CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 december 1922

 

 

Van vroeger dagen 17a: Koning Willem II

 

In verband met de in dit blad geopperde idee om pogingen te doen teneinde het ruiterstandbeeld van Koning Willem II, dat uit Den Haag zal gaan verdwijnen, naar Tilburg overgeplaatst te krijgen, werd me gevraagd ook eens iets aangaande dien Koning in deze artikelenreeks te lasschen. (Wat dat standbeeld betreft: "Einem geschenkten Gaul sieht man nicht ins Maul" en het is altijd beter iets dan niets hoewel afleggertjes voor nieuw gaan dragen ook niet alles is.)

Eventueele belangstellenden en den verzoeker mag ik wijzen op het werkje indertijd door Mr. A.L.N. baron Sloet tot Everlo onder den titel "Willem II en Tilburg" geschreven en uitgegeven in 1895 door de uitgeversfirma Antoine Arts te Tilburg. Voorts is thans bij de drukkerij Bergmans alhier het Reclameboek over Tilburg ter perse, dat eerlang verschijnen zal; een werk sinds lang begeerd en waaraan de behoefte gevoeld is om in een advertentiegedeelte de industrie de gelegenheid te bieden zelf hare voornaamheid aan te toonen. Daarin is "van vroeger en thans" gegeven zoodat ik ook der noodzaak voldaan heb er de noodige aandacht in te vragen voor den vorst, die indertijd veel voor Tilburg voelde en er welgedaan heeft. Om niet in herhaling te vallen zal men het mij dus ten goede houden, dat ik hierna veelmaals professor J. Bosscha laat vertellen, die in een werk van 752 bladzijden met bijlagen "Het Leven van Willem II" reeds in 1852 te boek stelde; het opdroeg aan Anna Paulowna, Grootvorstin van Rusland, Koningin-Weduwe van Willem II, terwijl hij hierdoor voldeed aan den wensch van den zoon, Koning Willem III, om "een gedenkboek te geven der roemruchtigste dagen van zijn vader".

 

Willem Frederik George Lodewijk van Oranje-Nassau werd 6 December 1792 te 's Gravenhage geboren. Hij is met zijn ouders om de beroeringen dier tijden al vroeg uitgeweken. Daardoor is hem in zijn jeugd de gelegenheid onthouden te leeren in zijn vaderlandsche taal, het Nederlandsch, vlug, juist en met gezag zijne gedachten uit te drukken: een onschatbare gave voor een vorst van een volk, dat de taal beschouwt als de spiegel zijner nationaliteit.

Dat hij een vlug leerling geweest schijnt, die meer behagen vond in waagstukken en lichaamsbewegingen dan in het rustig zitten overpeinzen; dat hij op de militaire academie goede vorderingen maakte en aan het Engelsche Hof, zoowel als bij den Engelschen adel een graag geziene persoonlijkheid werd, wien tal van onderscheidingen ten deel vielen; hoe hij onder Lord Wellington als luitenant-kolonel en aide-de-camp van het Engelsche leger in het romaneske Spanje gestreden heeft; hoe hij daar in het gevecht bij El-Bodon en in de belegeringen van Cindad-Rodrigo en Badajoz 't onderscheidingsteeken "buiten allen twijfel verdiend heeft"; hoe het buitengewoon behagen stellen in costuumverscheidenheid, dat Willem II eigen geweest is, zijn oorsprong wel gehad heeft in de menigvuldigheid van kleederdrachten gedurende den geheelen loop van zijn leven in verschillende landen aanschouwen; hoe hij de aandacht getrokken heeft van erkende legeraanvoerders uit zijn tijd; hoe hij de held van Quatre-Bras en Waterloo werd én bemind was bij ieder, die met hem in aanraking kwam; hoe Zijne Hoogheid in den slag bij Sorauren den 28 Juli 1813 een paard onder zich doodgeschoten gehad heeft; hoe belangrijke Engelsche zendingen hij te vervullen gehad heeft; dit alles kan ons niet zoo zeer interesseeren, dan datgene, waar ook Tilburg direct of zijdelings in betrokken was.

 

Gelijk in de lotswisselingen van Nederland, zoo is ook in die van den onderwerpelijken Prins van Oranje een nieuw tijdperk begonnen met den zesden December van het jaar 1813. Het Vorstelijk kind, dat op den achttienden Januarij des jaars 1795 van de Scheveningsche duinen in de vischpink werd gedragen op de armen eener baker, zag op den negentienden December van het jaar 1813 zijne geboortestad weder als een volwassen man van behaaglijken lichaamsbouw, als een Ridder zonder vrees en zonder blaam, met onvermoeibare spierkracht, met een vluggen geest, met een schat van militaire kennis en met een gevoelig hart, maar met een veel-geprikkeld zenuwgestel, met eene verhitte verbeelding, met eene minachting voor elk ander leven dan dat van den krijgsman en omgeven met een stralenkrans van oorlogsroem.

22 Dec. 1813 was hij door zijn vader benoemd tot Generaal der Infanterie en Inspecteur-Generaal van alle wapenen van het Nederlandsche leger en der op te richten Nationale Militie. Zoo duurde het tot in het voorjaar van 1814 eer men een vertoonbare krijgsmacht kon te velde brengen, waarvan het Hoofdkwartier te Tilburg gevestigd werd op den tweeden April. De Erfprins aanvaardde den elfden dier maand te Breda het Opperbevel over het Leger te Velde, waarvan het Hoofdkwartier vervolgens naar Roozendaal verlegd werd. Doch de verrichtingen van dezen veldtocht bepaalden zich tot eene verkenning van de door Engelsche troepen belegerde vesting Bergen op Zoom op den 16en, en het onderteekenen van een wapenstilstand van den Franschen bevelhebber op den 20en. Toen de veldtocht door het nieuwe Nederlandsche leger geopend werd, had de verovering van Parijs door de verbonden Mogendheden reeds een einde gemaakt aan den strijd.

Intusschen werden de werkzaamheden van 's Landsverdediging vereenigd tot een Departement van Algemeen Bestuur. De Opperdirectie van het Ministerie van Oorlog, bij Besluit van den zesden April aan den Erfprins opgedragen, scheen nu aan dezen de gelegenheid te geven om de militaire kundigheden, welke hij verkregen had en zijne ervaringen in het oorlogsveld, met warme belangstelling toe te wijden aan de bescherming van het volk, waarover hij eenmaal regeeren zou. Maar reeds met de eerste vrucht zijner werkzaamheden, een ontwerp van Landsverdediging, waaraan hij dagen en nachten gearbeid had, stiet hij het hoofd. Zijn vader had andere raadslieden, die weinig gezind waren om de inzichten te volgen van een jong kweekeling uit de school van Wellington. Uit den boezem der natie vernam hij ook reeds vroeg den weerklank van hetgeen in de gemeene volkstaal aldus werd uitgedrukt: "Wij hebben genoeg van de soldaterij". Zoo werd hij, juist toen hij noodig had zijn Vaderland te leeren liefhebben en met het volk aldaar zich te vereenzelvigen, geplaatst op een standpunt, het allerminst daarvoor geschikt; hij, krijgsman in zijn hart, aan 't hoofd van een departement voor de Zaken van Oorlog, bij een volk geneigd om een leger te beschouwen als eene bende dood-eters. Vraagt men, of dan hetgeen een krijgshaftigen aard doet ontstaan en hetgeen den Nederlandschen volksaard gevormd heeft, strijdige beginselen zijn?

Integendeel: beiden zijn veeleer de ontwikkeling van dezelfde eigenschap der menschelijke natuur. Het schijnt niet ongepast hier ter plaatse een oogenblik bij eene bewering stil te staan. Willem de Tweede is de Ridderlijke Krijgsman bij uitnemendheid genoemd: het is noodig, dat men de beteekenis dier benaming begrijpe, en leere oordeelen in welke verhouding de Vorst, die terecht zoo genoemd is, daardoor gestaan heeft tot het Nederlandsche Volk. Er is in den man eene neiging om door het gebruik zijner krachten te beheerschen wat er van de wereld buiten hem onder zijn bereik valt; het is het beginsel in zijne natuur 't welk hem verheft tot een persoon. Dit verklaart alsmede den militairen geest van dezen man.

Vanaf October 1831 heeft hij acht jaren als Opperbevelhebber van een Leger te Velde zijn Hoofdkwartier te TILBURG gehouden, en alleen wanneer hij zich tijdelijk te 's Gravenhage bevond, kon hij deelnemen aan het Staatsbestuur in de eenige betrekking die hem daartoe de gelegenheid gaf, nl. lid van den Raad van State. Die acht jaren vormen in de landsgeschiedenis een tijdperk opmerkelijk door de onwrikbare volharding des Konings in het afwijzen van een nieuw-ontworpen Scheidingsverdrag tusschen de twee Nederlandsche Staten, Noord- en Zuid-Nederland, en door de houding des volks, dat in weerwil van eene ontzettende vermeerdering zijner Staatsschulden de Regeering steunde in haar vertrouwen op ongegronde verwachtingen.

De geestdrift waarvan de overwinnaar van Hasselt en Leuven het voorwerp was na den veldtocht van tien dagen, is later in diepte van gevoel overtroffen geworden door de blijdschap over zijn behoud, toen een ziekte hem had aangegrepen, en zijn krankbed gedreigd had zijn sterfbed te zullen worden. Het was in 1835. In den avond van den zeventienden Januari - de verjaardag der Prinses van Oranje was op handen - kwam de prins met zijn tweeden zoon Alexander in een open rijtuig te 's Gravenhage terug uit het Hoofdkwartier te Tilburg, waar hij gedurende veertien dagen aan eene zware verkoudheid geleden had, zonder geneeskundigen raad te willen inroepen. Hij was bewegingloos, en werd door zijn trouwen lijfarts met behulp van Prins Alexander uit het rijtuig in zijne kamer gedragen; den volgenden morgen bracht een eerste ziektebericht eenen schok in het land teweeg. Een hevige borstvliesontsteking ontwikkelde zich tot het alleruiterste doodsgevaar, en toen na tien dagen van angst en gebeden de hoop op herstel werd aangekondigd, toen openbaarde de blijdschap door geheel het land, wat graad van genegenheid den herstelde was te beurt gevallen.

De weerklank van het dankgebed op den eersten Maart door den geredde en geheel het vorstelijk gezin tot Hem, die gered had, opgezonden in de kloosterkerk te 's Gravenhage, werd gehoord in alle bedehuizen. Een gedenkpenning met het opschrift "Salvo Principe grata patria" bewaart de heugenis van de dankbaarheid des vaderlands en op den zestienden dier maand werd de herrezen held te Tilburg, waar vlaggen en wimpels en groen de huizen versierden, onder het gelui der klokken en vrolijke muziektonen en het gejuich eener ontelbare menigte, door de Gilden van Boogschutters en Kolveniers met hunne standaarden ingehaald, in zijn rijtuig voortgetrokken door de handen der ingezetenen, ouden en jongen, wier ongekunstelde vreugde hem tranen uit de oogen persten.

Dan gaat Bosscha's beschrijving als volgt verder. "Tilburg, eene vereeniging van wijd uiteen liggende buurten, door Koning Lodewijk tot den rang van stad verheven, met hare gelukkige vereeniging van landbouw en fabriekswezen, aangename luchtstreek, goedhartige inwoners, was reeds toen begonnen het geliefkoosd verblijf van Willem den Tweede te worden. Hij had er eene kleine Hofhouding, doch toen de eenvoudigheid daarvan niet beantwoordde aan de uitgaven, die op sommige rekeningen voorkwamen, was een onderzoek deswege door hem zelven ingesteld geworden, waarvan de uitkomst hem in het voorjaar van 1834 aanleiding had gegeven, om tot bezuiniging voor sommige benoodigdheden van tafel en stal, twee boerenhofsteden met bouw- en weiland en heigronden te doen aankoopen."

Op den 2en Juni van dat jaar was de eerste steen gelegd van het eerste der gebouwen door Tilburgs Vorstelijken vriend op woeste gronden in dien omtrek gesticht. Het was een groote schaapskooi, waarin weldra eerst eenige overschoone rammen werden opgenomen van Spaansch ras, tot veredeling van het Inlandsche, voor eene groote geldsom in Saksen aangekocht en vervolgens een troep van twee en veertig allervoortreffelijkste Silezische ooijen en rammen, waaruit, door zorgvuldige behandeling en nieuwe aanvoeren uit Silezië, elke twee of drie jaren, een eigenaardige verscheidenheid in eene kudde van eenige honderden schapen is voortgekomen, die na den dood van den Koninklijken eigenaar de Nederlandsche Landbouw, op eenigen na, zich heeft laten ontvoeren tot groote blijdschap van den vreemdeling, die er zich mede verrijkt heeft.

Op de gronden van deze eerst-gekochte landhoeven, bij het plekje, waarin het eerst in Mei 1834 de spade gestoken was tot een begin dier vorstelijke hei-ontginning, waardoor in de gemeenten Tilburg, Hilvarenbeek en Berkel na verloop van vijftien jaren honderd vijf en twintig bunders woesten grond in bouw- en weiland zijn herschapen, werd na 's Prinsen herstelling in 1835 op de negen en twintigsten Mei, te midden eener vroolijke menigte van land- en krijgsvolk, waarvoor feestelijke tenten waren opgeslagen, door de keizerlijke hand der Prinsesse van Oranje de eerste steen gelegd eener bouwhoeve, die den naam Anna bekwam; een Sophia's hoeve verrees nog in hetzelfde jaar, een Willemshoeve, een Alexandershoeve, een Hendrikshoeve zijn gevolgd. Al deze namen zijn voor onze Tilburgers oude bekenden geworden. De Schaapskooi van toen heeft door het Trappistenbier uit "De Schaapskooi" van thans een meer dan gewestelijke bekendheid gekregen.

 

(wordt vervolgd)

 

A.J.A.C. VAN DELFT