CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 10 januari 1930

 

 

Van vroeger dagen 148: Brokkelingen 1

 

Herinneringen aan het maatschappelijk leven onzer voorouders die vaak zulk een helder licht werpen op den aard en het zieleleven van een volk, zijn de moeite van het verzamelen overwaard. Zij voeren tot de folklore, dien schat, zoo boeiend en nuttig als studie van alles wat betrekking heeft met het volksgeloof, het volksleven, de volksliteratuur, de volkskunst en de volkswetenschap. Het is niet genoeg, dat we zien, luisteren, waarnemen, met open oog en oor, alles wat er leefde of nog leeft van eigenaardige gebruiken en roerende overleveringen, doch we moeten - zonder dralen - noteeren en verzamelen. 't Is een werkje van langen duur en geduld doch aantrekkelijk tevens. Dat het aantrekkelijkheid bezit, bewijzen de talrijke briefjes-vol-instemming, die mij telkens weer bereiken, en dan iets (soms maar een luttel beetje doch daarom niet minder dankbaar aanvaard) weergeven van een gebruik, zegswijze, gesprek of overlevering, vertelsel of verdichtsel van vroeger dagen, dat toenmalige gewoonten typeert. Het sorteeren en schiften van dat vele is voor hem die er publiek domein van maken wil, vaak moeilijk. Desondanks heb ik het voor ditmaal weer gewaagd en geef dus wat losse gegevens weer, die op m'n schrijftafel neergewaaid zijn of door keuvelen me bekend werden.

 

Uithangborden hebben reeds veel vroeger de aandacht getrokken: er zijn boeken over verschenen. Bij het café van den huiswever Keeske Bertens in de Rauwbraken, waar vroeger ook een bootje in de poel lag om de kinderen te laten spelevaren, kon men het opschrift lezen:

     De vogel in het woud

     gaat om zijn aas te zoeken.

     Als hij het vinden kan,

     zal hem den moed verkloeken!

"'t Wit paardje" is de naam van een pleisterplaats aan den Heikant, die we allemaal kennen. Zij is niet van vandaag of gister en toen in vroeger jaren de postwagens naar Loon op Zand reden, werd ook daar aangelegd. Bij die gelegenheid liepen de straatjongens te hoop en barrevoets renden zij de postwagens na in de hoop dat er onder de passagiers zouden zijn die een of meer centen zouden uitwerpen: "te grabbel gooien". Zij volgden die voertuigen soms tot Loon op Zand toe en onderweg werd menigmaal op den terugtocht kattekwaad uitgehaald bij de eenzame boerenhuisjes.

Toentertijd had men aan 't Lijnsheike en ook aan den Heikant een "barrier" (slagboom, tolhek), waar een vierwielig voertuig vier cent en een tweewielig twee cent tot te betalen had. Die tol werd verpacht voor één of vier jaar en om te kunnen pachten moest men in Den Bosch terecht.

Behalve het tegenwoordige spoorstation en het tramstation is er nog een tijdlang een tweede treinstation geweest: ter hoogte van het huidige viaduct nabij de fabriek van Hagoort stond het, en was het eindpunt van den Zuid-Oosterspoorweg zoolang tot de lijn was doorgetrokken. Frans Hermans was de kastelein van dit station.

 

Krankzinnigenverpleging is in den loop der jaren heel wat menschlievender geworden. Er is een tijd geweest, dat men te Tilburg in een oude boerderij, die aan den Algemeene Arme toebehoorde en bewoond werd door Hanneke Heikaants, verplicht was krankzinnigen te houden. Er werd voor verpleegkosten vijftien cent per dag betaald, en als zoo'n - in een klein gemeubeld kamerke opgesloten - stakker rustig was, mocht hij er uit en kon zelfs den boer of de boerin bij het werk behulpzaam zijn. Die boerderij is in 1871 afgebroken.

 

Rond vijftig jaar geleden was het een algemeen gebruik dat men alvorens kermis te gaan vieren, eerst de aardappelen gerooid had en tweedens de put geveegd. Dat aardappelen rooien geschiedde door het geheele gezin, vader en moeder staken de patatten uit den grond en al de kinderen moesten rapen; de groote "piepers" werden "opgezakt" en de kleine kwamen in den sopketel van de varkens terecht, dat waren de zg. kuus-errepeltjes. Het put vegen bestond uit het schoonmaken van de regenput of de regenton, waar in den loop van het jaar stof en blaren uit de dakgoot zich verzameld hadden. Eerst als beide werkzaamheden verricht waren, paste het een rechtgeaard Tilburger kermis te vieren.

Trouwens men vergete daarbij niet, dat de kermis in vroeger dagen een jaarlijks weerkeerend evenement was, dat tot 1870 (en misschien nog later) in onze streken nog schier in elke parochie op de meest uitgelaten wijze vol vroolijkheid, vrijerij en brasserij, luidruchtigheid en gelal gevierd werd. Alle standen namen er nog aan deel, soms op zoo'n uitgelaten manier, dat het de verbazing van vreemden wekte. 't Was niet enkel kinderfeest; 't was het feest der grooten waar de kinderen ook het hunne van kregen - soms wel wat al te veel, zoowel stoffelijk als in moreelen zin.

Evenals in meerdere streken van Brabant werd de kermis wel den laatsten avond of daags daarna begraven. Daarbij werd de kermis geïncarneerd in de gedaante van een pop, die onder gejoel en gelawijt en de noodige spiritualiën begraven werd: een joelende troep jongens en meiden als lijkzangers. Te Goirle raakte op 17 September 1871 de gemaakte stroopop in een schuur der herberg in brand waardoor ook de schuur een prooi der vlammen werd.

 

Met Sint Nicolaas begon de reeks der feestelijke gebruiken, die vervolgd werd door Kerstmis-worstebrood, van 't oud in 't nieuw spelen, Nieuwjaarswenschen, Driekoningenviering, Paascheieren. De kerstboomgeschenken waren hier niet gebruikelijk, Sinterklaas was des te meer in zwang. De kinderen zongen dan 's avonds vóór 6 December onder den schoorsteen evenals thans nog:

     Sinterklaas kapoentje,

     Rijdt wat in mijn schoentje,

     Rijdt wat in mijn laarsje,

     Dank U, Sint Niklaasje.

Ook zong men:

     Sinter Claesje bisschop,

     Zet uw hooge muts op,

     Trek uwen besten tabberd (a)an,

     Rijd er mee naar Amsterdam,

     Van Amsterdam naar Spanje,

     Appeltjes van Oranje,

     Nootjes om te kraken,

     Die zullen lekker smaken.

 

Met Kerstmis ging men naar de "vroegmis". Bij de Paters Trappisten kon men in beperkten getale zelfs de nachtmis te twaalf uur bijwonen. Aangezien daarvan echter door sommigen wat men noemt een lolletje gemaakt werd, moest dit gebruik afgeschaft worden: de noodige eerbied en devote stemming ontbraken te vaak.

 

"Van 't oud in 't nieuw spelen" was - en is - de gewoonte om met oudejaarsavond thuis of bij de familie, vrienden of kennissen zoolang kaart te spelen onder scherts en gezellig samenzijn tot de klok het middernachtelijk uur aangaf en de klepperman zijn wensch door den hollen nacht deed galmen. Dan wenschte het gezelschap mekaar om 't rapst "Zalig Nieuwjaar" en "Een goed begin" na 't "Zalig uiteinde". Ook speelde men wel van 't oud in 't nieuw in cafés en in gildehuizen. Zelfs zag men ooit verkleede lui door de straten slieren, terwijl dronken stelletjes niet tot de uitzonderingen behoorden.

Met nieuwjaarsdag (en soms nog enkele dagen daarna) gingen de veldwachters en de klepperman bij de welgestelden "nieuwjaar wenschen" in de hoop op een fooi of een borrel. Later kwamen daar de vuilnisman en de lantaarnopsteker bij; 't werd 'n noodzakelijkheid dat geven totdat betere salarieering door de overheid hier terecht een einde aan trachtte te maken.

Ook werden bij den overgang van 't oude in 't nieuwe jaar juist te twaalf uur in den nacht soms meerdere geweerschoten gelost. Ook werd daarbij nogal eens veel rumoer gemaakt. Naast het schieten stoort heden ten dage sirenengeloei en stoomfluitengegil dien nachtelijken stond. In 1929 bood zelfs de radio gelegenheid dat geloei der Rotterdamsche havens te beluisteren.

Bij 't eerste ontmoeten op nieuwjaarsdag wenschten vroeger veel meer dan tegenwoordig bekenden elkaar "Zalig Nieuwjaar" of "Veel heil en zegen" terwijl er zelfs speciaal voor naar familie, buren en vrienden of bekenden gegaan werd en wordt. Geschiedde het aanvankelijk met goed bedoelen, later om de tractatie, die er gebruikelijk bij was, 't verliep in een gedwongen parade, die de laatste jaren tot een belachelijk seremonieel dreigt te worden, waarbij men hooggehoede zwartgerokte personaadjes uit auto's ziet kleppen om... een naamkaart af te geven!

 

Driekoningenviering en de liedjes daarbij gezongen, hebben we reeds bij vroeger gelegenheid gereleveerd, evenals de paascheieren en 't nieuwe pak, waarvan kinderen de diepte der broekzakken lieten peilen met de hoop op een snoepcent.

Op den eersten April was vroeger meer dan thans het gebruik om te trachten iemand noodeloos met een dolle boodschap naar vreemden te zenden. Vandaar het rijmpje:

     Op den eersten April

     Stuurt men de gekken waar men wil.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Januari 1930