CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 2 maart 1929

 

 

Van vroeger dagen 103: Bescherming en vrijhandel 3

 

Het Nederlandsche tarief van 1822, gewijzigd in 1845, was, zooals bekend kan zijn, protectionistisch. De invoerrechten werden, wat wollen goederen betreft, naar het gewicht geheven, zoodat de zwaarwegende baaien, het Tilburgsche fabrikaat bij uitnemendheid, hierdoor bevoordeeld werden en zich na de tariefswijziging van 1845 met een recht van circa 15 pct. beschermd zagen. Het is - naar het oordeel der industrieelen van die dagen - hoofdzakelijk vanaf dien tijd, dat het Tilburgsche fabrikanten mogelijk werd de vreemde, voornamelijk de Engelsche baaien te verdringen. Opmerkelijk is het wel, dat in die jaren Nederlandsche importeurs van baaien zich als fabrikanten te Tilburg kwamen vestigen en zelf in Nederland begonnen te fabriceeren, wat ze vroeger vanuit Engeland en elders invoerden. Voorbeelden hiervan leveren de firma Sträter uit Amsterdam en de firma Ledeboer uit Rotterdam.

"Dra waren de Tilburgsche baai- en duffelfabrikanten voorgoed meester van de binnenlandsche markt", lezen wij bij Diepen, "en zulks niet ten koste van den Nederlandschen consument, want de binnenlandsche mededinging was hier, evenals altijd en overal, in voldoende mate werkzaam om elke buitensporige winst te verijdelen." Ten bewijze dat de Tilburgsche prijzen niet te hoog waren, wordt aangevoerd, dat onze fabrikanten geruimen tijd vóór het in werking treden van een vrijgevig tarief in 1862 reeds exporteerden, voornamelijk naar België, ondanks de daar geheven wordende rechten. Zoo heeft zich de baai- en duffelindustrie uitgebreid, terwijl men zich tevens ging toeleggen op nieuwe artikelen; vanaf 1850 fabriceert men hier bijv. flanel, die tot dan toe in Nederland nog niet vervaardigd werd. De hechte grondslag voor dit fabrikaat is dus gelegd tijdens jaren van protectie. Ook buckskins heeft men voor 't eerst in Tilburg getracht te maken in de jaren kort vóór 1862. In dit jaar verdween het protectionistisch tarief, maar ook was voor Tilburg van veel belang, dat het aansluiting op het spoorwegnet verkreeg, waarvan het tot dan toe verstoken gebleven was. Wat dit laatste voor een industrieplaats zeggen wil, behoeven we niet onder woorden te brengen.

Het pleit wel voor onze industrieelen, als we lezen hoe in 1857 een vrijhandelaar van origine, H. Muller, schreef op blz. 202 van "De Nederlandsche Katoennijverheid en het stelsel van Bescherming in Nederlandsch Indië", dat "er in het laatste tijdvak ons onbekende oorzaken gewerkt moeten hebben op de zoo belangrijke vermindering van wollen stoffen, want geen deskundige zal ontkennen dat juist onze nijverheid, die de wol verwerkt, in de laatste jaren waarlijk groote vorderingen gemaakt heeft, en van grooten vooruitgang getuigt in de wetenschappelijke en de practische kennis en den ondernemingsgeest van onze fabrikanten. Wie er zich van wil overtuigen, hij bezoeke het nijvere en bloeiende Tilburg met zijn tal van schoone en uitgestrekte wolfabrieken, die, wat machines en inrichting aangaat, met de beste buitenlandsche kunnen wedijveren en die reeds menig vreemd product van onze binnenlandsche markt verdreven hebben." Dit werd geschreven in 1857, toen 't stelsel van bescherming in volle werking was. De schuld van lateren teruggang voor een zóó actieve generatie mocht dus niet bij onvoldoende outillage der bedrijven gezocht worden, en daarom alsmede schoven de Tilburgers haar op den rug der freetraders.

Men vestigde desniettemin in die dagen de aandacht er op, dat na 1862 de productie van wollen stoffen toch nog toenam. Doch daarvoor gaf men verschillende redenen aan, zooals toename der bevolking, verbetering der machines, gemakkelijker communicatiemiddelen. Men ging verder in zijn oordeel en meende, dat die toename bij bescherming nog grooter geweest zou zijn, maar dat men er eens op letten moest, hoe juist in dat tijdperk weinig of geen vooruitgang in de kwaliteit en de soort der producten aan te wijzen valt. Soort en aard ondergingen geen veredeling: dit noemt men een veeg teken.

Dat bescherming niet ten nadeele van den consument komt, wilde men bewijzen uit navolgend feit. Toen in 't voorjaar van 1883 voor 't eerst vanwege het Departement van Koloniën een aanbesteding van donkerblauwe serge (de nieuwe wollen stof voor de kleeding der troepen in de tropen) plaats had, waarbij alleen binnenlandsche fabrikanten mochten mededingen, was de geheele post van honderdduizend meter aan verschillende firma's gegund rond f 280.000. Een ingezonden-stukkenschrijver in het Handelsblad had gemeend daarover een afkeurend oordeel te moeten uitspreken en hij had gewaagd van een nadeel van f 30.000 door geen vrije mededinging van het buitenland. Ook de redactie van het Handelsblad had er instemmend commentaar op geleverd en gezegd: "Die na lezing van dit ingezonden stuk gelooft, dat zulk onhandig liefhebberen in protectie de Nederlandsche nijverheid in staat stelt met Bradford mede te dingen, heeft een geloof, dat fabrieken kan verzetten."

De onzen waren er op ingevlogen en constateerden met leedvermaak en zakentrots, dat in 1884 bij een tweede aanbesteding dezelfde blauwe serge, eveneens met uitzondering der buitenlandsche mededinging, door dezelfde tien Tilburgsche fabrikanten der eerste levering (die zich reeds in dien korten tijd op 't artikel hadden kunnen bekwamen) dank zij den onderlinge concurrentiestrijd reeds dertien cent per meter lager geoffreerd werd dan de prijs was, waarvoor deze stof volgens den onbekenden ingezonden-stukkenschrijver door het buitenland verkrijgbaar gesteld werd. De middelprijs der Tilburgsche serge van 1883 was namelijk volgens de opgave van X f 2,80 de meter geweest; die van 1884 bedroef f 2,37. In 1885 daalde de middelprijs dezer stof tot f 2,20, later tot f 2,06, zelfs tot f 1,90 de meter. Hierbij was wel daling van wolprijzen berekend, doch in Maart 1887 was de wolprijs weder normaal en toch gold de sergeprijs bij de aanbesteding van 1887 weer maar gemiddeld f 2,13. Het voordeel werd dus geplukt door de consument meende men, en triomfantelijk riep men uit: "De Nederlandsche Nijverheid heeft zich in staat gesteld met Bradford mede te dingen! Wij vreezen als vaklui geen vreemde concurrentie en menig stuk Nederlandsche serge gaat naar 't buitenland!"

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 10 Februari 1929