CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 19 maart 1927

 

 

Van vroeger dagen 69:

Mannen van naam - Franciscus Cornelis Donders 1

 

"Hij was een genie bij de gratie Gods."

 

Onder de mannen van beteekenis, die in de wetenschappelijke wereld een naam van Europeesche vermaardheid bezitten, neemt deze phenomeen een beduidende plaats in. B.J. Stokvis schreef in het Jaarboek der Kon. Akademie van Wetenschappen van 1891 een levensbericht vol uitbundigen lof over dezen grooten geleerde. Het heet daar:

"Met onuitwisbare letteren is zijn naam gegrift in het gulden boek van de weldoeners der menschheid. En als gij naar zijn leven en daden vraagt, dan daagt aanstonds een schitterende staf van wapenherauten voor u op, verschillend in kleederdracht en nationaliteit, maar allen het oog boeiend door hun blinkende wapenrusting en kleurige banieren, om de klaroenen te doen weerklinken ter zijner eere. Vooraan de vriend zijner jeugd, de dichterlijke Moleschott, Hollandschen ernst parend aan Italiaanschen gloed, ook hij een 'maestro di color, que sanno', een feestgroet brengend op den dag van Donders' Jubileum, zonnig en warm als Italië's hemel, en op den dag na Donders' dood uitroepend, dat het moeilijk is te beslissen of hij grooter en vruchtbaarder was als onderzoeker, dan wel helderder en invloedrijker als leermeester, dan eindelijk medelijdender en hulprijker als geneesheer van dat orgaan, dat de poorten opent van het paradijs, omdat het de poort is der wijsheid en der liefde."

Het laatst in de rij - last not least - der paladijnen de nobele grijsaard uit het practische Albion: Sir William Bowman, dien Donders, toen hij hem zijn door de Sydenham Society uitgegeven meesterwerk: "On the anomalies of refraction and accommodation of the eye" opdroeg, aanwees als den man, wiens verdiensten voor de bevordering van physiologie en ophtalmologie gelijkelijk in alle landen erkend en gewaardeerd worden en die getuigt, dat Nederland misschien naar evenredigheid meer dan eenig ander land mannen heeft voortgebracht, die voortdurend bij de menschheid in eere zullen zijn, maar onder hen nauwelijks een grooter of edeler heros der wetenschap dan Frans Donders.

Dit zijn simpel twee uitingen van den vloed van eerbiedige bewondering, die dezen man na zijn dood te beurt vielen. Gedachtig het "Van dooden niets dan goed!" wil dit echter niet zeggen, dat tijdens zijn leven de loftrompet zweeg, want o.a. in Mei 1888 is te Utrecht een jubileum ter eere van professor Donders gevierd bij het bereiken van den 70-jarigen leeftijd waarbij zijn schitterende capaciteiten welverdiende hulde gewerd. Hiervan is een niet minder dan 210 bladzijden tellend boekwerk verschenen. Roerend door eenvoud en welsprekendheid is de schets, die de 70-jarige toen van zijn eigen leven gaf. Hij legde toen zijn verleden naar waarheid bloot.

Men miskenne den gunstigen invloed niet, dien het verblijf op het land in zijn kinderjaren, zijn zwerven langs de Maas als een knaap van 10-14 jaar, op de breedheid zijner opvattingen, op zijn liefde voor de natuur en voor natuuronderzoek heeft uitgeoefend. Men vergete evenmin, dat hij leefde in een tijd, toen de geesten aan het gisten waren, het systeem der teleologie onder de mokerslagen der jongere natuuronderzoekers ineenstortte, en op elk gebied der natuurkennis de vruchtbaarste gedachten dier eeuw, de schoonste ontdekkingen elkander met reuzensnelheid opvolgden.

Maar ondanks dat alles dient erkend, dat het genie zich zonneklaar openbaarde, zoowel in den zwartlokkigen knaap met de donkere kijkers, dien de boeren te Duizel op een tafel zetten, om zijn kunsten in het rekenen te vertoonen, of dien zij met stille bewondering aanstaarden des Zaterdagsmiddags als hij voor den patroon het geld aan de werklieden uitbetaalde; in den leerling van meester Panken, die het Fransche woordenboek van achteren naar voren uit zijn hoofd leerde, zoowel als in diens twaalfjarigen ondermeester, die om zijn kostgeld te verdienen de dorpskinderen onderwees; in den leerling der latijnsche school te Boxmeer, zoowel als in den kweekeling der militaire geneeskundige school, die tevens student was aan de universiteit te Utrecht.

Hij was ook een prachtmens van bouw: een beeldschoon officier van gezondheid, "wiens groote donkere oogen helderder schitterden dan zijn epauletten", en die als leeraar in de anatomie en de physiologie bij de militaire geneeskundige school zelfs aan de dorste onderwerpen een onbegrijpelijke aantrekkelijkheid wist te geven, wijl hem ook de gave des woords zoo buitengewoon geschonken was. Hij was een autodidact met een geniaal inzicht in het verband der natuurwetenschappen, die over deze materie sprak in boeiende taal. Zijn verbeeldingskracht en scherpzinnigheid, zijn talent voor ordenen en zijn kunstzin, waren als zoovele "feeën, die reeds aan zijn wieg gestaan hadden, en die hem op zijn wetenschappelijke loopbaan omstuwden, om hem overwinning op overwinning te verzekeren". Hij heeft zich zelf bij zijn 25-jarig jubileum en ook bij andere gelegenheden zoo gaarne vergeleken met dien gelukkige, die plotseling in een grooten tuin wordt geplaatst, waarin de volgeladen vruchtboomen wachten op de plukkende hand.

Reeds op 29-jarigen leeftijd was hij als correspondeerend lid aan het Kon. Nederl. Instituut verbonden. Hij heeft geen invloed op het bestuur van stad en land gehad, al heeft hij wel ooit ongevraagd adviezen gegeven. Slechts eens is hij lid eener staatscommissie geweest, nl. bij het onderzoek of de regeering zich zou kunnen en behooren te vereenigen met een ingediend voorstel (18 Juni 1857) betreffende een Europeesche kolonisatie door landverhuizing in 't groot van Europeanen in het algemeen en Nederlanders in het bijzonder, en door overbrenging van behoeftigen en misdadigers naar de bezittingen van den Staat in den Indischen archipel, met uitzondering van Java en Madoera. Eene vraag, die ook tegenwoordig meer en meer in de belangstellingssfeer getrokken wordt. Donders was toen de eenige medicus in die commissie.

Kennis te kweeken was zijn lust en zijn leven. Slechts de tijdgenooten konden zijn ongeëvenaarde vruchtbare werkzaamheid voldoende waardeeren. J.P. Nuel schreef in de "Annales d'oculistique" (1889) een uitvoerige levensschets van Donders, die eindigde met een "Lijst en korte analyse der voornaamste publicaties van Donders en zijn leerlingen", welke niet minder dan tweehonderd en acht verschillende werken vermeldt. Inderdaad titanenarbeid! Donders is geworden een wetenschappelijke glorie, die ons de oude en nieuwe wereld benijd heeft. Hij hield van gekuischte uitdrukkingen met de sierlijke welsprekendheid der Fransche Academiciens. Hij zou onvolledig geschetst zijn, als men niet bij al het voorgaande nog wees op zijn schoonheidszin, zijn kunstenaarsnatuur, en de edele vormen, waarin hij leefde, het licht laat vallen. Hij streefde steeds naar schoonheid.

Hiermede voor ditmaal volstaande, willen een volgend maal een schetsmatigen levensloop geven aan de hand der reeds genoemde werken.

 

A.J.A.C. VAN DELFT