CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 30 juni 1928

 

 

Van vroeger dagen 89: Kinderarbeid-enquêtes 4

 

Tot slot ditmaal uit het hier zoo uitvoerig behandelde onderzoek aangaande den fabrieksarbeid door kinderen nog een en ander betreffende de zedelijkheid, de verstandelijke ontwikkeling, het kunnen lezen en schrijven, en eindelijk de conclusies, waartoe het zesdeelige rapport, voor wat Tilburg betreft, leidde.

- De berichten over de zedelijkheid, zoowel van de bevolking in het algemeen als van de fabrieksbevolking in het bijzonder, luidde eenstemmig goed. De invloed der geestelijkheid is hier zeer groot en waakt streng tegen onzedelijkheid. De fabrieksarbeider staat, wat zedelijkheid aangaat, gelijk met den ambachtsman.

- Minder goed werd gesproken van de weverskinderen die, als zij noch weven, noch haarspinnen konden, zich aan houtdiefstal overgaven; doch dit heeft opgehouden, zoodra zij werk konden vinden in de fabrieken.

- Over het geheel is het volk spaarzaam en arbeidzaam.

- Luie Maandag wordt niet gehouden.

- Dronkenschap is uiterst zeldzaam, zelfs op Zondag. Bepaalde dronkaards zijn er zeer weinig.

- Er komen zeer weinig onechte geboorten voor en zeer zelden gevallen van syphilis. In de gemeente zijn geene publieke huizen.

- De fabrieksarbeiders huwen meestal vroeg.

- In Tilburg bestaat gelijk in Eindhoven eene "Broederschap van de Heilige Familie", op gelijke wijze als daar ingericht.

- De verstandelijke ontwikkeling der fabrieksbevolking werd gezegd middelmatig te wezen, doch niet beneden die der arbeidende klassen in het algemeen.

- Op de catechisatie (bij de protestanten) leerden en onthielden de fabriekskinderen, moede van den arbeid, met moeite. (Dit waren er echter slechts drie.)

- De fraterschool werd bezocht door 400, de zusterschool door 700 à 800 kinderen. Het uiterlijk aanzien der schoolkinderen was goed gelijk ook hunne kleeding. Met het 12de jaar houdt voor het fabriekskind het schoolgaan op.

- Er is ook eene Zondagsschool.

 

- Van 73* jongens beneden 20 jaren kunnen lezen en schrijven 63; van 3 wordt bepaaldelijk gemeld, dat hun lezen en schrijven slechts gebrekkig is; niet lezen en schrijven 7; totaal 73.

- Van 126 volwassenen (van 20 jaren en daarboven) konden 65 - of de helft - niet lezen noch schrijven, namelijk: 12 van de 19 die begonnen voor of op hun 8ste jaar; 17 van de 25 die begonnen op hun 9e of 10e jaar; 14 van de 26 die begonnen op hun 11e jaar; 9 van de 29 die begonnen op hun 12e jaar; 13 van de 27 die begonnen op hun 13e of 14e jaar.

- Onder de helft (65) die noch lezen noch schrijven geleerd hebben, behooren er 29 van de 44 (d.i. twee derde) die voor hun 11e jaar op de fabriek kwamen.

- Van 67 volwassenen, die eerst op hun 15e jaar of later op de fabriek kwamen, kunnen lezen en schrijven 42 (bijna twee derde); niet lezen en schrijven 25. Totaal 67.

- De verhouding is hier iets gunstiger dan bij de andere volwassenen, doch dit vroeger geslacht steekt toch nog altijd zeer ongunstig af bij het tegenwoordig geslacht, dat over het algemeen eerst na afloop der schooljaren op de fabriek komt.

 

- Dezelfde uitkomst geven de arbeiders op de twee kunstwol-fabrieken te Tilburg en te Aarle-Rixtel. Van de 28 jongelingen begonnen beneden de 20 jaren kunnen niet lezen en schrijven 2; wel lezen en schrijven 23, gebrekkig lezen en schrijven 3. Totaal 28.

- Van de 76 volwassenen (van 20 jaren en daarboven) daarentegen kunnen niet lezen en schrijven 46 (bijna twee derde), wel lezen en schrijven 30.

- Het schijnt van geen invloed te zijn, of zij begonnen voor of na hun 15e jaar, want van 41, die voor hun 15e jaar kwamen, kunnen niet lezen en schrijven 24; wel lezen en schrijven 17.

- En van de 30 die na hun 15e jaar kwamen: niet lezen en schrijven 19; wel lezen en schrijven 11.

- Met andere woorden, de jongere bevolking is beter onderwezen dan de ouders; hoe ouder zelfs, des te minder onderwijs vindt men. Want, terwijl de jongelieden beneden de 20 jaren bijna allen lezen en schrijven kunnen, neemt dit af naarmate men van 20 jaren of hooger opklimt. Immers van hen die zijn tusschen 20 en 24 jaren, kunnen wel lezen en schrijven 13; tusschen 25 en 29 jaren 4. Van de ouderen 7; van de nog ouderen 4; van de nog ouderen 2. En kunnen niet lezen en schrijven: Tusschen 20 en 24 jaren 7. Tusschen 25 en 29 jaren 9. Van de ouderen 16. Van de nog ouderen 7. Van de nog ouderen 7.

 

- Bij de Tilburgsche meisjes beneden de 20 jaren is de verhouding bij uitstek gunstig. Van 39 dezer meisjes kunnen niet lezen en schrijven 6, wel lezen en schrijven 33.

- Bij de volwassenen daarentegen (van 20 jaren en daarboven) is het bijna een derde dat niet kan lezen en schrijven.

- Op het totaal der 132 vrouwelijke arbeiders kunnen 34 niet lezen noch schrijven.

- Bij de 78 meisjes (102-24 red.) op de fabriek te Aarle-Rixtel is het onderwijs zeer verwaarloosd, zoowel voor die beneden de 20 jaren als voor de ouderen. De helft kan noch lezen noch schrijven; slechts een vijfde kan behoorlijk lezen en schrijven; de overigen slechts gebrekkig of kunnen alleen schrijven.

 

 Het onderzoek van Tilburg geeft, geresumeerd, de volgende conclusiën:

1e. de tegenwoordige verstandelijke ontwikkeling (voor zoover het onderwijs aangaat) is bijzonder gunstig voor het opkomend geslacht, terwijl tevens de nijverheid sterk toenemende is, gelijk ook blijkt uit de toevloed van arbeiders uit andere beroepen.

2e. de ongunstige toestand der verstandelijke ontwikkeling voor het thans volwassen geslacht is onmiskenbaar, doch dagteekent dan ook uit een voorbijgaand tijdvak.

3e. de jeugdige wolarbeider staat in lichamelijke ontwikkeling achter bij de overige jeugd, terwijl de ouderen, die dit werk later begonnen, meer ontwikkeld zijn doch ook spoediger schijnen te verslijten en daardoor in kracht verliezen bij hen dier er van jongs af werkzaam waren.

4e. de mindere lichamelijke ontwikkeling der fabrieksjeugd is niet afhankelijk van het jonger beginnen met den arbeid en misschien niet eens van den arbeid qua talis.

 

Wie de laatste vier artikelen gevolgd heeft, zal met mij moeten erkennen, dat er sinds de zestiger jaren heel wat verbeterd is op sociaal terrein. De toestand van den fabrieksarbeider, en van het fabriekskind zeker, is menschwaardiger geworden dank den arbeid van sociale voortrekkers, die niet geschroomd hebben telkens weer voor de belangen van den arbeider op de bres te springen. Dat met de verkregen rechten ook plichten gekomen zijn, mag echter niet uit het oog verloren worden.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

 

 

* Voetnoot redactie:

Volgens tabel 1 uit Kinderarbeid-enquêtes 1 bedroeg het aantal jongens 86. We hebben niet kunnen achterhalen hoe men hierboven aan 73 jongens komt. De in dat tekstblok vermelde getallen over degenen van 20 jaren en daarboven zijn wél in overeenstemming met die tabel 1.