CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 18 oktober 1919

 

 

Rey de Carle

 

Meer kennis van uw oord,

Meer liefde in uw woord.

 

Nog 'n paar pennetrekken over Tilburg

 

Een mijner vorige pennetrekjes is schuld, dat ik ditmaal in de oude doos heb moeten rommelen. Een vriendelijk-aandachtige lezer toch noodigde mij uit om iets mede te deelen over Rey de Carle, waarvan terloops in een vroeger artikel gewaagd werd. Ter voldoening aan dat verzoek volgen hierna enkele gegevens omtrent genoemden voorzaat.

Charles Rey de Carle was "Colonel-commandant" van het legioen Wallone van den Baron de Malta. Hij woonde hier in het midden der 18e eeuw, ter plaatse thans genaamd Reeshof. In 1764 werd volgens een verklaring betreffende verponding (te vinden in het gemeente-archief van Tilburg) de Reyshof gebouwd. Bij dat landhuis behoorde een boerderij, gebouwd in 1772, terwijl een ander "maison de Paysan", Bertezene geheeten, gebouwd werd in 1774. Bij deze ontginning behoorde 57 loopenzaat gronds (loopense is 'n gewestelijke lengtemaat), want volgens zijne eigenhandig onderteekende "Memorie aangaande de huysinge en onder culture gebragte landerijen genaemt Reyshof", die hij d.d. 14 Mei 1774 in de vergadering der vroedschap van Tilburg overhandigde, heeft hij in de achtereenvolgende jaren 1763 tot 1774 stukken lands ontgonnen (defrichee) ter grootte van 16, 6, 12, 7, 2, 3, 3, 8 loopenzaats.

De Heer van Tilburg, Gysbert Steenbergensis, Grave van Hogendorp van Hofwegen (1729-1785), die Tilburg in 1754 gekocht had voor f 165.000, was blijkbaar zeer met den heer Rey ingenomen. Hij schrijft o.m. den 16en Mei 1774 aan "de Wel Eerzaeme Heeren Drossard en Scheepenen der Heerlijkheid van Tilburg en Goirle" om "...dien Heere buiten alle klachten te willen houden".

In het archief der gemeente Tilburg berusten onderscheidene stukken op deze persoonlijkheid betrekking hebbende. Een vrij groot protocol, dat in verband staat met zijn ontginnen en daarom in het door mij aangegeven verband met dezen "heereboer" van belang is, volgt hier in afschrift. De oude spelling is daarbij curiositeitswille aangehouden.

 

Aan de Edele Mogende Heeren Rade van Staate

der Vereenigde Neederlanden.

 

Geeft eerbiediglijk te kennen Charles Reij de Carle, gepensioneert Capitein ten Dienste deezer Landen, dat hij Suppliant in de maand April des jaars 1763 aangegaan heeft een contract van compagnieschap te samen met den Grave van Hogendorp Vrij Heer van Tilburg omme een groot gedeelte onbebouwde gronden als heijen off andersints, geleegen in de Heerlijkheid van Tilburg Meijerije van 's Hertogenbosch, te defricheeren en tot culture te brengen; dat om den eigendom van deze gronden te bekoomen gemelde Grave van Hogendorp zig geadresseert had aan Scheepenen van voornoemde Heerlijkheid, dewelke aan hem toegestaan hebben de verbeetering van sodanig een gedeelte onbebouwde gronden als hij zoude willen in neemen, welke donatie bij resolutie van Haar Edele Mogende de Raaden van Staate in dato 5 April 1765 en 7 Mei 1767 is geconformeerd geworden, mits deselve gronden zouden worden geëstimeert en de waarde van deselve zoude worde uijtgekeert ten behoeve van het Corpus van Tilburg en daarenboven 's jaarlijks aan het Comploir der Domeijnen betaald zoude werden een pagt ofte chijns van een halve stuijver voor yder loopensaat lands, waarop dan de waarde van voornoemde gronden van het Corpus van voors. Heerlijkheid is betaald geworden en tot heeden toe jaarlijks de pagt off chijns van een halve stuijver is betaald aan de Domeijnen.

Dat de Suppliant verders op den 21e September van het jaar 1767 goed gevonden heeft om volgens een accoord getroffen tusschen den Grave van Hogendorp en hem Suppliant het gemaakte contract van compagnieschap van den maand April 1763 te niet te doen en dus de gansche onderneeming alleen op sig te neemen, gelijk dan ook te dier tijt alle de voorschreeve landerijen, zoo wel die geene die reeds bebouwd als die nog te bebouwen waaren, met wooninge, stallen, schuuren, en alwat er eenigsints aan en toebehoorde, ter secretarie van voornoemde Heerlijkheid zijn getransporteert op naame en ten behoeven van den Suppliant. Waardoor hij na alsvorens de somma onder elkander gestippuleert en bovendien den veertigsten penning betaald te hebben, geworden is volkoomen eijgenaar van alle de voorschreven landerijen en op die voet zijn onderneeming tot nu toe vervolgt heeft.

Edog dat hij Suppliant nader insiende de uitgestrektheijd zijner onderneemingen dagelijks ondervind, dat in volbrengen van zijn defrichement zig veele difficulteijten opdoen, die hem Suppliant door den tijd zoude obstrueren en te weeg brengen, dat hij zig genoodsaakt zoude zien, tot zijn groote smert, om zijn begonnen arbeijd vrugteloos te laaten leggen, gelijk Uw Edele Mogende klaarlijk zullen bevinden hij aldien deselve gelieven in agt te neemen, dat de Suppliant ondernoomen hebbende een gedeelte onbebouwde gronden groot omtrent 136 loopense te defricheeren en tot bequaam bouwland te maaken, nu eerst na een onvermoeijde arbeijd van agt agter eenvolgende jaaren en zoo verre gekoomen is, dat omtrent 50 à 60 loopense tot culture gebragt en bequaam gemaakt zijn om ter allertijd bebouwd en besaaijd te kunnen worden.

Edog dat hij Suppliant heeft bevonden, dat zonder het uijtvinden van eenig ander middel zijn werk hiermeede een eijnde zoude hebben moeten neemen. Vermits een landman met een boerewooninge en een bequaame stal met vee voor hem niet in staat is om sodanig een gedeelte landerijen jaarlijks te onderhouden en bovendien nog andere onbebouwde gronden in te neemen en tot culture te brengen; dat uijt dien hoofde de Suppliant evenwel gaarne willende tegemoet zien, dat hij 't eenigertijd zijn onderneeming zoude konnen ter executie brengen, hier toe uijtgevonden heeft een middel om het reeds bebouwde land te onderhouden en wederom onbebouwd land in te neemen en tot cultuure bequaam te maaken, dog niet zonder dat hier teegens zig op deeden veele difficulteiten en boven dien daartoe gerequreert werd een ongeloofelijken arbeijd, meenigte van kosten en langheijd van tijd. Dat hiertoe de Suppliant op het einde des jaars 1771 heeft laten bouwen een boere woninge, onbequaam om een gansch huijsgezin daar in te laaten huijsvesten, voorsien met goede stallinge en verder toebehooren en het zelve met de landerijen die reeds bebouwd waaren aan een landman of te boer heeft verhuurd hebbende. Echter de Suppliant veel moeijte gehad om een huurder te konnen vinden, dewijl de meeste boeren in dat district van de Meijerij niet veel vermogens hebbende, ook niet gaarne willen wagen het gevaar van een slegten oogst, waardoor sij voor lange jaaren ten agteren zouden zijn en het welke zeer gemakkelijk kan voortkoomen in een grond zoo steril als deezen en dewelke nog recent ter culture gebragt zijnde zoo zeeker geen goede producten zal voortbrengen als oude gecultiveerde landen, waardoor de Suppliant zig niet alleen verleegen vind om een boer aan te zetten van sijn nieuwe landerijen te huuren, maar ook genoodsaakt is bovendien zoo hij sijn landerijen als verhuurd deselve alsnog voor een geringe prijs en niet bij de helft van de waarde komende te verhuuren; dat hij Suppliant zig dus ingewikkelt ziet in het doen van veele moeijtens en kosten en bovendien zeer geringen vrugten van deselve kunnende trekken.

Evenwel gaarne wenschte dat hij eenmaals zijn oogmerk nog te kunnen bereijken, te weeten om alle die gronden in staat te brengen van ten allen tijden bebouwd en bezaaijd te kunnen werden, en zulks door het bouwen van eenige boerewooningen en het verhuuren derselver met de landerijen dewelke hij Suppliant allenskens in staat zoekt te brengen, zijnde dit het eenigste middel waardoor hij Suppliant zijn onderneeming ter excecutie zoude konnen volbrengen; dat de Suppliant hiermeede bedoelt niet alleen zijn eigen voordeel en dat der landlieden dewelke door de tijd die landerijen zouden koomen te huren, maar ook het voordeel van het Gemeene Land hier uijt voortvloeijende dat in de plaats dat de voorschreve gronden in welke gevalle deselve buijten staat zoude worden gebragt om bijna geene lasten te kunnen opbrengen in teegendeel andersints door de tijd daarin soude kunnen geheeven worden verscheide lasten als tiendens en besaaijde genieten, koorn- en zout-gelden, verpondingen, consumptie-geld en wat diesmeer is behalven dat ook daardoor zoude werden geëffecteert de meerdere bevolking van het platte land, dewijl in dien de Suppliant zijn oogmerk bereijken kan, vijf huijsgezinnen in staat zullen zijn hunne subsistentie en onderhoud te vinden uijt de producten van de voornoemde bebouwde landerijen.

En gemerkt mitsdien de Suppliant vertrouwd, dat zijne onderneeming door eenige sascurs menteert te werden, geëncourageert en gefaciliteert en dat bovendien de Suppliant tot heeden toe niets heeft geprofiteert van de vrijdommen bij UEdele Mogende ordonnantie in dato 16 November 1660 geaccordeert, waar bij namentlijk alle die geene, die haare moeijte en kosten zouden willen aanwenden om ongecultiveerde landen in te neemen en tot culture te brengen, verklaard werden te zijn vrijen exemt van het opbrengen van alle verpondingen, thiendens, beden en besaaijde morgen, alsook van koorn en zoutgelden en verders van alle lasten breeder bijgemelde ordonnantie gespecificeert voor den tijd van tien agtereenvolgende jaaren dan van welke ordonnantie de Suppliant is geweest ignorant en inteegendeel alzoo de gemelde lasten (uijtgenoomen de tienders) heeft betaald.

Zoo keert hij Suppliant tot UEdele Mogende eerbiedig versoekende dat eensdeels tot vergoeding van 't verlies, hetwelk de Suppliant geleeden heeft door niet genooten te hebben van de evengemelde vrijdommen in de voornoemde ordonnantie van 16 November 1660 gemeld en ander deels tot compensatie van die zware kosten, welke de Suppliant genoodzaakt is geweest en nog genoodzaakt zal zijn te doen om zijn werk ten eijnde te brengen en tot soulaas en encouragement in des Suppliants onderneeming. Eindelijk in consideratie van de langheid van tijt dewelke (zooals UEdele Mogende klaarlijk uijt het vooraf geavanceerde zullen kunnen afneemen) tot het volbrengen van desselfs onderneming gerequreert wordt, aan UEdele Mogende gunstig moge behaagen aan den Suppliant te accorderen vrijheid en exemtie van alle lasten, verpondingen, tiendens, beeden en besaaijde mergen-gelden en weegens de voornoemde bij de Suppliant gecultiveerde en nog te cultiveeren landereijen bijaldien de Suppliant eenige nieuwe huijsinge op deselve landereijen mogte hebben gesteld of zal komen te stellen als dan ook vrijdom en exemtie van koorn en zoutgelden, alles voor den tijd van dertig agtereenvolgende jaaren te reekenen van die dag aff dat voor de laatste maal de voorschreven lasten door den Suppliant zijn betaald geworden. En verders dat UEdele Mogende den Suppliant meede gelieven te accordeeren (wegens de voornoemde landerijen) vrijdom van alle andere dorpslasten en de commeren alsook van de lasten de welke gedurende de voornoemde tijd van dertig jaaren in de vrijheid van Tilburg zoude mogen werden ommegeslagen, wijders alleseven op dien voet zooals in de gemelde ordonnantie van 16 November 1660 duijdelijk staat geëxprimeert (ondersteunt).

't Welk doende &c, (en was geteekend) B. Nederburgh

 

In margine stondt:

Zij deese gesteld in handen van den Raad en Rentmeester Generaal der Domeijnen van Braband de Schmeling en Leenmannen van de Leen en Tolkamer te 's Bosch om in te nemen de considerantien die zij noodig zullen oordeelen en vervolgens te berichten.

Actum den 11e November 1772.

(was geparapheert) I.P.V. Boetzelaar.

Er onderstondt:

Ter ordonnantie van Raad van Staate

(was geteekent) J.J. Van Hees.

 

De Raad heeft na deliberatie goedgevonden en verstaan deese met het bericht te stellen in handen van den heer Thesaurier Generaal Gilles om te examineeren en rapport te doen.

Actum den 22e Januari 1773.

(was geparapheert) C.G.V. Wassenaar.

Er onderstondt:

Ter ordonnantie Raad van State

(was geteekent) J.J. van Hees.

 

De Raad gehoord rapport ingevolge het voorenstaande appoinctement heeft na de deliberatie en gelet zijnde op de zwaare kosten door den Suppliant reeds besteed en nog te besteeden om ongecultiveerde gronden in culture te brengen goedgevonden en verstaan dat aan den Suppliant boven de tien jaaren in Haar Ed Mogg. placaet van den 16e November 1660 gemeld, nog zal worden geaccordeert zooals geaccordeert word bij deeze vijff jaaren en alzoo te samen vijftien jaaren vrijdom van verpondingen, beeden, thienden, besaaijde mergen en dorps reeele omslaagen van zijne reeds ter culture gebragte en nog ter culture te brengen nieuwe erven mitsgaders vrijdom van koorn en zoutgelden, van beesten die in de huijsen off stallen op de nieuw gecultiveerde landen door den Suppliant gebouwt of nog te bouwen sullen worden, gestalt, alles in te gaan met den dag dat de culture zal zijn aangevangen en de nieuwe huijsen zullen zijn gebouwd, des nogtans dat volgens den klaaren letter van het voorsz. placcaat onder die vrijdom niet begrepen zal zijn vrijdom van verpondingen, beeden en omslagen en die reeds van des Suppliants landen eer dat dezelve ter culture gebragt zijn off zullen worden, hebben moeten betaald worden dewelke de Suppliant gehouden zal zijn bij continuatie te voldoen.

Dat wijders de Regenten van Tilburg zullen worden gelast zooals gelast worden bij deezen aan den Suppliant van gemeenten weegen te doen restitueeren de verpondingen, beeden, besaaijde mergengelden en reeele omslagen, die hij zal kunnen aantoonen dat op zijne ter culture bij verhooging gesteld en door hem betaald zijn.

Dat in het verder of ander versoek voorsz. requeste gedaan niet kan worden getreeden.

En eijndelijk dat de Suppliant zal verplicht zijn deeze Haar Edele Mogende resolutie ter Griffie van de Leen en Tolkamere te 's Bosch en ter secretarije van Tilburg te laaten registreeren.

Actum Den 1e Maart 1773.

(was geparapheert) J.P. Pesters.

Er onderstondt:

Ter ordonnantie van den Raad van Staate

(was geteekend) J.J. van Hees.

 

Lager stondt:

Geregistreert ter Griffie van de Leen en Tolkamer over de hoofdstad Meijerije en quartiere van 's-Hertogenbosch in het register der resolutien tot instructie van deselve Kamer dienende op den datum van het laatste appoinctement.

(was geteekend) J.H. van Heurn.

 

Men ziet, dat het schoone werk den ondernemer vrijwat hoofdbrekens kostte. Voor liefhebbers der heraldiek zij nog vermeld, dat Rey zegelde met een keper vergezeld van boven met twee rozen en in den punt een vlammend hart; met een schildhoofd beladen met drie vijfpuntige sterren naast elkaar. Over de scheidingslijn een faas. Hemelteeken: een ster.

 

Over ontginning is het begonnen - met ontginnen willen we eindigen. Zag Rey de Carle het nut van ontginnen in, ook de twintigste-eeuwer heeft daarvoor een open oog. Wie er in Tilburg iets van wil zien, getrooste zich de moeite om eens naar de Witsie te wandelen.

In de Telegraaf stond nog onlangs een artikel over ontginningen in Noord-Brabant, waarin het heet, dat Noord-Brabant met Drente de meest belangwekkende provincie is voor liefhebbers van ontginning. Daarbij wordt verwezen naar de Peel (Peelbelang) alsook den omtrek van Tilburg, Eindhoven, Helmond, Breda, Bokstel en tal van andere plaatsen. De aandacht wordt niet het minst gevestigd op de ontginning "de Utrecht" onder Hilvarenbeek en Diessen. Te meer nog, heet het dan, verdient dit ontginningsmonument vermelding omdat zoowel door behoud van oorspronkelijke schoonheid als het scheppen van kunst in de natuur het terrein groote aantrekkelijkheid bezit. Dit prijzenswaardig streven moge gehandhaafd blijven. Uitbreiding van ontginning zal de welvaart doen toenemen. Landbouwkundigen en waterstaatkundigen zullen het hunne doen aan de uitbreiding en voltooiing van het gebouw der productie, dat in de gulle voedster Moeder Aarde zijn onvergankelijke fundament heeft. Terecht eindigt de Telegraaf met te zeggen: "Welk een benijdenswaardige taak hebben zij, die geroepen zijn en worden aan zijn volvoering mede te werken."

 

De woorden van Beets zijn op het hedendaagsche Brabant volkomen van toepassing:

     Ontwikkeling, welvaart, overvloed,

     Nieuwe onderneming, grootsche werken:

     Ziedaar, waar God de hand wil sterken,

     Ziedaar, wat vrede en vrijheid doet.

 

A.J.A.C. VAN DELFT