CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 15 mei 1930

 

 

Van vroeger dagen 156: Iets over de Hasseltsche kapel

 

In de mooie maand Mei als alles bloeit en bloemt, als 't jonge leven ontluikt vol licht en lenteliefde, als 't groeit en groent alom, gaat telkenjare van 's uchtendsvroeg tot d'avondstond 'n jeugdige trek van kinderlijke knapen, mediteerende meisjes, vrome vrouwen naast moedige mannen op naar 't sobere kapelleke in de Hasselt. 't Ligt er zoo landelijk lief aan den buitenkant der fabrieksstad, rustig te midden van 't rumoerige gerucht der machtige machines. De gang naar 't genadeoord der "Alderheyligste Maget en de Moeder Godts Maria" groeit gaandeweg en nu bij bisschoppelijk besluit van 8 Mei 1930 is goedgekeurd de oprichting eener "Broederschap ter eere van Onze Lieve Vrouw die meer bijzonder vereerd wordt in de Hasseltsche Kapel te Tilburg", en die zich ten doel stelt naast geestelijke en tijdelijke gunsten voor hare leden van Maria's tusschenkomst te erlangen, ook de bevordering van geregelde bedevaarten daarheen en het goed onderhouden en meer versieren van kapel en omgeving, geeft het zin op verzoek ditmaal de reeks te onderbreken en weer eens iets over 't eenig historisch gebouwtje onzer stad te vertellen.

In het register van notulen van Drossaert en Schepenen van Tilburg loopende van 25 Januari 1738 tot 13 December 1750, berustende in het archief der gemeente, komt op bldz. 58 een acte voor, uit welke de oorsprong dier kapel eenigszins kan worden afgeleid. Die acte is van 19 Maart 1616 en bevat bovendien in dorso, dat Herman Cornelis en Jan Peter Hendricx als kapelmeesters in 1594 de eikeboomen aan de kapel hebben geplant. Het loont de moeite die acte hier in extenso weer te geven. Zij luidt:

 

"Ter instantie van der Heijlichgeestmeesters der capelle van onser Lieve Vrouwe binnen der Kercke van Tilborgh compareerden voor ons Daniel Joost Mutsaerts ende Anthonis Adriaen Alewijssoon, Schepenen der voorschreven Heerlijckheijt van Tilborgh ende Goirle, Jan Cornelissoon van Heijst oudt LXXVII (77) jaren ende Willem Marten Fiers oudt LXXIX (79) jaren, ende hebben beijde solemnelijck geaffirmeert waerachtich te wesen, als dat zij deponenten beijde aen den hertgange van de Hasselt voorschreven sijn gebooren, ende dat sy oversulcx seer wel ende int seeker weten te verclaren dat alsulcke voorhooft gelegen tusschen der wegh loopende beneffens derselver capelle naer de corte straete ter heye ende der weeteringe geheyten het breewater toebehoorende is derselver capelle dwelcke voorhooft alsnu beplant is met eijcke opgaende heesteren, ende dat 't selve voorhooft is gelaeten ende vergunnen door Jannen Niclaes Verhoeffnen die men noemde maker met Heeswegh sijne huysvrouwe aender capelle voorschreven, verclarende voorts die voorschreven Willem deponent dat hij dit voorhooft heeft hier ende helpen beplanten ten behoeve derselver capelle gelegateert. Alsoo dat zij deponenten seer wel weeten dat der voorgeschreven Cornelis Jan die alsnu proprietaris is der stede van Jannen Claes Verhoeffnen voirschreven, daertoe geenrecht actie oft toeseggen totten voirschreven voirhoift en is competerende in eeniger manieren, sonder argelist.

Aldus gedaen en gepasseert voor den Schepenen bovengeschreven in den jaren ons Heeren duysent ses hondert ende sestien op den negentiensten dagh der maent van de Meerte (d.i. dus 19 Maart 1616 - vD.) mij ondergeteekent aldaer tegenwoirdich. Ende was onderteeckent H. de Roy. In dorso staet noch soo volght. In 't jaer ons Heren ano duysent vijff hondert ende vier en tnegegh (1594) soe hebben Herman Cornelis ende Jan Peter Hendricx die eyken boemmen ghesedt of geplant aen die west sijde bij dat brewater als cappelmeesters te dier tijt, bij mij Jan Peter Hendricx 1594.

Item in 't jaer 1620 soe hebben Jan Peters ende Marten Janssen die heysteren geset aen die capelle aen die suyde sijde, capelmeesters of tot dier tijt 1620.

Dat dese copije accordeert met sijn principael na gedane collatie aen 't selve. Attesteert den ondergesz. openbaer Notaris Tilborgh residerende desen 29 Novemb 1708.

(geteekend) A. v. Loon. Nots. publ."

 

Dit stuk geeft onze kapel dus "ouwe brieven".

 

Men beweert, dat in den Spaanschen tijd, bij de inname van 's-Bosch door Frederick Hendrik in 1629, in deze kapel door het volk de rozenkrans gebeden werd, het evangelie zou er voorgelezen zijn, terwijl er echter over gehouden kerkelijke diensten niets bekend schijnt. Zeker is het evenwel, dat de bidplaats in de middeleeuwen bij 't volk erkend werd. Men hing er niet voor niets een klokje in, dat tot opschrift draagt: "Maria is mynen naem. Jasper Moer Maeckten mij int jaer ons Heeren MCCCCCXXXVl" (1536). Zeer waarschijnlijk stond de kapel ter bediening van den pastoor van Tilburg, maar onder een apart bestuur. Uit de rekening der kerkmiddelen van 1613-1614 blijkt, dat zij haar eigen provisors had. Bij de overgave der kerken aan de Hervormden heeft zij hetzelfde lot gedeeld, doch werd niet ter uitoefening van den hervormden godsdienst gebruikt. Het bleef een gemeentegebouw. De gemeente liet 't onderhouden, omdat er een uurwerk en een klok aanwezig was, die tot nut der bewoners van de Hasselt waren. Als er bijv. brand gebluscht moest worden klepte de klok.

Blijkens de gemeenterekening van Tilburg over 1754, bldz. 5, werd er toen voor het eerst eene jaarlijksche huur van f 16.-, verschenen 15 April 1754, aan die plaats betaald door Laurens Jonckers, die in de kapel, welke tot woning ingericht was, woonde. Op de vraag van de Leen- en Tolkamer te 's-Bosch, bij de goedkeuring der rekening gedaan, waarom niet vroeger eene huursom voor het bewonen der kapel is in rekening gebracht, antwoordt de Raad van Tilburg in de gemeenterekening over 1755 het volgende:

 

"Ter voldoeninge van de remarque van de Camere in voorige Reecken. aldaer fol. 5 tegens deesen post gestelt, zij geweeten, dat bij appoinctement de dato 19 Aug. 1743 van naar Ed. Mog. gecommitteerdens tot de verpachting der generale middelen & in den jaare 1743 op de requeste van Drossaert en Schepenen hebben geaccordeert de voors. capelle die van een toorntje met een horlogie en klockje daarin was voorsien, en dus in seeker opsigt dienstig voor de gemeente is geaccordeert de voors. capel en toorntje, van wegens de gemeente te doen repareren en tot een weverswoning of andersints te apropieren, 't selve ten nutte van de gemeente te mogen verhueren, en de penn. te gebruycken tot onderhoud van 't voors. capelleke, toorn en uurwerk & Co. 't Geene geschied zijnde hebben de Regenten getragt hetselve te verhueren maar de voors. capelle in oude en wel in de Roomsche tijde, aan seeckere Heijlige toegeweyt geweest zijnde, is die verhuering om de superstitien van de Rooms gesinde van dat effect niet geweest als men had gewagt, sulx die capel veeltijts leedig heeft gestaan en ook wel daarin menschen geset zijn, di men van te vooren wel wist, dat niets konden geven, als zij maar op 't uurwerk pasten, om hetselve alsoo in treijn te brengen, tot dat eindelijck deesen huerman sig heeft opgedaen die nu een jaar of drie betaalt heeft, maar de Regenten twijfelen of dat sal blijven duuren, ten minsten tot dat de superstitien daar omtrent wat sullen vergeeten weesen, waarmede de Regenten vertrouwen aan de Remarque van de Camere te sullen hebben voldaan."

 

De officieele verslaggevers, die "immers van al die paepsche stoutigheden" niet gediend mochten wezen, deden het in hun schrijven voorkomen, alsof men den naam van die "seeckere Heijlige" niet eens meer in Tilburg kende! Alsof men den naam van Onze Lieve Vrouw niet met ieder Avemarijke op de lippen der trouwe geloovigen wist! En geen uiterlijke dwang kon Haar doen verdwijnen uit 't gedachtenleven der braven die trouw aan 't geloof hunner Vaderen bleven. 't Was niet tengevolge van de bijgeloovigheden der roomschgezinden, dat men niet eerder huurders voor de kapel had kunnen krijgen, maar omdat ergernis over 'n zoodanige ontwijding van een dierbaar bedeplekje 'n lijdelijk verzet geschapen had, dat op die wijze 't verkropte leed luchtte. Men had van den nood een deugd moeten maken, en de verbouwing, die onbenut bleef, diende daarom voor en na de armsten der armen, welke uit hun woning gezet waren, en dan door de overheid van de straat geholpen moesten worden. Bij tijd en wijle diende het kapelleke als eenmaal 't stalleke van Bethlehem tot wijkplaats van behoeftige verstootelingen.

Eindelijk was er eentje komen opdagen, die minder fijngevoelig inzake geloofspunten leek: hij verwoonde enkele jaren zijn f 16.- huur. Toch was men er lang niet zeker van, of dit zou blijven duren, gelijk hierboven te lezen staat. In plaats van f 16.- heeft men op 15 April 1769 voor 't eerst voor 1 jaar f 29.- huur ontvangen. Zoo duurde deze toestand tot in 1794 voort. Bij openbare verhuring (ondershands kon men er klaarblijkelijk niet af komen) werd toen f 34.50 voor één jaar huur der kapel, verschenen 15 April 1794, betaald. Maar... de vernedering was dan ook voltrokken: men had er een tapperij van gemaakt. In de gemeenterekeningen van 1795 en volgende jaren wordt niets meer van eenige huur der kapel gemeld. Toen zou die kapel door de landsregeering ten gebruike zijn afgestaan aan de Catholijke parochie "Het Goirke" te Tilburg, waarvan een acte moet berusten in het archief dier parochie. Bot geweld had voor hechte geloofsovertuiging en taai doorzetten het onderspit moeten delven.

De overlevering zegt, dat toen als eerste regenten der kapel zijn aangesteld Theodorus Smarius en Jan Baptist Brouwers. Op den 30sten April 1796 werd wederom het beeld der "Alderheyligste Maget ende Moeder Godts Maria geheel triumphant gebracht in de Hasseltsche Capel". Bij hun overlijden werden voormelde regenten opgevolgd door Jan Laurens Jansen en Jacobus Vromans, en deze wederom door de regenten Gerardus Smulders, fabrikant aldaar, die ongeveer 1860 werd aangesteld, en Antonie Vromans, die omtrent 1871 benoemd geworden is. Men ziet, dat niet voldoende nauwkeurig notitie van een en ander gehouden werd.

De rekeningen der regenten beginnen met 1840, toen de offergelden schier niet voldoende waren om de noodzakelijkste herstellingen of onderhoudskosten door den toenmaligen Regent J.L. Jansen te doen bestrijden. Van lieverlede werd er meer geofferd, en in 1860 bedroegen die gelden "reeds omtrent f 80", welke gebruikt werden tot in- en uitwendige opluistering der kapel, van het altaar, van het Mariabeeld, van de zitbanken, enz. Moeilijk kunnen we m.i. van opluistering gewagen: de luister kon en mocht gewis heel wat grooter zijn. In 1880 bereikten de offergaven "wel 300 gulden 's jaars" en toen is dan ook door den regent G. Smulders voor het eerst rekening en verantwoording der bijeengebrachte gelden gedaan aan den Z. Eerw. Heer Deken, en hem f 75 als overschot afgedragen.

In onze dagen klinkt de volgende notitie vreemd, welke te vinden is op een stuk in het Bisschoppelijk archief te Den Bosch van 't jaar 1881: "De kerk het meest nabij de Hasseltsche Kapel is die van de parochie Het Goirke op twintig minuten afstand, de anderen in de omgeving zijn die te Goirle op een uur, die te Loon op Zand alsmede op een uur en die te Dongen op twee uur afstand gaande afgelegd. Dan doet het Ora et Labora onzer dagen die Tilburg tot stad der kerktorens en fabrieksschoorsteenen maakten, heel anders aan.

Na laatstgenoemde regenten zijn gekomen Adr. van Riel en Jan Vromans met Willem Smulders. De kapel is bij de oprichting der parochie Hasselt (25 Sept. 1898) met hare gelden (f 3400) die in soliede effecten belegd waren, door het Kerkbestuur van het Goirke overgedragen aan de Hasselt. Daar waren toen de nieuwe kerkmeesters Andreas van Riel en Antonius Vromans tevens regenten der kapel.

Op navraag van het Kerkbestuur van het Goirke schreven B. en W. van Tilburg d.d. 14 Jan. 1899, dat "in aanmerking nemende dat bedoelde perceelen sectie nrs. 353 en 354 (Kapel met aangrenzend weiland) op den kadastralen legger sedert onheuglijke jaren voorkomen ten name van voornoemd kerkbestuur, dat het beheer der kapel wel sedert veel meer dan dertig achtereenvolgende jaren is gevoerd door den tijdelijken pastoor der genoemde parochie, terwijl het gemeentebestuur zich daarmede nimmer heeft ingelaten en om den aard van het goed daartoe ook nimmer aanleiding heeft gehad. Verklaren de bovengenoemde perceelen in vollen eigendom en beheer toe te komen aan de R.K. Parochie het Goirke te Tilburg die daarover buiten het Gemeentebestuur van Tilburg de vrije beschikking heeft." Dit kerkbestuur deed bij schrijven van 7 Febr. 1899 afstand van dit bezit ten behoeve van de parochie van O.L. Vrouw v.d. H. Rozenkrans (Hasselt), die het verder beheerde.

Een onbekende gever schonk den Kruisweg aan de kapel die bij Bisschoppelijk besluit van 26 Sept. 1915 mocht worden opgericht.

2 Juli de feestdag van O.L.V. Visitatie is eigenlijk de patronessedag voor de kapel. Moet deze dag niet in eere hersteld worden?

Tegenwoordig verzorgen de regenten H.J. Mutsaers en J.J. Verhoeven 't kapelleke zooveel mogelijk, terwijl Virginie Doorakkers als bidster gedurende de Meimaand dagelijks op haar post is.

 

Gewenscht is het, dat meer aandacht aan dit bedeplekje geschonken wordt. De pas opgerichte broederschap wil in die richting werken: een lofwaardig pogen, dat steun verdient. Hier is een typisch brokje oud-Tilburg in zijn oorspronkelijke omgeving te bewaren. De poel nabij de kapel was in vroeger dagen een water waarin de wevers hun "stukken" kwamen spoelen, vandaar de benaming "de spuul" door de oude Tilburgers. Mogelijk kan deze omgeving voor de "Provinciale Commissie ter bewaring en bescherming van monumenten in Noord-Brabant" een bevoorrechte plek zijn, waaraan zij meer dan gewone aandacht moet schenken, teneinde daar voor de toekomst een stukje landelijk oud-Tilburg te behouden, dat als bedevaartplekje tal van vreemdelingen trekt.

De kruisvaarders trokken in vroeger eeuwen moedig op met den kreet: "God wil het!" Zouden we nu durven en mogen roepen: "Maria wil het!"

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Bloeimaand 1930