CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Tilburgsche Courant - zaterdag 23 augustus 1919

 

 

Levensleed 4

 

'n Sociaal-ethische schets

 

Wat willen de onzinnige oproerkraaiers van thans? - zoo zij tenminste met hunne opruierij iets anders beoogen dan eigen voordeel, verachtelijk egoïsme. Meenen zij met de bloedige revolutie, instee van een weldadige, ernstige evolutie, iets goeds te bereiken? Wat willen zij? Wenschen zij te komen tot conservatisme? Dan spot ik Multatuli na, dat wij toch niet meer enkel met een vijgeblad gedekt gaan loopen, zooals Adam deed. Dat zou oer-conservatief zijn. Of moet het liberalisme, socialisme, anarchisme of communisme heeten? Daarbij bestaat ook groote kans, dat het morgen weer verouderd genoemd dient te worden, omdat een jongere iets nieuws gevonden heeft.

Heeft hun drang naar inmenging in het sociale leven enigerlei goede bedoeling, nog daargelaten de twijfelachtige kans op goed succes? Moet de bestaande orde van zaken tot den grond worden vernield om daarna te komen tot een fonkelnieuwe, heerlijke maatschappij? Zij bereiken wanorde in plaats van regelmaat, armoede voor welvaart; het bloed der dwaasmisleiden, dat de straten van den geboortegrond kleurt, roept om wraak; een wankel bestuur veroorzaakt een onzeker bestaan. De dictator-volksmenner van heden wordt morgen als slachtoffer ter beulplaats gesleurd, getuige Liebknecht en Rosa Luxemburg. Schiller zegt terecht: "Rebellentrouw is wankelbaar."

Een opheffen der geestelijk "kleijne luijden", dat moge het levensstreven zijn van hen, die met diepe levensovertuiging zich geroepen achten om als vooraanstaanden mede te werken aan de verbetering der gemeenschap. Het meeleven met het lot der minderbedeelden doet den gevoelsmensch weldadig aan. Zij streven er naar de menschen terug te brengen tot het christendom. De christen-socialist Maurice, de schrijver van dat mooie boek "Social morality", protesteerde telkens weer tegen het evangelie van de zelfzucht. Het dood materialisme, dat allen nadruk laat vallen op de ruilwaarde der dingen met haar desorganiseerend individualisme, zooals professor Diepenhorst van de Vrije Universiteit te Amsterdam in zijn "Voorlezingen over de economie" zegt.

Knies zegt: "De kerk oefent een, zij het ook mathematisch onberekenbaren, toch zeer beduidenden invloed uit op de economische verhoudingen." Herinnerend aan het woord van Paul Ribot: "Twee volken die niet denzelfden God aanbidden, bebouwen de aarde niet op dezelfde wijze" laat hij de betuiging volgen, dat nooit mag worden vergeten, dat menige misstand op economisch terrein niet zou worden aanschouwd, indien bij de handelende partijen de gedachte leefde aan "den Rechter, die in het verborgen ziet" en hoe allereerst van versterking van dit besef heil is te verwachten.

 

Het leven is comediespel.

De lustige Person in de inleiding van Goethe's Faust zegt: "Greift nur hinein ins vollen Menschenleben. Und wo ihr's packt, da ist es interessant." Dat mag met recht herhaald worden als we nagaan wat er zooal gezegd, gedacht en gedaan wordt. Bewaarheid zien we telkens weer, dat de mensch zijn woorden gebruikt om gedachten te verbergen, want zijn daden zijn te vaak in flagranten strijd met zijne beloften. "Gedanken sind zollfrei", en dus zijn deze niet te controleeren, zoodat menige onverwachte daad den mensch in geheel ander licht stelt dan vermoed kon worden. Juist als bij de comedie. De schijnwerpers en het klatergoud van het tooneel hebben voor de ingewijden achter de coulissen veel, zoo niet alles, van hunne attractie verloren. En de gemaakte tooneelgezichten ontbreken al evenmin in het dagelijksch leven. De echter, innerlijke vreugde teekent zich zoo vlug en duidelijk af op het gelaat, zelfs al wordt ze niet ruiterlijk geuit. Maar het masker van den schijn verbergt o zoo vaak "artistenleed", als vroolijkheid en vreugd gehuicheld wordt, waar het harte bloedt uit diepe wonde. Schiller zegt in "Don Carlos" zoo juist: "Grosze Seelen dulden still." Want, nietwaar, de buitenwacht heeft daar niets mede te maken!

 

Het leed van het leven.

Moeten alle dingen van het dagelijksch gebeuren gememoreerd worden en hier gereleveerd, al die herhaaldelijk voorkomende alledaagschheden die den mensch grieven, pijnen en wonden? Zou de sociale zedepreker mij daarbij wel goed afgaan? We behoeven hier toch niet in den breede te gewagen van den jammer door het drankmisbruik; van de stille, thuiszittende armoede, die zich schaamt de hand ten aalmoes uit te steken; van echtbreuk, moord, huiselijken twist of ziekten. Of moet ik u leiden voor het ziekbed eener zorgzame moeder! Dan zult ge van haar bleeke lippen de zorgen hooren, die haar om wille harer kinderen het sterven zoo zwaar maken. We wijzen niet op de houten banken, waar eenmaal 's weeks wachten de zeventigjarigen vol ouderdomsgebreken, die met moeite het pover staatscentje opstrijken, dat hen behoeden moet voor crepeeren; we willen niet lang denken aan ouders, die op hoogen leeftijd te kort komen den rijkverdienden steun hunner kinderen, voor wie zij zich toch zoo heel veel ontzegden om ze te brengen tot den staat of stand waarin ze hun lievelingen zoo gaarne zagen. We willen al zulke lijders hun leed laten dragen met de gelatenheid, die hunne krachten gedoogen en den stillen moed bewonderen, die God hun schonk.

We reppen niet veel van de oorlogsellende, welke ons zoo versch in 't geheugen ligt; een gruwel, waarbij de Napoleontische oorlogen, met den romantischen tocht naar Rusland incluis, kinderspel gaan lijken, als we ons de geraffineerde moordenaars bezig denken met gasmaskers en stinkbommen, handgranaten en mitrailleurs, onderzeebooten en mijnen, vliegeraanvallen en loopgravenellende. Maar wel voelen we mee het leed van de velen, die door den oorlog getroffen zijn in het liefste, dat voor hen op aarde was. We zien moeders en vaders, kinderen en grijsaards, meisjes en knapen, en die allen zien we staan als slachtoffers van den Moloch.

Wel willen wij denken aan leed, niet door het materieele veroorzaakt, doch zijn grond vindend in ruwe verstoring der fijnbesnaarde ziel. Dat grijpt dieper in het menschenleven. Daardoor wordt menigeen een willoos iets. Dat maakt ten speelbal van het tooneel. Dat doet het noodlot, het bange fatalisme aanklampen. Daardoor krijgen de pessimist Schopenhauer en de nihilist Nietzsche beteekenis. Het Platonisme, het Spinozisme zijn geen afgedane zaken.

 

Nog zijn er menschen als Schopenhauer, die het leven als iets verwerpelijks zien. Gelukkig zijn er de tegenhangers ook, die met Nietzsche het leven verheerlijken, dat groote machtige stijgende leven. Juist in den harden, droeven kant van het bestaan zien zij de sterkste prikkels om tot het leven ja te roepen en het dieper te gaan opvatten. Dr. Alois Riehl zegt: "Zoo keeren zij het pessimisme der levensverwerping om in het heroïsme der levensaanvaarding. De vreugde, die Zarathustra op aarde planten wil, is niet de vreugde van den genietende maar van den scheppende, de vreugde van den onversaagde en zegevierende, die het leven dan het hoogst eert, wanneer het hem den grootsten tegenstand biedt." Deze mooie woorden vol hooge wijsheid zijn vooral in het materialistische bestaan van velen onzer dagen diepe overdenking waard.

 

(Wordt vervolgd)

 

A.J.A.C. VAN DELFT