CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 februari 1929

 

 

Van vroeger dagen 102: Bescherming en vrijhandel 2

 

Gaf het vorig artikel eenig inzicht, hoe protectionisten en freetraders in het midden der vorige eeuw tegenover elkander stonden, ditmaal zullen we ons meer tot Tilburg bepalen.

In een circulaire van 26 Juni 1887 waren aan de firma's Gebr. Diepen, H. Eras en Zn. en Van Dooren en Dams alhier een aantal vragen in verband met de bescherming gesteld en men achtte dit van zooveel belang, dat op 13 Juli 1887 eene openbare vergadering belegd werd, waarin dertig industrieelen samenkwamen en de vier volgende vragen gesteld en besproken werden:

1. Ondervindt de Tilburgsche Nijverheid den schadelijken invloed der invoerrechten van de omliggende landen?

2. Behoeft de Nederlandsche Wolindustrie nog bescherming op eigen markt om zich althans in de betere, fijnere en tot dusverre nog niet beschermde artikelen te kunnen bekwamen en tot krachtige mededinging in staat stellen?

3. Ondervindt de Tilburgsche Nijverheid den invloed der algemeene malaise, welke volgens het oordeel van velen daaraan is toe te schrijven, dat Europa en Nederland geen voldoende bescherming verleenen aan hun landbouw en de koopkracht van dezen laten te niet gaan?

4. Is het loon der Tilburgsche arbeiders gedaald?

Op al deze vragen werd met schier algemeene stemmen in bevestigenden zin geantwoord, terwijl het oordeel der vergadering betreffende het 4e punt luidde: "Volgens de meening der vergadering zijn de wekelijksche verdiensten der zoogenaamde buiten- of handwevers sinds 1879 met minstens 25 pct. afgenomen; de loonen der fabrieksarbeiders zijn weliswaar over 't algemeen niet gedaald (en zulks hoofdzakelijk ten gevolge der welwillendheid der patroons), doch dooreen genomen zijn de werkuren in de fabrieken, dus de verdiensten van hen, die per uur betaald worden, verminderd; terwijl het ook niet valt te ontkennen, dat nieuw aangenomen werklieden in den regel op goedkooper voorwaarden dan vroeger worden in 't werk gesteld".

In verband met dit laatste werd nog opgemerkt, dat vermeerdering van bevolking bij vermindering of niet vooruitgang van productie een factor kan zijn, waarmede rekening valt te houden. In 't oog houdend, dat het aantal inwoners van Tilburg in 1822 bedroeg 10.562; in 1845 13.865; in 1852 al 16.513; in 1880 niet minder dan 28.989 en in 1887 32.451 inwoners, dan blijkt dat de Tilburgsche bevolking na 1879 procentsgewijs belangrijk minder sterk vermeerderde dan gedurende het voorafgaande tijdperk. Van 1860 tot 1880 vermeerderde onze bevolking met ruim 3 pct. per jaar, van 1880 tot 1886 slechts met 1,6 pct.

Ook was het opmerkelijk, dat het aantal handwevers buiten verhouding in die crisisjaren vermeerderde; de vermindering van productie in de fabrieken en bedrijven, gevoegd bij de grootere moeilijkheid voor aankomende werklieden om een vaste betrekking als fabrieksarbeider te bemachtigen, was oorzaak, dat vele ambachtslui die geen ander werk konden bekomen, den stiel van handwever weder aanpakten.

Het rapport, dat naar aanleiding van bovengestelde vragen na een tweede openbare vergadering op 1 Augustus 1887, waar een zestigtal industrieelen aanwezig waren, werd samengesteld, droeg de onderteekening van niet minder dan vier en negentig fabrikanten uit Tilburg. (Een aantal hiervan komen in de tegenwoordige bevolkingsregisters reeds niet meer voor.) Het is belangrijk genoeg om herlezen te worden en belangstellenden raden we dit dan ook aan. Hier meenen we te kunnen volstaan met nog kort te resumeeren, wat na uitvoerige bespreking der punten 1, 2 en 3 de eindconclusie was.

Men vond dan de Tilburgsche productie verminderd én ten gevolge der hooge invoerrechten der omliggende landen én ten gevolge der algemeene malaise, die haar oorsprong vond in de landbouwcrisis. Men meende, dat de eerste oorzaak te doen ophouden lag buiten het bereik der Regeering; alleen kan Nederland, door op zijn beurt den pas aan den vreemde af te snijden, dezen wellicht tot milder maatregelen te onzen opzichte stemmen. De tweede oorzaak, althans grootendeels, te doen verdwijnen, ligt in de macht onzer Regeering en Volksvertegenwoordiging. Doch daartoe is noodig, "dat Nederland zijn handelspolitiek wijzige". Ook heeft Nederland de macht aan vele tot dusver onvoldoend beschermde takken der textiel- en andere industrieën op vaderlandschen bodem het bestaan mogelijk te maken en zoodoende compensatie te verschaffen voor de arbeidsvermindering. Om dit doel te bereiken is insgelijks "wijziging onzer handelspolitiek" een vereischte. "Op die wijziging dringen wij aan, in het belang van den nationalen arbeid in 't algemeen, en in 't belang onzer eigen industrie in 't bijzonder".

Het op 10 Augustus 1887 gedateerde "Verslag der Tilburgsche Wolindustrie" was gericht aan de heeren J.C. van Marken Jr., directeur der Ned. Gist- en Spiritusfabriek en der Ned. Oliefabriek te Delft en aan mr. J.G. Schölvinck, secretaris der Ned. Vereeniging van Meelfabrikanten te Amsterdam. Dat deze personen er aanleiding toe gegeven hadden, houdt verband met de toenmalige landbouwcrisis en de graanrechten. En dat men daarbij ook aan Tilburg gedacht had, zal ten deele zeer zeker ook te danken geweest zijn aan den Tilburgschen voorvechter voor het protectionisme Armand Diepen. Deze fabrikant uit een fabrikantengeslacht werd te Tilburg geboren 5 Maart 1846 als zoon van den bekenden wethouder Jan Diepen en Maria Hermans, en overleed alhier op 23 Februari 1895. In zijn werkzaam leven legde hij zich niet enkel toe op het fabriceeren van uniformlakens doch hij heeft ook als schrijver naam gemaakt. Zijn voornaamste geschriften zijn:

1. "Graanrechten, Broodprijzen, Loon en nog wat Economie" (1886). (Vandaar wellicht het stellen van bovengenoemde vragen.)

2. "Het Verslag der Tilburgsche Wolindustrie en Hendrik Mullen Szn. of Bescherming contra Vrijhandel" (1887). Het hierboven aangeduide verslag was aanleiding geweest van een verwoeden aanval door den vrijhandelaar Muller in de N.R.Ct. en onze econoom Diepen kon niet nalaten daarop geestig, vlot en ter zake kundig in een boek van 120 pagina's van antwoord te dienen.

3. "Mr. N.C. Pierson en de Sociale Quaestie" (1887).

4. "Het Arbeidersvraagstuk" (1887).

5. "De jongste uitingen van het Anti-Protectionisme in Nederland" (1889). Dit lijvige boekwerk van 400 pagina's is van polemischen aard, waarin getracht wordt de theorieën der vrijhandelaars te ontzenuwen en tevens gepoogd opbouwend werk te leveren.

6. "De Arbeidswet. Toelichtingen en Beschouwingen voornamelijk met het oog op de Tilburgsche Wolindustrie" (1889).

7. "De Waarde en de Waarde van den Handenarbeid" (1895).

Men ziet reeds uit de titels, dat hier iemand uit het practische leven aan het woord geweest is, die zich in de branding van zijn tijd heeft durven werpen. Hem in zijn worsteling te volgen is nuttig naast aangenaam.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 7 Februari 1929