CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 29 augustus 1924

 

 

Van vroeger dagen 45: De R.K. Kerk van 't Heike

 

Hiervan wordt in de 13e eeuw - 1231 - voor 't eerst gewag gemaakt. Op het eind der 15e eeuw schijnt ter plaatse waar nu nog de Dionysiuskerk staat, een nieuw bedehuis gebouwd te zijn, want we vinden aangeteekend, dat in 1483 een kerk werd ingewijd, den H. Dionysius - nog steeds de patroon der stad - toegewijd. In 1595 werd zij door het garnizoen van Den Bosch vernield, doch weer gerestaureerd. Voor die restauratie verkocht de gemeente Tilburg 200 bunder gemeentegrond. In 1633 werd de kerk door de hervormden in gebruik genomen. Na den vrede van Munster in 1648 was de katholieke godsdienst in de Generaliteitslanden, waarin Tilburg lag, verboden. Toen richtten de katholieken onder Poppel, dat tot de Spaansche Nederlanden behoorde, een kerk op, terwijl ze ook sluiks hun godsdienst op het kasteel van Tilburg uitoefenden. Bij de verzachting der plakkaten werden later twee kerkschuren te Tilburg ingericht, welke we in 1698 vermeld vinden in de gehuchten Heike en Goirke. Terzelfder tijd is ook onder Broekhoven kerk gehouden.

 

In "Bossche Bijdragen", Bouwstoffen voor de Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch, Deel VI, Aflevering 2, lezen we van L. Kruyff het volgende betreffende de stichting van een altaar, gewijd aan de H. Maagden Dympna en Barbara, in de parochiekerk van Tilburg, 9 December 1439: "Van bovengenoemd altaar is slechts bekend, wat Schutjes vermeldt in zijn 'Kerkelijke Geschiedenis van het Bisdom 's-Hertogenbosch' X, deel V, pag. 708: 'Altare Barbarae et Dymphnae cum onere sex missarum valet quatuordecim modios silig'." In het kerkarchief berusten vermoedelijk daaromtrent geen verdere gegevens, zoodat de mededeeling der stichtingsacte wel van belang is. Eene zeer moeilijk leesbare copie hiervan is kort voor het jaar 1450 vervaardigd door Johannes de Dumo, van Breda, keizerlijk notaris binnen het diocees Luik, resideerende te Merxplas, en niet onwaarschijnlijk kloosterling der witheerenabdij van Tongerloo. In deze laatste bijzonderheid zal dan de reden van vervaardiging dezer copie gelegen zijn, daar Tongerloo het personaatsrecht van Tilburg bevat. De acte houdt het volgende in: Een zekere Daniël de Scepper en zijne vrouw Elizabeth Wischaerts hadden hun vermogen aan de tafel van den H. Geest te Tilburg vermaakt onder voorwaarde, dat de H. Geestmeesters met de kerkmeesters een altaar in de parochiekerk zouden oprichten. Deze hadden hieraan gevolg gegeven en het altaar aan de H. Maagden Barbara en Dympna toegewijd. Deze stichting, waarbij bepaald werd dat de rector een priester van Tongerloo zou zijn, of althans binnen het jaar na zijn benoeming zich tot priester zou doen wijden, dat hij geen jaar afwezig zou mogen zijn, wekelijks 3 missen lezen, het laatste op verbeurte van 2 lopens rogge aan de armen, en dat hij overigens op Zon- en Feestdagen den persoon der kerk bij gezongen vespers, metten en hoogmis zou bijstaan, wordt door den bisschop goedgekeurd, welke tevens verlof geeft het altaar na oprichting te consacreeren. (Genoemd tijdschrift vermeldt voor de liefhebbers den Latijnschen tekst.)

 

De schuurkerk aan het Heike stond nabij de tegenwoordige Oude Kerkstraat. Zij is later in vervallen staat geraakt en afgebroken. De hervormden gebruikten het kerkgebouw aan het Heike. Daar hun aantal zeer gering was - tusschen de jaren 1633 en 1649 werd slechts één protestants kind gedoopt, genaamd Jan Verschueren, terwijl het getal lidmaten in 1648 slechts 8 bedroeg - benutten zij het gebouw slechts ten deele. In 1680 werd een gedeelte voor secretarie en schepenkamer bestemd, terwijl een ander deel voor school van den Rotterdammer schoolmeester Johannes van der Hammen gediend heeft. Toen Adriaen van Bernagien, Heer van Marien en Meliskerke, afkomstig uit Breda, in 1680 drossaerd van Tilburg geworden was, iemand, die meer "heer" dan z'n voorgangers was en zich met leveranties aan de gemeente, met direct of indirect profijt, niet ophield, was spoedig op zijn initiatief besloten om een afzonderlijk dorpshuis in te richten, waarin geen gelegenheid zou zijn tot het maken van verteringen, zooals bij zijn voorganger-herbergier, wijl hij begreep, dat dit tot misbruiken leiden kon ten opzichte van hen, die gemeentezaken te behandelen hadden. Ruimte voor de inrichting van een dorpshuis vond men overvloedig in het groote kerkgebouw op het Heike, dat slechts voor een klein gedeelte in gebruik was voor den eeredienst der hervormden. Achter in de kerk van het Heike - die kort na 1823 werd afgebroken met uitzondering van den toren, welke aan de huidige Heikesche kerk nog staat en in 1895 vernieuwd is - werd in 1680 de secretarie en schepenkamer gebouwd met een afgesloten vertrekje voor archief.

 

De naasting der R.K. kerkgebouwen, die in 1648 door de hervormden in bezit zijn genomen, heeft bijzonderlijk in de steden en dorpen der Meijerij heel wat stof opgejaagd. Zie "Bossche Bijdragen", Deel VI, Afl. 2. Na de inname van Den Bosch door de Franschen (10 Oct. 1794) had zich onmiddellijk een comité de Surveillance gevormd, dat het bestuur der Meijerij op zich nam, den godsdienst vrij verklaarde en de recognitie-gelden afschafte. Toen reeds werd op sommige plaatsen de kerknaasting door de katholieke bevolking aan de orde gesteld. In 1795 werden reeds verschillende kerken, die door de protestanten bezet waren geweest, door de katholieken opnieuw in gebruik genomen, hetgeen natuurlijk al spoedig verzet van de zijde der protestanten uitlokte. Dit gaf aanleiding tot de beruchte publicatie van 8 Juni 1795 van de Hoogmogende heeren der Staten-Generaal, waarbij zij verklaarden, aan alle ingezetenen van gemelde landen - van welke gezindheid dezelve dan ook mogen wezen... - volkomen overlaten de vrije exercitie een ieder van zijnen godsdienst in zoodanige gebouwen als daartoe voor het oorlog werd verstrekt zijn of in zoodanige anderen als iedere kerkgemeente zal goedvinden op eigen kosten te doen vervaardigen; dat zij echter niet kunnen gedoogen, dat de eene gezindheid de andere onderdrukke of blijve occupeeren kerken, welke door dezelve voor dezen oorlog niet zijn bezeten geweest." De verbolgenheid van het volk over deze publicatie was zoo hoog, dat men in Den Bosch, Eindhoven en Helmond weigerde haar af te kondigen.

Hierna werd Staats-Brabant een tooneel van wanorde en regeeringloosheid. Gelukkig werd niet lang daarna een plan van tusschenbestuur aangenomen; de oude Provisioneele Representanten van het volk van Bataafsch Brabant traden 24 Aug. 1795 te Tilburg af en de nieuwe werden geïnstalleerd. Al spoedig schonk dit nieuwe college zijne aandacht aan het vraagstuk der kerknaasting. In een proclamatie, gegeven te Tilburg op 10 October 1795, maakten de Representanten bekend, dat de protestanten de kerken welke zij niet in gebruik hadden, niet moesten beschouwen als hun eigendom, maar deze voorlopig tot er nader over beschikt was aan de Roomschen in gebruik moesten laten. Over onderhoudsplichten der kerken komen uitvoerige geschilbrieven voor. In 1823 kwamen de katholieken in Tilburg weder in het bezit van hun kerkgebouw, toen de hervormden op 4 Mei van dat jaar hun nieuw gebouw in de Zomerstraat in gebruik genomen hadden. Eerste steen gelegd 13 Mei 1822.

In de St. Dionysiuskerk waren verschillende grafzerken, terwijl de muren met wapenborden versierd waren. Deze laatsten verdwenen met de komst der Franschen in 1795. In het Hoogkoor was de graftombe van de heeren van Tilburg. Bij den overgang der kerk naar de katholieken was hierover een geschil ontstaan met den graaf van Hogendorp, dat ten gevolge had, dat de graftombe uit de kerk verwijderd werd en een grafkelder opgericht werd in Nieuwkerk onder Goirle. Tusschen de jaren 1763 en 1783 is er een nieuw orgel geplaatst, dat geheel door de hervormde parochianen bekostigd werd. Later is dit orgel naar de Zomerstraat overgebracht. Kort na de overgang werd de kerk op het Heike afgebroken en 13 Aug. 1827 de eerste steen gelegd. Dit thans nog bestaand godshuis is op 29 October 1829 in gebruik genomen.

De merkwaardige, in 1895 gerestaureerde toren behoorde ook reeds tot de oude, op 't eind der 15e eeuw vermelde kerk. Op de groote klok in den kerktoren lezen we aan den bovenrand: "Dit ist geluyt om Christi bruyt en syne scharen tot Haere leer en Godes eer te doen vergaeren", met daaronder drie maal het wapen van Tilburg en het onderschrift "Tilburgh". Op den onderrand staat: "Martinus Marischap, me fecit anno 1654". De tweede klok, met een zelfde rand- en onderschrift, geeft aan den bovenkant te lezen: "Komt doch aenhoort uyt Godes Woort den U verkonden de Salicheyt U toebereyt door Christus wonden - 1654". Nog twee kleinere klokjes, dateerend van 1605 en 1628, zijn in 1890 hergoten door Petit en Fritsen, doordat zij gebarsten waren door het onoordeelkundig verhangen van den klepel door den klokkenluider.

De huidige St. Dionysiuskerk werd in 1843 door Mgr. Zwijsen, pastoor der kerk, ingewijd. Zij biedt ruimte voor 2000 kerkbezoekers. De oorspronkelijke beschilderingen zijn bijgewerkt door den Gentenaar Leon Bressers, die o.a. in het presbyteriumgewelf de negen engelchoren schilderde. 't Hoofdaltaar in baroktrant uitgevoerd, is afkomstig uit de abdij van St. Michiel te Antwerpen. Het schilderstuk in de retabel is van den Antwerpschen meester J. Anthony, waarvan ook de mooie, omstreeks 1893 geschilderde kruiswegstaties zijn. In 1894 werd de toren, die voordien eigendom der gemeente Tilburg was, aan de kerkelijke gemeente afgestaan, waarna hij gerestaureerd werd onder leiding van den heer C. van Hoof, die toen ook de bijbeukgevels in gothisch bedoelden geest verbouwde en er kapellen tegen optrok.

Bij een omgang door deze kerk trekken twee zware en rijk versierde koperen relikwieschrijnen de aandacht. Latijnsche onderschriften zeggen, wat in die kisten bewaard wordt. In de eene, links, rust, opgegraven uit de catacomben, het heilig lichaam van den martelaar van Christus Damianus, op eigen naam vermeld en met een fleschje bloed. Sacrum corpus Christi Martyris Damiani nomine proprio cum vase sanguinis. Aan de andere zijde wordt een relikwie van den martelaar Laurentius bewaard. Door bemiddeling van den eersten generaal der Trappisten Dom Sebastiaan Henry Wiart kwam - uit dankbaarheid aan Tilburg en wijlen pastoor Van der Lee - de kerk van het Heike in het bezit dezer relikwieën.

Naast enkele oude schilderijen treffen we in den noordermuur een gedenksteen aan met de volgende inscriptie: "Ten kwade tijde beschermde hij ons. Z.D.H. Johan Bernard Brinkmann, Bisschop van Munster, en zijn Vicaris-Generaal Prelaat Josef Ciese, verscholen in deze parochie, knielden hier met ons. 1876-1877. Zij zwierven om in druk en kwelling." Twee mooi uitgevoerde wapens flankeeren het inschrift. Aan den zuidermuur is een koperen gedenkplaat in cartouche voor wijlen Mgr. Zwijsen, die zoo veel voor Tilburg deed.

Na nog vastgelegd te hebben, dat ook de ruiten der Heikesche kerk het in den hagelslag van 22 Juli 1924 hebben moeten ontgelden, besluiten we ditmaal ons historisch relaas met 'n toepasselijke vijftiende-eeuwsche verzuchting: "Dat door het exempel van ons voorvaders wijlieden mochten die boosheyt ende sonden schouwen, ons leven alsoo te beteren, dat wij vergiffenisse van onzen sonden mochten crijgen, volgende die deuchden van ons ouders, mochten hier in dit verganckelijck leven salichlycke sterven, ende naemaels eeuwelycken met Godt Almachtich leven; dat ons gunnen moet Godt den Vader, den Sone, ende den heyligen Geest, Amen."

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Augustus 1924