uit den grond", het helpt toch niet.

- Sprekende over iemand, die veel ondervonden heeft, hoort men ter beklemtooning: "De kaaien in de straot hebben zooveul nie gelejen as zij."

- Aanduidende, dat een poging niet gelukken zal, zegt men: "Dieën vlieger zal nie opgaon."

- Als iemand iets goeds of een goede betrekking verwaarloost, zegt men om z'n verontwaardiging uit te drukken: "Hij zal het nog mee 'n kerske (of: 'n lanterntje) gaon zuuken." Ook hoort men: "Hij zal er z'n vingers nog ooit naor afbijten."

- Iemand, die veel beweging over een werkje van weinig beteekenis maakt, en doet alsof hij het er zeer druk mee heeft, voegt men toe: "Hij heeft het zoo druk als de pan met vastenavond." Ook wel: "Zoo druk als een pruikemaker met één klant."

- Van een onhandig iemand zegt men, dat hij is "bijdehand, als een pan zonder steel".

- Iemand, die een ongenadige schrobbering ontvangt, waartegen "erg uitgepakt wordt", krijgt op z'n kop, "dat de honden (of: de duvel) er geen brood van lusten".

- Bij noodzaak moet men z'n buren een dienst bewijzen, en dit drukt men volgenderwijs uit: "Waoter en vuur en weigert men ginnen gebuur."

- Als bijv. ouders tegen een verloving zijn, "trekt er een zoon of dochter wel eens uit"; ook "zetten ze ooit de kont tegen de krib" en geven enkel kostgeld af om dan toch tegen beters wil en wensch in te trouwen. Een beschaafder spreker drukt dit uit door te zeggen: "Men slaat de verzenen tegen de prikkels."

- Een stelletje vroolijke biljarters kwam bij een misstoot tot den uitroep: "'t Is mis, zee Koert en hij z..k naar de maan."

- "Hij mag er op 't schap kijken." Hij is bij die familie of dat gezin 'n zeer vertrouwd huisvriend.

- "Hij zal er niet veel tin van op zijn schap zetten" of: "Hij zal er niet veel zij bij spinnen". Hij zal er niet rijk van worden. (Tinnen borden waren bij de boeren vroeger reeds een zeker teeken van welstand; zij werden op de schapraai gezet.)

- "Als ge niet besnot bent, hoef je je neus niet te vegen" zegt de volksmond om aan te duiden: Wie geen schuld aan iets heeft, behoeft zich van geen smet te zuiveren.

- "Ge zoudt er de duvel van geeselen" zegt iemand, die boos is, 't is verschrikkelijk.

- Wanneer iemand een weduwe met veel kinderen trouwt, klinkt het: "Hij durft nogal wat aan. Weet ge hoeveel lappen er op staan?" Als dan de ander het aantal kinderen niet alléén 'n bezwaar vindt, verduidelijkt hij zijn meening nog door er aan toe te voegen: "Ja, en 't is toch altijd nog maar opgewarmde potage."

- Wat "een vaatje zuur bier" is, zullen de ouwe vrijsters zelf het minst gaarne uitleggen; die zouden mogelijk nog het liefst voor "'n hipje" aangezien worden in de hoop er zoodoende nog een "aan den haak te kunnen slaan".

- "Hij geeft er veertien in een dozijn", hoorde ik van iemand zeggen, die graag en veel praat. (De Engelschen hebben daarvoor een soortgelijke teekenachtige uitdrukking: "Hij praat zestien woorden in het dozijn.")

- "Ze hebben het goed onder de staart gevoeld", liet een Gildebroeder zich ontvallen, toen er gesproken werd over het organiseeren van een feest, en hij wilde zeggen: Men heeft zich alle moeite getroost om iets zoo goed mogelijk voor te bereiden.

- "Hij kan alles gebruiken en laat niets liggen dan heet ijzer en een molensteen", voor iemand die het onderscheid tussen mijn en dijn niet al te ernstig opneemt.

- Vroeger was er hier eentje die graag 'n borrel lustte en die zich in zijn uitdrukkingen vaak verre van correct gedroeg, zóódanig ruw (grof) zelfs, dat de volksmond er te veel van kreeg. Vandaar, dat men sommige ouderen van dagen nog wel eens hoort zeggen: "Dè kunde geleuve as ge wilt, zee de groffen Horst en slokte meteen unnen borrel naar binnen."

- Piet Stam(ps) zong door de straten: "Rommelt de geiten en bokken mar op, Piet zal ze wel komen haolen." Men herhaalt het nu wel ooit als in den schoonmaaktijd opruiming van rommel plaats heeft.

- "Hij was een beetje blauw" wordt gezegd voor: Hij was een beetje dronken.

- "Hij tutert goed" beteekent: hij drinkt nogal veel. ('t Schijnt ontleend te zijn aan 'n "tuter" of 'n "tuut", dat de Tilburgsche benaming voor een fopspeen is.

Dronkenschap en alles wat met het ongelukkige drankmisbruik in verband staat, heeft echter in onze taal een zóó groot aantal uitdrukkingen doen ontstaan, dat we daaraan nog wel eens een afzonderlijk opstel kunnen wijden.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Mei 1929