CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag, 14 april 1923

 

 

Van vroeger dagen 24: Weversliedjes

 

De eenvoudige versjes uit het vorig artikel werden de aanleiding, dat hooggewaardeerde belangstelling een Duitsch liedje uit "Oberhessen und der Rhon" onder mijne aandacht bracht. Curiositeitshalve drukken we het hier af. Vertaalden onze linnenwevers dit gebrekkig vrij, ofwel verbeterde de Duitscher het? Het eerste zal wel het geval zijn, als we bedenken hoe onze volkszang veel vertaalwerk uit het Duitsch heeft. Het oorspronkelijke wint het. Lees slechts.

 

DIE LEINEWEBER

Die Leineweber haben eine saubere Zunft,

Mitt fasten halten sie Zusammenkunft,

Harum di dscharum di schrum, schrum schrum!

Aschegraue, dunkelblaue schrum, schrum, schrum,

Mir ein Viertel, dir ein Viertel, schrum, schrum, schrum,

Fein oder grob, gegesse wern se doch,

mit der Julle, mit der Spulle mit der schrum, schrum, schrum.

 

Die Leineweber nehmen keinen Lehrjungen an,

Der nicht sechs Wochen lang fasten kann,

Harum di dscharum di schrum, (u.s.w.)

 

Die Leineweber schlachten alle Jahr zwei Schwein,

Das eine ist gestohle und das andre ist nicht sein,

Harum di dscharum di schrum, (u.s.w.)

 

Die Leineweiber haben ein Schiffeln klein,

Da setzen sie die Wanzen und Flöhle hinein,

Harum di dscharum di schrum, (u.s.w.)

 

Die Leineweber habben alle Jahr zwei Kind,

Das eine das ist scheel und das andre ist blind,

Harum di dscharum di schrum, (u.s.w.)

 

Die Leineweber machen eine saubere Musik,

Wie wenn zwölf Müllerwagen fahren über die Brück,

Harum di dscharum di schrum, (u.s.w.)

 

We zijn het eens met Rodenbach, als hij zegt: "Beheerscht 't lied de werkzaamheid uws levens?" Men zinge in huis bij 't werk, op straat, maar zoo dat 't niemand tegenstaat. "Wist iemand ooit als bijen wel gezang met werk te paren?" vraagt Winters, terwijl Snellaert zegt, dat het lied geheel het leven van het volk veropenbaart.

 

Een oud-Nederlandsch weversliedje luidt:

 

VAN DE WEVERKENS

Vier weverkens zag men ter botermarkt gaan,

En de boter die was zoo diere,

Zij hadden geen duitje in hunne tasch',

En ze kochten een pond sa vieren.

Schietspoele, sjerrebekke, spoelza!

Djikkedjakke, kerrekoltjes, klits klets!

En ze kochten een pond sa vieren.

 

En als zij dat botertje hadden gekocht,

Zij en hadden nog geen plateelen.

Zij spraken dat vrouwken zoo vriendelijk aan,

Om hun boterken te deelen.

Schietspoele, enz.

 

Dat zou ik nog wel geren doen,

Ja, zoowel als een vrouwken vol eeren,

Maar 'k weet wel wat er de weverkens zijn,

En de weverkens zijn geen heeren!

Schietspoele, enz.

 

Wat zouden de weverkens heeren zijn,

Zij en hebben noch goed, noch erven!

En kruipt er 'n muisken in hunne schapraai,

Van honger zoo moet het sterven.

Schietspoele, enz.

 

En als er dat beestje dan is dood,

Waar zullen zij dat begraven?

Al onder de weverkens hun getouw

En het grafken zal roosjes dragen.

Schietspoele, sjerrebekke, spoelza!

Djikkedjakke, kerrekoltjes, klits klets!

En het grafken zal roosjes dragen.

 

 

Uit de Zuid-Nederlandsche letterkunde was Emanuel Hiel (1834-1899) een dichter uit de oude retorische school, die even hoogdravende als onbeduidende oratoria schreef. Dat zou men niet zeggen bij het lezen van zijn:

 

Een vrouwken gezwind te spinnen zat,

ze bekeek den draad en draaide het rad,

Rom, rom, mijn wielken.

En win ik niet veel, ik leef te vrêê,

Een kommeke melk en een roggese snêê,

'k Verzadig mijn dorst, en mijn honger daarmee.

Rom, rom, mijn wielken.

Rom, rom, mijn wielken.

 

Een vrouwken gezwind te spinnen zat,

ze bekeek den draad en draaide het rad,

Rom, rom, mijn wielken.

Eens had ik een man, 't was een brave man,

Al dronk hij zoo gaarne de volle kan.

Ik scheidde helaas! er zoo treurig van!

Rom, rom, mijn wielken.

Rom, rom, mijn wielken.

 

Een vrouwken gezwind te spinnen zat,

ze bekeek den draad en draaide het rad,

Rom, rom, mijn wielken.

En kindren, 'k had er zooveel om mij heen,

zij minden en trouwden, ik zit gansch alleen...

Wat wordt me de wereld toch ijdel en kleen...

Rom, rom, mijn wielken.

Rom, rom, mijn wielken.

 

Hoe na het nieuwe bij het oude staat, blijkt wel nu sommigen liedjes van nieuwere dichters als oude spijs willen opdienen. Zoo zond een vriendelijk lezer het volgende, dat wij als waardig weversliedje in de rij zetten.

 

Zit ik op mijn stoeleke,

Tiek, tak, tiek.

En speel ik met mijn spoeleke,

Tiek, tak, tiek.

Dan denk ik aan mijn tjoeleke,

En zing me zot en ziek.

Tiek, tak, tiektak, tiek, tak, tiek.

 

Weer anderen herinnerden aan de kostbare kantjes van Vlaanderen door het "Speldewerksterlied" van den Belg C. De Visschere te noemen, dat door zijn landgenoot Emiel Hullebroeck in een van diens bundels geplaatst is. Ja, de leutige Vlamingen zingen er meerdere. Bekend is o.m. "Voor 't kantkussen" van René de Clercq, getoonzet door Hullebroeck. Doch het is over oude verskes begonnen en daarom verzochten we, waarde lezer. Hebt ge die, diep ze dan eens voor me uit de oude doos op.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, April 1923