CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 16 november 1929

 

 

Van vroeger dagen 140: Van 'n kater en 'n kat

 

Wij hebben reeds driemaal versjes van den Tilburgschen "zanger van het Levenslied" uit vroeger dagen, Jan Viool alias Van Sommere, in deze rubriek aan de vergetelheid kunnen ontrukken. Dat ze gelezen werden, bewijst alweder de belangstelling, die zich in daden omzette door er nog een nieuw aan toe te voegen, dat hierna volgt. In een boerenherberg vol rook en drankstank deed het de boerenmonden voor grove gierlachen opensperren, als Jan, comisch als hij doen kon, met de noodige mimiek muziek en zang ten gehoore bracht. Later vroeg men dan weer: "Kom Jan, nou nog is van diejen boer uit Ravels". Was er voldoende publiek dan klonk het weer:

 

     Daar was eens een boer te Ravels,

     - Zeg, vrienden, wilt mij wel verstaan -

     Die aan zijn vrouw beloofde

     Om varkens naar de markt te gaan.

     Zijn vrouw gaf hem een somme geld.

     Hij dacht: "Daar ben ik mee gesteld!

     Nu ga 'k vandaag op mijnen zwier,

     En zal maken veel pleizier!"

     Van trideram, tra la la. (Bis)

 

     De boer is op de markt gekomen,

     Doch... naar geen varkens keek hij om!

     Wel naar een heel lief meisje,

     Al van den Achterom!

     Het meisje sprak hem aan:

     "Mag ik met u eens mede gaan?

     Gij bent voorzien van geld.

     Daar zijn wij mee gesteld."

     Van trideram, tra la la. (Bis)

 

     Hij heeft haar meegenomen,

     - De boer was uit de rouw! -

     Een fleschke wijn gedronken.

     Hij dacht niet aan zijn vrouw!

     De boer had tot den nacht

     Een vroolijk dagje doorgebracht,

     Maar... 't geldeke was naar de maan

     Toen hij naar huis moest gaan.

     Van trideram, tra la la. (Bis)

 

     De boer dacht in zijn eigen:

     "Hoe leg ik dat nu aan?

     Hoe zal ik varkens krijgen,

     Waar 'k mee naar huis kan gaan?

     Ik heb mijn geld verteerd,

     Dat nimmer wederkeert.

     'k Ben bang van mijn kwaad wijf,

     Dat wel zal trekken aan mijn lijf!"

     Van trideram, tra la la. (Bis)

 

     De boer was uitgeslapen!

     - Hoort maar naar deze grap -

     Hij heeft heel rap gegrepen

     Een kater en een kat.

     Hij dacht op zijn gemak:

    " Die stop ik in mijn zak."

     Toen is de boer naar huis gegaan.

     Daar ving de pret eerst aan!

     Van trideram, tra la la. (Bis)

 

     Zijn vrouw ving aan met vragen.

     - Zij had geen slecht gedacht -

     En vroeg: "Hebt gij nu varkens?

     De beste voor den slacht?"

     Hij sprak: "Gelijk 't behoort,

     Zijn 't varkens van de beste soort!"

     Maar zij wist nog niet, dat er zat

     Slechts een kater en een kat!

     Van trideram, tra la la. (Bis)

 

     Ze heeft den zak genomen

     - En dacht aan geen noodlot -

     Zij bracht vlug, zonder schromen,

     De varkens naar het kot.

     Maar... toen de zak werd losgedaan,

     Zijn twee er aan den haal gegaan!

     Zij vluchtten naar 'n muizengat,

     Want... het was 'n kater en 'n kat.

     Van trideram, tra la la. (Bis)

 

     Toen heeft ze hem geslagen,

     Al met de koekepan.

     "Gij weet mij helsch te plagen!

     Gij, duivel van een man!

     Gij hebt het geld verteerd!

     Mij erg geaffronteerd!

     Gij hebt je zelfs gezopen zat,

     Voor eenen kater en een kat!"

     Van trideram, tra la la. (Bis)

 

Geenerlei kunstwaarde spreekt er uit; 't is gewoon, alledaagsch. En toch deed zoo'n liedje destijds meer goed dan men oppervlakkig meenen zou. Er stak geen greintje kwaad in en 't verschafte onschuldige lol. 't Was een prettige afleiding in 't eentonige sleurleven der werkmenschen, wier genoegens geėvenredigd waren aan 't comfort, dat een sober weekloontje bieden kan.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

November 1929