CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 3 februari 1923

 

 

Van vroeger dagen 20: Maatschappelijke toestanden

 

Wie naar 't heden ziet, verzuime ook een blik in 't verleden niet. Dit geldt bij de beoordeeling van toestanden en feiten. Telkens weer wint dan ook het "Tout savoir et tout comprendre c'est tout pardonner" aan waarheid. We begrijpen, dat de voor ons nieuwe toestanden slechts een herhaling van het oude zijn en de moeilijke tijdsomstandigheden beangstigen dan wat minder. Hetgeen niet weerhouden mag om er zoo vlug en goed mogelijk doorheen te komen.

Enkele bewijzen uit het verleden? Ziehier: In 1653 stonden te Amsterdam 3 à 4000 huizen leeg - malaise. In 1715 verkeerde ons land in finantieele moeilijkheden, zoodat de generaliteitskas 9 maanden gesloten bleef. 's Jaars te voren woedde, evenals in 1769 een vreeselijke runderpest in Friesland en Holland. In 1774 werd te Dordrecht de helft der bevolking bedeeld. Toentertijd moesten er menigvuldige plakaten tegen de bedelaars en landloopers uitgevaardigd worden. In 1805 bedeelde men te Amsterdam 108.243 personen. Willem Broekhuis met zijn Rotterdammertjes en reuze-advertenties kende men toen nog niet, doch wel was er een dwaze actiënhandel in 1720 en verboden de Staten van Holland in 1756 den windhandel in graan. Dat men in vroeger dagen al evenmin goed over de belastingen te spreken was, bewijst het pachtersoproer te Dordrecht 24 Juni 1748, waarna reeds den 26en Juni 1748 de heffing der belasting door pachters afgeschaft werd. Dat het met den handel niet steeds rooskleurig was, valt op te maken uit de omstandigheid, dat in 1780 nog 2058 Nederlandsche schepen door de Sond voeren en het daaropvolgende jaar in totaal 11.

Hoe weinig verdraagzaamheid op het punt van godsdienst er was, lezen we uit de notitie, dat in 1798 den Israëlieten toegestaan werd om in Utrecht te overnachten. In 1796 werden zij als Staatsburgers erkend. In 1795 was gelijkstelling voor alle Christenen voor de wet afgekondigd. Hoe het met die gelijkstelling gesteld was, moge het onderstaande rekwest in gezwollen Helmerschen stijl leeren, dat door 59 Tilburgers onderteekend in 1798 op gezegeld papier gezonden werd aan "de Tweede Kamer van het vertegenwoordigend lichaam des Bataavschen volks". Het geheel luidde als volgt:

 

"Geeven te kennen d'ondergeschreevene alle stembevoegde burgers der Bataavsche Republiek, woonende te Tilburg.

Dat zij vertooners met d'uiterste verbaazing hebben vernoomen, dat op Vrijdag den 20 February ll. in d'Eerste Kamer van het verteegenwoordigend Lighaam is beslooten om de Leeraaren en Hoogleeraaren der Hervormde of eertijds heerschende kerk nog voor den tijd van een jaar uit 's lands kassa te salarieeren: welk besluit naar het inzien van de vertooners reegelregt is aandruischende niet alleen tegens den uitdrukkelijken letter der Staatsreegeling en derzelver additioneele articulen, maar ook ten aanmerkelijke praejuditie van het school- en armenweezen dezer Republiek.

Het zal onnoodig zijn Burgers Verteegenwoordigers, om in het breede de reedenen te ontvouwen, die de vertooners zouden kunnen aanvoeren om te betoogen dat het besluit ten eenenmale de gronden omverre werpt, waarop onze Staatsreegeling is gebouwd, en welke door ULieden en door ons allen plechtig is bezwooren. Want daar de wet spreekt, komt geen redeneerkonst te pas. Kan het toch immer ontkend worden, Burgers Verteegenwoordigers, dat in een vrij Gemeenebest, waarin de gelijkheid in rechten aan alle de leeden wordt toegekend en waarin een iegelijk verplicht wordt zig aan de bezwooren wet te onderwerpen, hetzij dezelve straft of beschermt, aan het eene gedeelte der Maatschappij voorrechten kunnen of moogen toegekend worden, waarvan een ander gedeelte zou verstoken blijven.

Dus Burgers Verteegenwoordigers, daar de vertooners tot hun grootste smart in het verschiet reeds de schroomelijkste gevolgen vooruitzien, die uit dusdanige besluiten noodwendig moeten voortvloeien indien Uwe vergaadering onverhoopt moogt goedvinden er de kragt van wet aan te geeven, vermits het volk alsdan geen waarborg meer vindende nog in de Staatsregeling nog in de getrouwe opvolging van dezelve door hunne verteegenwoordigers, aan wien zij de handhaving daarvan hebben aanbevoolen, het zich aan geen plichten meer zal verbonden rekenen, waardoor wellicht een burgeroorlog zoude kunnen ontstaan, welke noodwendig den totaalen ondergang onzer vrijheid en nationaal geluk zoude naar zich sleepen.

En Burgers Verteegenwoordigers, wij vragen UL. met nadruk, wie zouden dan d'oorzaak van die heillooze gevolgen zijn? Zou men die niet bij de Hoogste Macht van de Republiek zelve moeten zoeken? Onze harten beeven terug op dat denkbeeld - verwacht endierhalven, dat door UL. dien twistappel, waardoor reeds zooveele geschillen, zelfs door de warmste Republikeinen zijn ontstaan, worde uit den weg geruimd, te meer daar den duidelijken letter der Staatsregeling het gebiedend vorderd en gijlieden het regt niet hebt dien te veronagtzaamen, veel min, om er een dadelijke inbreuk op te maaken.

Waarom de vertooners zich keeren tot deeze Uwe vergadering eerbiedig, doch teevens met nadruk verzoekende dat door UL. de Staatsregeling gemainteneerd, en dientengevolge het genoemde besluit der Eerste Kamer, als daarmeede strijdende, niet worde bekrachtigd.

Hetwelk doende,"

 

Daarop volgen de handteekeningen, waarvan de geslachtsnamen nog veelal te Tilburg bestaan. Het waren: Cornelis van Bommel Azoon, D.M. Backx, A. Luijten, J.B. Bakkers, B. Drabbe, J. Backx, J.L. van de Knikker, Henricus Hansberg, J.B. Hoosemans, D. Botermans, D.B. van Dun, J.B. van der Weegen, H. de Rooij, H. Smulders, P. Matthijssen, C. Pulskens, N. Roelandse, G. Drabbe, W. Lombarts, J. de Greef, A. Moonen, H. Vos, J. van den Houdt, C. Rijken, G. van Dijck, N. Lombaerts, C. Smarius, P. de Cock, A. van de Weegh, N.J. Dekanter, H. Mombers, J. Schoffers, D. Heestermans, N. Mutsaers, C. de Kanter, Justinius Mombers, J.A. van Spaendonck, J.C. Swagemaekers, Pieter van der Loo, J. van Erven, M. Casteleijns, P.L. van Beurden, Jan Wouters, J.J. van Venrooij, D. Verhoeven, A.J. Bouillon, Arnoldus van Roessel, C. van Dooren, S. van Sas, C. Geerts, A. van Oerle, A. Zanne, J. van Opstal, A. van Opstal en een paar anderen, die in Napoleontische onduidelijkheid er iets neergekrabbeld hebben, dat een naamteekening moet voorstellen.

 

De staatsregelingen volgden elkaar in die veelbewogen tijden van het toenmalige Europa, waarbij ook Nederland wel zijn part kreeg, vlug op, zoo vlug, dat uitvoering van pasgestelde regelingen vaak onmogelijk bleek. Iets soortgelijks gaat zich ook in de hedendaagsche wetgeving vertoonen, nietwaar?

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Januari 1923