CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 4 september 1925

 

 

Hoe een Museum tot stand kan komen?

 

Hoe een museum tot stand kan komen? Hoofdzakelijk door schenkingen en door in bruikleen afstaan; als laatste middel door aankoop. Wie wel eens een museum met aandacht doorwandeld heeft, is het ongetwijfeld opgevallen, dat er bij menig belangrijk voorwerp, schilderij, wapentuig of gereedschap vermeld stond: "Geschenk van... die en die", of: "In bruikleen afgestaan door de familie N.N." Zelfs in een dieren- en plantentuin ziet men op die kleine bordjes de bewijzen van meeleven in een gemeenschappelijk bezit door reizigers, die vreemde oorden bewonen of bereisden, en vandaar een vreemde diersoort of exotische plant vaak ten koste van veel moeite en geld opzonden aan Artis of den Hortis Botanicus. Zulk medewerken door zg. buitenstaanders is dus niets vreemds, al zullen er heel wat Tilburgers zijn, die zich bij de lezing van dit stukje zullen afvragen, of het ondergeteekende in z'n bol geslagen is om te veronderstellen, dat er in ons goeie Tilburg nog menschen gevonden zullen worden, die zoo maar voor niks een aardig ding, dat ze in huis hebben, cadeau zullen geven en dan nog wel "aan de stad" met al d'r belasting! Hoewel, als het "de stad" krijgt, komt het aan de gemeenschap ten goede, vriend.

"Stel doe veur, dè d'n auwen Sjef Donders, die nog alleen van de St. Sebastiaangilde over ies, al die mooie plaoten en schilden en kleer aon de stad gaaf!" - Ja, zooiets stel ik me toch voor, weerstrevende belangstellende, die me dit artikeltje in de pen gegeven hebt. Juist omdat gij het zoo absurd zoudt vinden, bracht ik hier dit ééne voorbeeld naar voren en ik stel me voor, dat de voor een Tilburgsch museum zoo waardevolle attributen stellig te zijner tijd aldaar een plaats zullen erlangen. Deze relieken zullen het nageslacht spreken van den zwierigen gildetijd en de bonte pracht der voorvaderen. Hier is iets voor "de stad" van vroeger dagen samengebracht, dat door het uitsterven van een aantal harer leden thans nog bij den laatst levende berust, die het stellig - zij het dan in bruikleen - zal gaan brengen waar het der gemeenschap ten goede kan komen.

Aan dat begrip "de stad" worden zooveel en velerlei personen en zaken vastgekoppeld, dat het voor de onderwerpelijke aangelegenheid misschien niet ondienstig is eens te zeggen, dat we er met betrekking tot een museum onder te verstaan hebben: ons gemeenschappelijk bezit. Wie dus iets voor een museum doet, doet dit voor de gemeenschap en niet voor een bepaald persoon noch voor bepaalde groepen of richtingen. De geheele opzet komt tenslotte hierop neer, dat Tilburg - de stad Tilburg met al haar inwoners - mede een taak te vervullen heeft opzichtens de cultureele verheffing van onze plaats en streek. 't Is ook gewestelijk belang en daarom is het zoo mooi te hebben hooren verluiden, dat iemand uit een naburige gemeente bereid is zijn met moeizame vlijt verkregen verzameling van oude voorwerpen, die de streekgeschiedenis betreffen, aan een eventueel museum te schenken. Ons volk moet omhoog en als grootste Brabantsche gemeenschap behoort Tilburg zich zooveel mogelijk aan de spits te stellen. Wat nu juist geen gemakkelijke, doch wel een eervolle taak is! Laten wij ons idealen stellen! Mochten wij ook hier eens die enthousiaste uitroep van den vreemdeling opvangen: "C'est merveilleux, comme c'est beau, quelle musée!"

Ik stel me voor, dat er verschillende van die oer-echte Tilburgers zijn; van die luidjes, die zoo echt smijdig hun dialect er uit flappen en er als het ware groot op gaan, dat ze naast het officieele Hoog-Hollandsch hun gouwtaal in eere houden en klappen van "onzen vadder en ons moeder" en niet van "mijn vader en moeder"; die kennen "ne kinkenduut en 'n schop" in plaats van "een kikvorsch en een bergplaats"; die spreken van "ne verkèt om te vuulen of de èrepuls murf zèn" als de officieele taal dit uitdrukt door "een vork om te zien of de aardappels gaar zijn"; ik weet zeker, dat die Tilburgers gaarne iets ten beste geven voor een plaatselijk museum, als hun slechts gezegd wordt wat er zooal bijeengebracht kan worden en als bij voorkomende gelegenheid gewezen wordt op dingen, die men ergens aantreft en die in een museum niet misplaatst zijn. Er zit hier nog voldoende onder de menschen, doch men weet meestal niet waar, en menigeen, die iets bezit, acht het voor zóóiets ongeschikt. 'n Museum! 't Is ook zoo'n deftig woord voor een goedertrouw Tilburger. Daar heeft men vroeger nooit aan gedacht; toen was het weven en nog eens weven, geld verdienen en vooruitkomen in materieel opzicht, terwijl het cultureele daarmede moeilijk gelijken tred kon houden. Ook de energiekste Tilburger kan geen twee heeren dienen. Nu moeten we echter in gaan halen wat vroeger tijden niet zoozeer verwaarloosd dan wel nagelaten hebben en daarom mede moet verzameld worden en eensgezind gestreefd naar... 'n museum. Het wordt een eerezaak voor Tilburg!

Ieder zal naar eigen vermogen iets ten geschenke geven, of anderen die iets bezitten er toe aansporen. Het resultaat zal dan verrassend zijn. Het behoeft niet per se te gaan op de wijze als te Delft, waar baronesse J.G.L. van Boetselaer korts aan de gemeente niet minder dan dertien familieportretten van Hugo de Groot en een wapenkamer in lijst ter plaatsing in het gemeentemuseum aanbood, welke schenkingen natuurlijk in dank door den Raad aanvaard werden. Hoewel, er zijn hier ook nog wel familiestukken, die 'n museum tot sieraad kunnen strekken en tot eere der familie zullen zijn, als zij der openbaarheid prijs gegeven worden en niet in den engen familiekring besloten blijven, als ook anderen gaan weten, wat die mannen voor de gemeenschap te beteekenen gehad hebben. In twee vroegere opstellen heb ik namen van verdienstelijke Tilburgers genoemd en eveneens voorwerpen aangeduid, die in een museum thuis hooren.

We zullen nog wel eens in de gelegenheid zijn een en ander te herhalen en het dan ook doen. Want eerst moet de idee vast staan, dat we tot 'n museum kunnen en moeten geraken. Nu de Raad besloot tot het in het leven roepen van een museum-commissie is in ieder geval de eerste stap gezet en zal het Gemeentebestuur wel zorgen dat er voortgewerkt wordt. Middelerwijl zal voor en na de pers het museum nog wel ter sprake brengen, zoodat voldoende gelegenheid tot nadere belichting komt.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 2 September 1925