CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 1 februari 1930

 

 

Van vroeger dagen 151: Folklore en Ambacht 1

 

Aan het beroep dat in vroeger dagen overwegend - zoo niet uitsluitend - handwerk was en door thuiswerkers beoefend werd, heeft de folklore ook heel wat te danken. In de 16e eeuw waren de ingezetenen van Deinze (België) bekend onder den naam van Caerdemaeckers (later is dat verbasterd tot "Koordemakers"). Daar de textielnijverheid eertijds te Deinze in grooten bloei was, is het niet te verwonderen, dat de afgunstige naburen daarop toepasselijke spotnamen kozen. In Tilburg heeft het baantje der draadmakers hen den scheldnaam van "vetzakken" of "vetkezen" gegeven. Zelfs heeft de voor 't bedrijf gebezigde urine de Tilburgers een onkiesche bijnaam bezorgd. Maar daar gaan we niet op in. We zullen maar een paar andere voorbeelden geven.

 

Denk eens bijv. aan den leerlooier. De looierijen hebben zich te Tilburg de laatste tweehonderd jaar hoofdzakelijk bevonden in de wijken Goirke, Hasselt en Heikant. In de buurt van het tegenwoordige Wilhelminapark bijv. had men rond 1850 heel wat schapenvellen-looiertjes. Er zaten wel een 60-tal van die kleine "blooters", die de bazaantjes bereidden. Karakteristiek aan die kuiplooierijen was de drogerij, een steenen onderbouw met luchtige, van houten kleppen voorziene bovenverdiepingen; het type gaat verdwijnen. Naast de sterke lucht van het looizuur herinneren we ons nog de "run", het afval van gemalen eikenschors, welke voor de woning van een ernstige zieke als geluiddempend middel op het wegdek gestrooid werd. Ook dit gebruik verdwijnt.

 

De schoenmaker aan zijn driepoot toovert ons een heel tafereel voor den geest. Ziet ge hem daar in zijn enkele vierkante meters groot en zeer laag vertrekje (in grootere steden een pothuisje) nog aan 't "werkstoeltje" zitten met zijn spanriem, den klopkaai, den kantenlikker en den kantenschrooier vlijtig els en pikdraad hanteerend? Zijn ijzeren bril die steeds op den neus troont, in 't brillenhuisje slechts bij hooge uitzondering van Zondag- of Maandag-viering besloten, gaat wippend op en neer als hij uit zijn mond regelmatig een "tekske" pikt om de schacht op den leest te pennen. Met z'n roefelkaai en het likhoutje zit een der talrijke kinderen tusschen een berg leersnippers en andere afvallen vlijtig te spelen. 'n Buurvrouw komt tegen half elf "een bakske doen", dat wil zeggen zij komt een tas koffie slurpen met een "bestel" en suiker onderwijl de nieuwtjes der buurtgenoten te releveeren of kwaad van Jan of Piet te stoken. De gemoedelijke, spotgrage en fel stekend schertsende huisvader schiet voor en na een rake zet tusschen de gesprekken. Hij heeft al een zestal paren "vetkeezen" klaar en schiet zijn "sloof" af om te gaan leveren. Z'n huissloof maant uit ondervinding, dat hij vlug terug moet komen, zonder bij "'t Wit Paardje" te blijven plakken.

We noemden daar terloops de brillendoos. Hebt ge gezien, hoe die koperen langwerpige klepdoos mooi met de hand bewerkt is? Er staat zoo waar een tafereel uit den Bijbel op. Zie, Adam en Eva onder den boom terwijl de slang hem verleidt. En daarnaast heeft de geduldige knutselaar de gevolgen dier verleiding in beeld gebracht door de verdrijving uit den Hof van Eden voor te stellen, waarbij men den aartsengel met zijn vlammend zwaard het eerste menschenpaar, zich beschaamd dekkend, ziet uitstooten. Hebt ge gezien, wat die doos inhield? Daar zaten de "tekskes" in, die heele kleine kopspijkertjes, welke hij regelmatig gebruikt tijdens zijn werk en daarom gemakshalve maar met een handjevol in den mond neemt en een voor een er uitpikt. Z'n tabakspruim heeft er generlei hinder van. Die legt hij met zekere piëteit uit den bruin getanden mond als moeder-de-vrouw hem zijn bakske gebracht heeft en hij zelfgenoegzaam ineengedoken als een spinnende poes z'n "bestel" (een bepaald soort beschuit) oppeuzelt. Straks zal hij met z'n handrug z'n mond afvegen en z'n neuswarmerke stoppen, waarna hij een pikdraad draait, staande met één voet op de zitting van z'n klein leuningstoeltje en de vezels verbonden aan een spijkertje van de vensterbank.

Bij het trekken van den draad door het zool- en bovenleer zal hij z'n tabakspropje reeds weer achter de kiezen gestoken hebben, dat hij bewaard had op 't randje van zijn werktafeltje naast een hoopje stijfsel dat daar gemakshalve altijd kleeft. Dat dergelijke gebruiken verre van hygiënisch zijn is nog nimmer in z'n piekerende bol opgekomen, grootvader deed het zoo en werd er zeventig bij, terwijl vader nou toch ook al vijftig is. Dat z'n eigen bloeikes-van-kinderen zoo'n bleekneusjes zijn, is hem niet opgevallen. Dat komt omdat ze niet genoeg inslag hebben. Ze moeten nog een flinke snee roggebrood pakken, waar moeder wat vet en suiker op zal doen, dan zullen ze wel groeien. Eten maar! 't Is beter den bakker dan den dokter.

 

De bakker. Hebt ge die al eens met z'n onsmakelijke zweetvoeten tusschen het deeg zien trappen en trekken, terwijl hij zich nog niet gewasschen had en hem de slaapmuts nog potsierlijk tooide? Van de meng- en kneedmachine is nog geen sprake om de eenvoudige reden, dat ze nog niet uitgevonden zijn. Doch al was dit wel het geval geweest, dan zou 't nog zeer de vraag zijn, of hij aan die nieuwe fratsen meegedaan zou hebben. Ze hebben 't altijd zoo gedaan, en 't gaat goed. Dat vervloekte draaien aan de "buitrommel" bevalt hem wel minder, doch daarom laat hij vaak zijn oudste jongen in het gareel komen. Die moet er ook maar wat voor doen, hij is al negen jaar. Jawel, vader, maar zijn lichaamskrachten zijn toch nog in lange met opgewassen tegen zulk 'n vermoeienden arbeid. De kinderwetten hebben aan die kinderexploitatie zooveel mogelijk paal en perk gesteld. Maar de bakkersnachtarbeid is velen nog een voortdurende ergernis. Vroeger ging dat met primitieve hulpmiddelen en wel schilderachtige doch poovere verlichting gepaard. Wie ze bezig gezien heeft, zal zich dat herinneren.

 

De muzikant. Van "Jan Viool" vertelden we reeds ettelijke keeren; daarvan dus ditmaal niet. Onder zijn talrijke wetenschappelijke gebaseerde geschriften heeft de Nederlandsche folklorist D.J. van der Ven ook enkele werkjes het licht doen zien, die verklaring geven van zijn folkloristische filmwerken. In een daarvan, "Neerland's Volksleven in den Zomer", heeft hij vastgelegd iets specifieks Tilburgsch, wat alweder tot het verledene behoort. Wij bedoelen "Mie Viool en durre vent". Hij schrijft daarvan volgenderwijs:

"Deze filmafdeeling wordt ingezet met 'n muzikaal voorspel, waarin Julius Rontgen de oude Brabantsche dansmuziek verwerkt heeft, die 'Mie Fiedel met 'r man' speelt op de boerenbruiloften en de gildefeesten welke overal in het blijde zomergetij ten Zuiden van de Moerdijk worden gehouden. Dit typische speellieden-echtpaar woont er in een oud wevershuis, dat gelegen is aan den zelfkant van het zich snel uitbreidende Tilburg. Ofschoon de moderne huizencomplexen al heel dicht het vervallen gedoetje van Mie en Franciscus naderen, ligt het er nog in zijn oude wezen. Franciscus kunt gij er aantreffen in drukke doening op het weefgetouw, maar dadelijk zal hij bereid zijn het spoeltje te laten rusten om in samenspel met Mie - hij strijkt op een vedel en zij bespeelt de cello - u de echte boerencarré's en de bijna vergeten bruiloftsliederen voor te spelen. Maar als de zomer in 't Brabantsche land was gekomen, gingen 'Mie Fiedel met 'r man' in hun jonge jaren op stap naar de 'gulde'-feesten. Zij zochten dan hun weg door de weilanden, die in midzomertijd een en al weelde zijn van witte margrieten met stralend-gouden harten."

Het is alweer voorbij en daarom heeft dit filmwerk (dat nog o zooveel ander oud schoon van folkloristische beteekenis biedt) te meer waarde. Ook voor den Tilburger.

 

A.J.A.C. VAN DELFT