CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 3 november 1923

 

 

Van vroeger dagen 31: Iets over de kerkhervorming van Tilburg

 

Ziet men, hoe van de bijna zeventigduizend inwoners, die Tilburg telt, er rond 91 pct Roomsch Katholieken en de overige van andere of geen religie zijn, dan is de stelling niet gewaagd, dat Tilburg een overwegend katholieke stad is. Dit is heel iets anders dan een stad van katholieken. Deze titel stelt andere eischen dan een bloot koppen tellen. Aan een der eischen, nl. der verdraagzaamheid jegens andersdenkenden voldoet zij. Gelukkig, we wenschen haar daarneven die der eensgezindheid grondhartig toe. Die gelukkige verdraagzaamheid is in vroeger eeuwen, vooral in den aanvang der Kerkhervorming, menigmaal ver te zoeken geweest.

In de "Geschiedenis der Kerkhervorming in Noord-Brabant en Limburg tijdens de 16e en 17e eeuw" door J. van Haeringen Kzn. gereformeerd predikant, worden ook enkele bladzijden gewijd aan de hervormingsgeschiedenis, zooals deze te Tilburg verliep. Hierna volgt - door een hervormden bril gezien - een en ander uit dit geschiedenisverhaal. Wanneer we vrijheid vragen de zienswijze uit Roomschen gezichtshoek daarnaast te stellen, zal ons trachtens onpartijdigheid, welke der geschiedenis voornaamsten eisch is, eerlijk gediend zijn. De vorm, waarin een mededeeling menigmaal gegoten is, de toon, welke uit een woord te beluisteren viel, maken ook hier zoo waar, dat het is "le ton, qui fait la musique".

 

Van Haeringen vertelt dan, dat in de Generaliteitslanden aanvankelijk geen sprake was van Particuliere of Provinciale Synoden der Hervormden; in de Meierij al evenmin als elders in Staats-Brabant, Staats-Limburg en Staats-Vlaanderen. Wel waren de onderscheidene gemeenten in Classes samengevoegd doch deze Classes werden gebracht onder het ressort van de aangrenzende noordelijke provinciën. Ook sommige gemeenten, die door de Generaliteit van predikanten voorzien werden, zijn aan bijzondere Classes der andere provinciën toegevoegd. Zoo behoorden de Generaliteits-Classis van 's-Hertogenbosch bij Gelderland.

Na de inneming van 's-Hertogenbosch hadden de Algemeene Staten 10 October 1629 reeds het besluit genomen, waarbij allen pastoors en kapelaans gelast werd "alle de publieke kerken in de Meierij te ruimen en te quiteeren, zonder daarin voortaan eenigen dienst te mogen doen". Een tegenbevel van den Spaanschen Koning, waarbij aan alle inwoners verboden werd om het voorschrift der Staten te gehoorzamen, hield de uitvoering nog eenigen tijd tegen. In 1631 besloten de Staten op verscheidene plaatsen predikanten aan te stellen, doch het duurde nog tot 1633 eer een predikant aangesteld werd te Tilburg. Deze manier van Hervorming ondervond groote bezwaren. Sommige predikanten reeds elders in hunne bediening ingeleid, moesten vanwege den tegenstand der Roomschen de vlucht nemen.

In het "Kerkhistorisch archief" van N.C. Kist en W. Moll (dl. III pag. 87 vv.) zijn aanteekeningen weergegeven, gehouden door Paulus Arleboutius, die als predikant op 25-jarigen leeftijd naar Tilburg gezonden werd, teneinde daar de kerk te reformeeren. Onder vele moeilijkheden toefde hij in Brabant, totdat hij na een drietal jaren naar Zalt-Bommel vertrok, waar hij in 1672 overleed.

7 Augustus 1633 kwam onder commando van den Hoogschout Bergaigne Ds. Arleboutius naar Tilburg gereden met een geleide van niet minder dan 200 paarden. Hier aangekomen werden de kerkdeuren wel geopend, maar de koster had zich met de sleutels verwijderd. De eerste prediking ondervond geen stoornis en de bevestiging geschiedde door Ds. Focanus. Toen werden de kerkdeuren van de meegevoerde sloten en grendels voorzien en de Hoogschout overhandigde den predikant de sleutels, terwijl hij den schout en president gebood dezen nieuwen dienaar te verdedigen, wanneer er onheil dreigde. Dat dit geen overbodige opmerking was, bleek reeds binnen enkele dagen toen Arleboutius bericht ontving, dat zijn ambtsbroeder Gortzenius, die te Oisterwijk daags voor hem bevestigd was, gevangen genomen was.

Zoo hoog liep de strijd te Tilburg aanvankelijk nog niet, al schijnt ook hier de tegenstand sterk geweest. De Roomschen hadden de kerk af moeten staan, doch de priester predikte toen op het nabijzijnde kerkhof. Zoo werd den 10en Augustus door hem een rede gehouden over den heiligen Laurentius, die zich om des geloofs wille liet roosteren. Hij vermaande ook zijn volk om standvastig te zijn in het geloof - "en vervloekte en verdoemde zich zelven tot in het midden der helle bijaldien de Roomsche leere niet de oprechte ware".

Wat verder volgt zetten wij op getuigenis van dominee Van Haeringen. Hij schrijft, dat de Roomsche priester (wiens naam echter ongenoemd blijft) van Luther o.a. gezegd zou hebben, dat "deze ketter door diens moeder ontvangen was in conversatie met den duivel en dat hij zelfs wel een meutjen souts met den Duivel gegeten hadde". Al dergelijk spreken zou het volk dermate tegen de hervormers verbitterd hebben, dat op Crispijn's dag eenige overmoedige schoenmakersgezellen de klokken luidden. Wel vluchtten zij, toen de predikant buiten kwam, maar zij hadden dan toch geluid ter eere van hun patroon Sint Crispijn.

Kon men de kerk al niet behouden, men trachtte toch het kerkhof en de in de nabijheid staande school te behouden. Als de priester daar sprak, was dat altoos afbreuk voor de godsdienstoefening der Gereformeerden, want de menschen durfden er bijna niet voorbij. Hierover door Arleboutius aangesproken, maakte de priester zich zoo kwaad, dat hij dreigde den predikant te slaan, zegt Van Haeringen, "indien zijn handen er niet te heilig voor waren". Dergelijke schermutselingen zouden gewoonlijk teneinde geloopen zijn met een vroolijk gelach des volks over de twee twistende geestelijken.

Aanhoudend moest Arleboutius waken voor zijn kerkgebouw. Zoo vroeg men op Allerheiligendag om de kerksleutels onder voorgeven, dat er een doode begraven zou worden. Het verzoek werd ingewilligd, doch toen Arleboutius de zaak onderzocht, bleek hem, dat een bedelmonnik op den kansel stond en de kerk met toehoorders gevuld was. De predikant legde hem het zwijgen op, doch het baatte niet. Juist had Arleboutius bezoek ontvangen van de predikanten van Sprang, Besoyen en Cappelle, die mede getuigen waren van het geroep "Sla dood! Sla dood!" Toen het gewoel bedaarde, zette de monnik zijn preek voort, totdat hij op een gereedstaand altaar mis wilde gaan lezen. Hiertegen verzette de predikant zich door op het altaar te gaan zitten.

Een genot was het voor Arleboutius, dat hij op 6 November 1633 het eerste kind te Tilburg doopen mocht. Het ontving den naam Johannes en was een zoon van Mr. Peter Verschuren. Als getuigen waren bij dien doop tegenwoordig de secretaris van Sprang met zijn huisvrouw, Jacob Jansen van Sprang met zijn huisvrouw, Mr. Michiel van Gils met zijn huisvrouw en Lambrecht de Gareelmaker van Oosterhout.

Van tijd tot tijd werd echter de toestand voor Ds. Arleboutius ondragelijker. Al had hij zijn kerk met ijzeren grendels gesloten, toch wist men ergens door een opening in te kruipen om de klokken te luiden. Kleine jongens wisten gemakkelijk door een venstertje te wringen om op den toren te komen. Men verkrijgt geen hoogen dunk van de stichtelijkheid der godsdienstoefeningen, als de predikant vooraf door het sluiten der torendeur sommige indringers dwingt daar te blijven, en zij dan onder het zingen der gemeente zich met een koord uit den toren nederlaten. En tegenover die praktijken stond de predikant doorgaans machteloos. Zulke plagerijen waren hinderlijk; ernstiger werd het als men de hospes en de overige huisgenooten van den dominee te lijf ging. Vanuit een huis in de Veldhoven werden deze door "tien of twaalf jonge gezellen met knuppelen dapper afgesmeerd". Ook dichtte men minder mooie liedjes op hen.

Op St. Thomasdag, 21 December 1633, was door onbekende oorzaak het slot van de deur verwijderd. Voor den predikant was het buiten twijfel, dat het "door order van de Paep was geschiet". Een groote menigte drong binnen en de priester nam zijn dienst waar in weerwil van alle vermaningen van de zijde van Arleboutius. De priester gaf te kennen, dat hij den predikant niet wilde hinderen. Als de eerste zijn werk geëindigd had, kon immers de tweede beginnen. Doch Arleboutius begreep, dat hij alsdan zijn dienst niet altoos om 9 uur zou kunnen beginnen, doch vaak tot 10 of 11 uur zou moeten wachten. Voorts zou het getal der toehoorders verminderen wegens wanorde en zou hij moeten prediken in de nabijheid van beelden en altaren. Dat laatste vooral was oneer voor den Staat en kleinachting voor de Religie. De predikanten mochten niet anders optreden, dan in die kerken, die "van de Pauselijke ornamenten ontruymt waren". Voorlopig werd hij dus genoodzaakt den predikdienst na te laten en de "papen pleegden hare superstitien weder in volle kracht in de kerke".

In Januari 1934 schreef de heer Bergaigne uit last van hunne Ho. Mo. aan den Schout, den Pastoor en anderen, dat zij de kerk verlaten zouden en alleen aan de Gereformeerden overlaten. Zij stoorden zich hieraan echter niet en Arleboutius toog naar 's-Gravenhage om Ho. Mo. te verzoeken, dat de kerk te Tilburg metterdaad in handen van de Gereformeerden gegeven werd, of dat men het mocht laten weten, indien er plan bestond om de diensten in de kerk bij beurten te laten vervullen. Het antwoord was een onverwachte resolutie, te weten, "dat de Paap Van Os, die in het innemen der kerken de eerste roervink was geweest, gevangen en crimineelijk tegen hem geprocedeerd soude worden". Eer nog Arleboutius op zijn standplaats was teruggekeerd, was de priester gevangen genomen en naar 's-Hertogenbosch overgebracht.

Nu scheen Arleboutius het pleit gewonnen te hebben. Men kwam hem zelfs raad vragen aangaande het behoorlijk uitbrengen der beelden uit de kerk. Helaas, de vreugde was van korten duur. Drie dagen na deze gunstige verandering kwamen enkele soldaten 's morgens vroeg aan de woning van den predikant, gelastten hem zich te kleeden en mee te gaan. Spoedig ontmoetten zij eenige andere soldaten, die Ds. Gortzenius uit Oisterwijk geleidden, en beiden werden naar Breda gebracht, dat nog in Spaansche handen was. Daar werd Arleboutius op den Gevangentoren gezet tot 23 Mei, toen hij verplaatst werd naar de Giool. Dat was een vunzige kuil, waar de predikant geen mensch mocht zien of spreken en hem zelfs zijn psalmboek ontnomen werd. Hij diende blijkbaar als gijzelaar voor den te Tilburg gevangen genomen priester Van Os en men behandelde hem te Breda op dezelfde wijze als die priester te 's-Bosch behandeld werd. Toen men bijv. te 's-Hertogenbosch dreigde den Paap Van Os ook in de Giool "te sluyten so men Arleboutius niet civilijker tracteerde", werd hij uit zijn vunzen kerker verlost en weer op den Gevangentoren gebracht. Toen werd na vijftien maanden gevangenschap hem verleend des daags in de stad te gaan wandelen, mits hij 's avonds terug kwam op den toren. Dit geschiedde, wijl de Paap Van Os alreeds was ontslagen en vrij. Onder borgstelling van een burger, zekeren Pieter Claessen, kon Arleboutius op Zondag 26 Augustus 1635 de gevangenis verlaten, en ging naar Ginniken, waar hij de predikatie aanhoorde van Ds. Mispelblom. Met dezen predikant vertrok hij naar Zeeland om te trachten nog iets voor Ds. Gortzenius te kunnen doen. Hij ried sterk aan de gevangen priesters aldaar niet los te laten, tenzij ook Gortzenius de vrijheid verkreeg, doch het gelukte hem niet zijn medebroeder te verlossen.

Arleboutius keerde naar Tilburg terug om enkele vrienden te groeten en begaf zich voor eenigen tijd naar Holland, waar inmiddels zijn ouders overleden waren. Na zijn terugkeer onderhandelde hij te 's-Hertogenbosch over een mogelijke hervatting van zijn arbeid te Tilburg. Dit scheen voorshands niet geraden. Nog eenmaal werd een poging aangewend om Tilburg te bearbeiden. Ds. Arleboutius begaf zich derwaarts met Roelandt Roelandts, die door de Heeren Staten als koster en schoolmeester voor Tilburg was aangewezen. De Hoogschout gaf hun een missive mede voor den Pastoor, Schout en andere Regeerders van Tilburg. Doch niemand wilde den brief aannemen. De Pastoor was volkomen meester over de kerk. Onverrichterzake keerde men naar 's-Hertogenbosch terug. Ook de Hoogschout scheen niet veel moeite meer te willen doen om zijn gezag te Tilburg te handhaven.

Arleboutius vertoefde nog eenigen tijd te 's-Hertogenbosch, huwde daar met Susanne Patijns en vertrok in 1637 als predikant naar Zalt-Bommel, waar hij - gelijk gezegd - 26 November 1672 overleden is.

 

A.J.A.C. VAN DELFT