CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Tilburgsche Courant - woensdag 20 augustus 1919

 

 

Levensleed 2

 

'n Sociaal-ethische schets

 

Kind! Gij zult opgroeien en iets zien in het oog van uwen vader, gij zult iets voelen in den smartkus uwer moeder, als zij 's avonds u toedekt in uw bedje, gij zult iets vreemds lezen in de blikken uwer ouders bij het middagmaal en gij zult langen tijd sprakeloos naar de reden van het vreemde vragen. Tot eenmaal de dag komt, dat uwe oogen opengaan en de oplossing van het raadsel een wreede ontgoocheling is. Arme! toen gij die waarheid zuiver zaagt, waart ge tot begrijpen te zwak en - sterker geworden - nu mist gij door duizenderlei nietigheden de kracht om sterk, om mannelijk te zijn. Nu zoudt ge de waarheid willen bedekken en in stilte zucht ge. Als dan naar boven welt het zoo lang onderdrukte schrijnende leed van het droef bestaan, zoudt ge het ongezien een oogenblik willen uitschreien om opgelucht weer maar voort te leven met het harde weten in u hoe een groot kwaad, wat een fel leed het is, als een kind zich vreemd gevoelt in 't eigen huis.

Kreun dan niet: "Lass mich mit Tränen mein Los beklagen", doch blik de toekomst hoopvol tegemoet. Treedt het licht tegemoet. Opdat de schaduw achter u blijft. Denk, hoe gij het in handen hebt om dat alles anders te maken. Hoe geheel anders zal het zijn als ge het rustig geluk moogt smaken van het veilig eigen thuis, dat gij geen diepschrijnende teleurstellingen bezorgen wilt. Als de stille vrede van het eigen dak zich meedeelt aan de uwen en de overvloedige weelde van het toewijdende vrouwenhart en de dartele levensvreugde van het kind uw onvervreemdbaar eigendom zal zijn!

 

Het ontberen van het begeerlijke, het missen van het lieve - ook dit is leed. En toch kan dit ontberen mooi zijn en begeerlijk. Hoe paradoxaal het schijnen moge: bij zijn heengaan kan leed ontstaan, een leed veel grooter dan te voren. Zie naar de moeder, die handenwringend over het wiegske van den stervenden lieveling buigt en met het breken van dat oog weg voelt ebben een wereld van geluk en opofferende liefde. Haar liefde, die in opoffering zoo warm zich geven mocht, zal zij ongeefbaar voortaan doelloos meevoeren door het leege leven. Leed zal zij voelen telkenmale als zij den lieveling mist, doch mooi is de liefde, waarmede zij de herinnering aan wat eens was, telkens weer sterker en schooner in haar binnenste opsiert.

 

Elken morgen nieuwe zorgen.

Seneca zeide reeds: "Vivere militare est." Leven is strijden. Dit schrikke den mensch niet af. Het leven is nu eenmaal moeilijk en dit is goed ook. Want, nietwaar, als het leven niet moeilijk was, zouden wij immers den goeden strijd niet kunnen strijden, die tot een heerlijke overwinning voeren moet. Het zou niet waard zijn te leven. Wie volhoudt, overwint en tegen den storm en verdrukking in bloeien op de werkelijk sterke menschen, die ondanks moeilijkheden nog geven een gullen lach voor iederen dag. Zij dragen in zich om een onverwoestbare hoop, die den alsem des levens verzoet. Zij weten het: Achter de wolken schijnt toch de zon. Als in onstuimige najaarsnachten wilde wolkengevaarten door het luchtruim jachten, dan nog houdt de bleekblanke maan roerloos stand. En 't is als lacht zij om dat driftige wolkenspel, dat haar niet kan verstoren. Zij is zeker van de overwinning. Hare meesteresse houdt haar op post en straks zal de vorstinne glorierijk verschijnen om hare plaats in te nemen. De zonne zal zegevieren. Evenzoo de sterke mensch.

Het besef, dat er noodzakelijk strijd gevoerd moet worden, is een prikkel te meer. Met Adams val is smarte over de aarde gekomen en noodzakelijk zijn dus moeilijkheden evenals alle dingen, die gebeuren, noodzakelijk zijn en geschakeld zitten in de lange onverbreekbare keten van omstandigheden. Alles gaat zooals het gaan moet - al lijkt dit wreed... - het is goed. Hoop en berusting vormen de begin- en eindschakel van de levensketen. Wee den mensch, als hij verleerde de zonnestralen op te vangen, die altoos nog door den mist en den nevel van het verdriet des daags heendringen.

 

Door het heden wordt de toekomst bepaald.

     Het web van ons toekomstig leven

     Wordt met ons eigen kleur geweven

     En wat de hand des menschen zaait

     Op 's levens veld - dat wordt gemaaid.

Moesten deze woorden ieder kind niet onuitwischbaar vanaf de schoolbanken op zijn levenspad worden medegegeven? Zij mochten het voorgaan bij elk zijner jonge daden en bijblijven ook dan wanneer het, groot geworden, zelf leiding zal mogen en moeten geven aan kinderen. Zij mochten naar voren treden bij iedere keuze van een levensstaat. Als deze veelmaals beslissende stap voor het leven verkeerd gezet wordt, draagt de mensch vaak "de smart zijner jeugd-illusies het heele lange leven door", zooals Felix Rutten het ergens uitdrukt. Zou voor zulk een wonde de tijd een heulenden balsem met zich kunnen voeren?

Rousseau zegt, dat de mensch goed is, totdat hij komt in het riool, dat men menschelijke samenleving noemt, en Locke vergelijkt het kind met een blad wit papier of met was, dat naar willekeur te vormen is. Doch tegenover dit optimisme staat het oude woord: ofschoon ge de natuur met een knuppel uitdrijft, toch zal zij altijd terugkomen. De zoo verschillende gaven, welke den mensch op zijn levenspad meegegeven worden, beslissen gelukkig menigmaal ondanks tegenstand zijn lot. Terecht dichtte Jac. Perk dan ook:

     Gelijk de stroom zijn schubbig eigendom,

     Zoo bindt de baan, die ieder is beschoren,

     Den mensch, als hij zijn roeping wil vergeten.

     In 't water vindt de visch 't geluk alom

     En vrijheid, die daarbuiten gaan verloren.

Zoo gaat het met menig kind, dat door onverstandige ouders met geweld tot "intellectueelen proletariër" gemaakt is. Dan gaat levensleed schrijnen en wilskracht kwijnen. Onze tijd moet waken voor de vergrooting van het leger van het zg. wetenschappelijk proletariaat. Slechts 'n werkelijke intellectueel gaat tot de studie, want een middelmatige kan in bescheiden kring wellicht nuttiger arbeid verrichten. Daarbij komt, dat wetenschap evenmin als rijkdom op zichzelf een factor van geluk is. Ik roep u de roerende schets in het geheugen, die Potgieter op eenen Oudejaarsavond onder den titel "'t Was maar een pennelikker" schreef, van dien "stille in den lande" - een eenvoudige klerk - die als jonge man toch ook zijn idealen had en ook luchtpaleizen bouwde, doch het een na het ander verloor en zag instorten om ten slotte een keurig leven af te leven.

Idealen! Zoolang een mensch die heeft, kan hij gelukkig zijn. Wanneer men in zich heeft den drang naar groot en schoon leven, is de dagelijksche arbeid een vreugde; dan zegeviert het idealisme over de moeilijkste momenten, die zonder dat kleurig bezit moedeloos zouden maken; dan is er steeds een edele vreugde in ons binnenste, ondanks moeilijkheden en teleurstelling. Die idealistische tijd valt voor het meerendeel gelukkig in de scheppende jeugdjaren als het krachtige lichaam den drang tot leven en doen leven benutten kan en wil. Dan wordt de richting bepaald, waarin wij voor het verdere leven gaan zullen. Zijn die jaren goed, dan bestaat er kans, dat een vredig bestaan tot een zalig einde voeren zal.

 

(Wordt vervolgd)

 

A.J.A.C. VAN DELFT