CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 7 november 1928

 

 

Van vroeger dagen 99: Over een weversgilde

 

In het volksleven hebben de Gilden een voorname rol vervuld, zij omvatten geheel het zedelijk en stoffelijk leven der vroegere maatschappij, zij waren de machtigste hefboom tot ontwikkeling van de kracht en den bloei en de beschaving van geslachten, wier bloed nog in onze aderen vloeit, constateerde J. ter Gouw in zijn in 1866 verschenen werkje "De Gilden". Ieder die den invloed dezer oude, belangrijke instellingen van vroeger dagen heeft nagegaan, zal dit volmondig beamen. Denk eens aan de ambachtsgilden, zoowel als aan schutter- en dichtergilden naast de koopmansgilden.

Het is daarom jammer, dat over het Tilburgsche gildewezen zoo weinig bekend is. 't Zou ons misschien een kijk geven op Gild en Gildehuis, Gildemeester en Gildemaaltijd, waar 't zoo joelig en lustig kon toegaan, als zilveren schaal en kan rondging bij den Gildebroeder, die den grooten zilveren beker aan de lippen zette, waar de kunstminnende en drinkgrage edelsmid ingegraveerd had het toepasselijk rijm:

     Drinck ic wyn soo bederf ic,

     Drinck ic water soo sterf ic,

     Nochtans is het beter wyn gedroncke te bedorve,

     Dan water gedroncke en gestorve.

We weten wel, dat hier destijds meerdere gilden bestaan hebben, zooals de "Gilde en broederschap des Edelen Ridder en Martelaar Georgius"; het "Koninklijke Handboogschuttersgilde St. Sebastiaan"; het "Gilde van den H. Dionysius"; het "Laakenweversgilde en Bus St. Severius"; het "Oude Gilde St. Christophorus", zijnde de "Beurze door en ten behoeve der ingetekende handwerkers sijnde Droogscheerders, Rouwers, Kaerdesetters en Schaerslijpers der Wolle Laakene Fabrieken", en enkele meer, doch ons ontbreken de oorspronkelijke gegevens om aan de hand daarvan precies weer te geven hoe het hier met een ambacht, meer speciaal de weverij en spinnerij, gegaan is, zou de peine waard zijn.

Ook hier zal het doel der gildeleden, toen zij nog alleen geestelijke broederschappen vormden, wel als in het overige deel der Nederlanden geweest zijn het gezamenlijk vereeren van den gildeheilige en het zich verzekeren van zielemissen met een min of meer plechtige uitvaart. (Bij vroegere gelegenheden hebben we daarvan al iets verteld.) Het hooghouden van hun bedrijf en in de bloeiperiode vooral het verbeteren van hun economische bestaansvoorwaarden, is elders later doel geworden, waarbij in de vervalperiode nog gekomen is het ondersteunen van de arme gildebroeders. Hiervoor werden fondsen gesticht, die ook na de opheffing der gilden zijn blijven voortbestaan en ten deele nog bestaan in den vorm van bussen en beurzen. (Ook dit is bij vroegere gelegenheid door mij reeds naar voren gebracht.)

Spijtig is het, dat we over deze en meerdere aangelegenheden voor Tilburg in het donker tasten. Misschien zijn er echter onder de lezers, die in de hier bedoelde richting eenigerlei aanduiding kunnen doen, waar iets dienaangaande te vinden is of die zelfs nog een of ander oud paperas bezitten, dat zij ondergeteekende ter inzage willen geven; bij voorbaat dank betuigd.

Hoe interessant zoo'n oud stuk is, bewijze een "Ordonnantie op het wolleweversgilde" van 12 October 1427, voorkomende in een Perkamenten keurboek (blz. 142) der gemeente Rotterdam. De werkkring toch van zoo'n vakgilde werd door het stadsbestuur gereglementeerd in een keur of ordonnantie. Bij gebrek aan een soortgelijk stuk over Tilburg halen we dit dus aan. Het begint als volgt: "Dit is die ordinancie ende kueren die de baeliu, scout ende tgemeen gerecht geordineert ende gekuert hebben upten ambocht van den wollenwevers ende kuerden upten 12sten dach in Octobrianno 1427."

Dan komt direct een sociale maatregel, waarbij begin en einde van het werk zoowel als een schafttijd wordt vastgesteld, iets waar zekere werkgevers nog tegenwoordig wel van zouden willen afwijken. Dat wettelijke bepalingen op het terrein van den arbeid noodzakelijk zijn, bewijst almede zoo'n vergeeld protocol. Er staat: "Eerst hebben sy geordineert dat men luden sal die clocke van der capellen in de Lombaertstrate des morgens, des middages ende des avonts ende daerby sullen die van den voirscreven ambocht te werck up ende affgaen."

Poene (straf) was daarop gesteld in de navolgende bewoordingen: "Item waert sake dat yement wrochte voir de voirscreve clocke of na de clocke dat waer up een boete van twaalf scellingen, daeraf die heeren een derdenden, die stede een derdenden ende dat voirscreven ambocht een derdenden dat beelt mede te verlichten des heyligen biscobs Sinte Severi." Dat Sint Severus, bisschop van Ravenne, de schutspatroon der wevers is, weten we allen.

Dat ook aan de viering der geboden feestdagen streng de hand gehouden werd en de vooravond van een heiligendag de rust inging, laat het volgende lid hooren: "Item so sal voirtaen nyement langer wercken dan totdat die clocke van den middage geluyt is upten heyligen paeschavont, ascensioene-avont, pincsterenavont, onsser vrouwenavont-assumptio, alreheyligenavont ende kersavont upte boeten voirscreven."

Ook het leerlingstelsel, een voor den tegenwoordigen tijd allergewenschte regeling, was geordend, want: "Item gheen meester leerknape te leren weven, die meester en sal eerst gheven den ambocht van elke leerknape een pont was ende elke knape vijf scellingh hollants dat voirscreven beelt mede te verlichten." Het mooie, innig devote gebruik om door licht en bloem een heilige te vereeren, deden onze christenen der middeleeuwen alzoo in hun dagelijksch leven naar buiten blijken.

Dat het leerlingstelsel geen looze franje was, doch ernst om er zeker van te zijn goede vaklui te vormen, die hun ambacht alle eer aandeden, blijkt uit een bepaling, die den leertijd vaststelde: "Item so wat meester een leerknape wil leren wercken, die sal denselven knape aennemen drie jaeren lange ende niet min up een boete van drie ponden tots heeren behuef. Ende die knape sal bij den meester blyven drie jaeren lange upte selve boete. Then waeren dat sy binnen der eerster maent nadat sy vergaderden mit vrientscappen weder sceyden, so en verbeurden sy gheen boete." Zoo'n leergast mocht dus ook maar niet willekeurig den patroon in den steek laten. Als hij er langer dan een maand was, moest hij den overeengekomen tijd van drie jaar uitdienen; in korter tijdsbestek konden zij nog "mit vrientscappen" scheiden. Als onze wetgeving al maar vast om te beginnen zooiets voor de tegenwoordige dienstboden voor groote gezinnen ordonneerde, zou menige huismoeder daarbij gebaat zijn en het meisje er niet slecht bij varen.

De tegenwoordige Hinderwet vindt men er in deze keur in embryonalen toestand terug in de bewoordingen: "Item voirtaen nyement gheen weeftouwe te setten hy en sal eerst gheven drie beyersgulden, daeraf die heeren een gulden, die stede een gulden ende dat ambocht een gulden dat voirscreven beelt mede te verlichten. Then waeren selve een wever of eens weverskint ende die soude dan gheven den ambocht een pont was dat beelt voirscreven mede te verlichten." Op deze wijze kreeg men een gesloten gilde; wie het ambacht ging uitoefenen zonder tot het gilde te zijn toegetreden, liep niet enkel straf op, doch in zijn omgeving werd hij als een onvrije of beunhaas nagewezen. Hierdoor bereikte men tevens een onderlinge bescherming, wijl de concurrentie beperkt werd.

Dat zij, die voor het gilde iets bijzonders deden er ook voor vergoed werden, spreekt vanzelf. Zoo'n vrijgestelde kon niet van den wind leven: "Item so wije de heeren set tot gesworen prenters te wezen die zullen bewaeren des heeren ende der stede voirscreven boete ende die voirscreven clocke doen luden then voirscreven tijden als dat behoirlic wesen sal bij horen ende die sy den heeren doen sullen up des ambochts cost."

Zelfs deed men vijf eeuwen geleden reeds aan arbeidsbemiddeling, iets waarvan de tegenwoordige werkgevers nog lang niet zooveel gebruik ten eigen en anderer nutte maken als gewenscht en noodzakelijk is. De regularisatie op de arbeidsmarkt werd in de middeleeuwen onder de vakgenooten verordend. Onze gecompliceerde samenleving heeft dit vanzelfsprekend voor een goede functioneering der maatschappelijke krachten in veel sterker mate noodig. "Item so zullen alle wevers die haer broot winnen willen mit weven, sijn sij van binnen of van buten, als sij hen besteden willen comen staen in de nijepoort upte strate voir Gherijt Janssoene huys om hen aldaer te verhuyeren." Als arbeidsbeurs werd dus de stoep van een bepaald huis aangewezen, waarschijnlijk wel dat, waar de bemiddelaar woonde. De tegenwoordige methode is meer conform den tijdgeest, die de waarde van het menschelijk individu hooger aanslaat - althans zeker: behoort aan te slaan.

En hiermede is een brokje merkwaardige historie onder de aandacht van belangstellenden gebracht. Ik herhaal nogmaals dat het verschaffen van gegevens over Tilburg aangaande dit onderwerp zeer op prijs gesteld wordt.

 

Wie over het gildewezen meer weten wil, kan op de R.K. Openbare Leeszaal lectuur en bronaanwijzing vinden: "De Archieven der Rotterdamsche Gilden" door dr. E. Wiersum, is een uitgave van het Archief der gemeente Rotterdam, waarin men o.m. ook den tekst van de hier behandelde keur vindt.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 21 October 1928