CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 21 januari 1933

 

 

Van vroeger dagen: De Joodsche gemeente te Tilburg

 

"Blijf, Israël! Zijn naam in eeuwigheid dan prijzen."

 

Wie iets over Tilburg en zijn verleden naspeurt, komt - ook aan de hand van lectuur over deze industrieplaats - tot de overtuiging, dat men Tilburg een bij uitstek katholieke stad noemt. Dit mag wel, als we nagaan, dat bij de volkstelling van 1920 (de gegevens der jongste telling zijn nog niet bekend) het percentage Roomsch-Katholieken 96,26 bedroeg, waarnaast dan nog kwamen 2,46 pct. Nederl. Hervormden, 0,30 pct. Ger. Kerken, 0,19 pct. Ned. en Port. Israëlieten, 0,32 pct. van andere kerkelijke gezindten en 0,35 pct. dat opgaf tot geen kerkgenootschap te behooren. (totaal 99,88 pct., dus 0,12 pct. zoek)

Deze cijfers spreken een duidelijke taal. Ook ten opzichte van het aantal Joden, dat Tilburg thans huisvest. Zijn mijn gegevens goed (en ik heb geen reden er aan te twijfelen), dan zijn er op de huidige bevolking van Tilburg, zijnde 82.734 zielen per 1 Jan. jl., slechts 150 Israëlieten in 35 Joodsche gezinnen. Quantitatief onbeteekenend, mag die maatstaf qualitatief m.i. niet aangelegd worden, want de Joden behooren hier tot het arbeidzame en meest ordelijke deel der samenleving, dat hoogst zelden een beroep op de openbare instellingen van liefdadigheid doet, wijl de sectegenooten elkaar zooveel mogelijk helpen en zoo noodig ondersteunen. Zelfs verklappen we geen geheim door openlijk neer te schrijven, dat men bij liefdadigheid geen geloofslijn trekt, doch geeft, waar de milde hand het noodig meent.

Ook in 't verleden waren de Joden nimmer sterk in aantal. Zeer nadrukkelijk vinden we vanaf 1437, toen Tilburg 3500 inwoners telde (in 1430 had het er slechts 2520), tot 1640 met z'n 5740 zielen vermeld, dat het uitsluitend Katholieken zijn. In 1785 telde het dorp 8665 inwoners, waarvan in totaal 11 Joden. In een brief van den Landdrost van Brabant van 28 December 1808 aan den Minister van Eeredienst wordt vermeld, dat toen in Oisterwijk 89, Tilburg 15, Hilvarenbeek 4 en in Baarle 8 tezamen 116 Joodsche personen woorden. In het jaar 1815 waren te Tilburg van de 9883 bewoners 56 Israëliet. Genoeg cijfermateriaal om m'n stelling te bevestigen.

Mochten we Schutjes' "Kerkelijke Geschiedenis van het bisdom 's-Bosch" (deel IV, blz. 705) gelooven, dan zou 1 Januari 1871 de bevolking van Tilburg 22.256 zielen geteld hebben, waaronder 551 Hervormden en 507 Joden. Dus zou onze Joodsche bevolking gedurende de laatste zestig jaar, terwijl de totaalbevolking bijna verviervoudigde, tot een vierde in aantal teruggeloopen zijn. Dit komt mij echter zeer onwaarschijnlijk voor. Als (misschien aanvechtbaar) bewijs durf ik te wijzen op den bouw in 1873 der synagoge, die beslist te klein is om zoo'n groote Gemeente te dienen. En we nemen toch van practische Joden niet aan, dat ze beginnen met iets nieuws onvoldoende te maken.

Bij het boekstaven van dit deel der Tilburgsche geschiedenis valt het te betreuren, dat deze kerkelijke gemeente geen archief uit oude tijden bezit. Men moet te hooi en te gras noteeren en al grasduinend pogen een geheel te krijgen.

 

De Joodsche gemeente te Oisterwijk is de moedergemeente van die te Tilburg geweest. Toen in de achttiende eeuw in Tilburg nog geen Joden woonden, bestond in Oisterwijk reeds een bloeiende Joodsche gemeente van zestig personen. Midden in 't dorp stond omstreeks 1750 hun synagoge-gebouw. In de kerk zag men koperen lichtkronen en geborduurde voorhangsels. Fraai geschreven wetsrollen omhangen met zijden mantels en zilveren kerksieraden waren geplaatst in de heilige Arke, die van binnen met Spaansch goudleder was bekleed. De begraafplaats even buiten het dorp, in 1761 van het gemeentebestuur gekocht, lag verscholen in idyllisch geboschte nabij wonderschoone vennenpracht. Zij leefden stellig nog onder overheidsdruk, want in dien onverdraagzamen tijd was den Joden slechts de uitoefening van enkele beroepen toegestaan. Zoodoende werd bij toename van het Jodental de mededinging tusschen de rasgenooten onderling telkens scherper, waardoor het hun op den duur in dit toch niet floreerend dorp te eng werd. Zij zagen in, dat het naburige Tilburg met z'n lakenfabricage meer toekomst bood en dáár zouden ze wel willen wonen. Maar... er was toestemming voor noodig.

De eerste poging in die richting waagde een zekere Levi Hartog, die in Februari 1767 bij Drossaard en Schepenen een aanvraag deed om zich in Tilburg te mogen vestigen. In Mei 1767 werd zijn aanvraag afgewezen, doch nog in hetzelfde jaar beslisten de Hoogmogenden, Staten-Generaal, anders en hij kreeg verlof zijn woonplaats in Tilburg te vestigen en er het slagersvak uit te oefenen. Toen evenwel zijn zoon, die hier geboren was, ook een eigen home wilde stichten, staken de Heeren opnieuw de koppen bij mekaar en in een verzoekschrift aan de Hoogmogenden klaagden zij, dat als het zóó door zou gaan er spoedig zeven Joodsche huisgezinnen zouden zijn, waardoor het einde van Tilburg's welvaart zou vast staan. Op 17 December 1790 beslisten de H.M., dat het den kinderen van Levi Hartog verboden werd afzonderlijke huishoudens te vormen. De rechtgeaarde vader berustte hierin evenwel niet en het resultaat werd, dat na een mondeling vertoog een gewijzigde beslissing van 22 Maart 1791 kwam, waarbij kwam vast te staan, dat in Tilburg meerdere Joodsche huishoudens moesten worden toegelaten, echter onder uitdrukkelijk beding, dat zij geen negotie mochten drijven, waardoor de fabrieken benadeeld werden of waartoe slechts ingezetenen bevoegd waren. Hiermede was de uittocht uit Oisterwijk begonnen en Tilburg werd het Beloofde Land. Ten slotte bleef slechts de begraafplaats het eenige aanrakingspunt tusschen de beide gemeenten. De Oisterwijksche synagoge verviel en is in 1907 door de eenige nog in Oisterwijk levende Joodsche familie Van Oss voor afbraak en als bouwterrein verkocht. Voor de begraafplaats hebben de Tilburgsche families belangstelling bewaard en er in later jaren een Metaheirhuis gebouwd, terwijl de rustplaats ommuurd werd.

Na het herstel van Nederland's onafhankelijkheid na de Fransche overheersching is een strijd ontbrand tusschen Tilburg en Oisterwijk. Het voorloopige einde is geweest - zoo schreef destijds de heer A. Deen - dat bij een dispositie van den Commissaris-Generaal van 21 Augustus 1816 een verdeeling van de ressorten der Israëlitische hoofdsynagogen in het Koninkrijk der Nederlanden in Ringen of Kerkgangen is vastgesteld. Voor de Provincie Noord-Brabant vindt men daar onder 8ste Ressort, Nederlandsche hoofdsynagoge te 's-Bosch en daaronder Tilburg en Oisterwijk. Het Bestuur van de synagoge te Tilburg was Josef Deen, Mantig opzichter, I.G. van Ham, penningmeester, Jacob Hertog, ouderling. De Parnassijns van 's-Bosch, Tilburg en Eindhoven hadden een zekere Jacob Samson als Rabbijn aangesteld op een jaarwedde van 300 gulden.

Wat de geschiedenis van het Tilburgsche kerkgebouw betreft, vonden we door reeds genoemden heer A. Deen vermeld, dat het zeker is, dat de Tilburgers in de eerste jaren na de verhuizing uit Oisterwijk in het woonhuis van een hunner den eeredienst verricht hebben en zich eerst later een Joodsche gemeente heeft gevormd. Op 25 Augustus 1815 is door den Gouverneur der Provincie autorisatie verleend om in de door hen aangelegde synagoge hun godsdienst uit te oefenen en kerkeraadsvergaderingen te houden. De plaats dier eerste synagoge is mij niet bekend, wel dat er f 60 huur per jaar voor betaald werd in de jaren 1817-1819 aan Wouter Schippers. Er schijnt nadien tot koop van het gehuurde lokaal overgegaan te zijn, terwijl men tot 1835 er gekerkt heeft, zonder gesalarieerd voorzanger.

In 1834 werd besloten een nieuwe synagoge te stichten. Daarvoor kocht het kerkbestuur, bestaande uit I. Deen, S. Hartog en M. Catz, voor f 2.300 een huis met terrein aan de Zomerstraat, waarvan men het huis onveranderd liet, doch daarachter een kerk, school en ritueel bad bouwde. Het eigenaardige van dien koop was, dat men slechts het middengedeelte van het huis kocht, zoodat de kelder en de bovenwoning aan den verkooper bleef toebehooren. In 1821 had men ook een perceeltje grond gekocht om er een eigen begraafplaats te vestigen, doch dat is er toen niet van gekomen. Op 22 December 1855 is echter van het gemeentebestuur (onder burgemeester Suys) voor f 30 een bunder heide gekocht bij de Oude Warande. Deze in 1857 in gebruik genomen begraafplaats, waardoor men geheel vrij van Oisterwijk kwam te staan, bestaat thans nog aan den Bredasche weg.

Toen de tweede synagoge te klein bleek, heeft men 30 September 1873 van het gemeentebestuur voor den zeer matigen prijs van f 800 een perceel bouwland, groot 300 centiare, gekocht aan de Willem II-straat, die destijds Comediestraat heette. De kerkeraadsleden waren toen G. van Ham, M.S. Deen, B. Gersons, D. Gersons en J. Hartogensis. In Augustus 1874 was de kerk onder architect Freman gereed gekomen; zij kostte met de nieuwe meubileering ongeveer elf duizend gulden. Op een verzoek om rijkssubsidie werd afwijzend beschikt, waarna het geld door Israëlieten van binnen en buiten de stad werd bijeengebracht, door middel eener rentelooze leening, waaraan ook andersdenkenden deelnemen. Het pleit voor den goeden geest onder de Tilburgsche bevolking, dat bij de uitloting er andersdenkenden bleken, die het hun toekomende bedrag aan de Joodsche gemeente schonken.

De verkoop der oude synagoge heeft gedeeltelijk in staat gesteld in Maart 1914 'n huis in de Willem II-straat, grenzende aan de nieuwe synagoge, te koopen en daar 'n woonhuis voor den voorzanger, een schoollokaal en een ritueel bad te stichten. Toen na vijftig jaar de derde synagoge dringend restauratie noodig had, heeft het gemeentebestuur daartoe een subsidie van f 2500 verleend, met algemeene stemmen geschiedde het, 'n nieuw bewijs van juiste verstandhouding.

Als curiosum mogen we nog vermelden, dat het eerste Israëlitische meisje, dat in de huidige synagoge getrouwd is, nog leeft. Het is mevrouw de Wed. Elzas-Gersons, als kleindochter van den eersten Jood, die vergunning kreeg in Tilburg te wonen. Boven den ingang van dit kerkgebouw prijkt een gedenksteen met volgende inscriptie: "Eerste steen gelegd door G.I. van Ham, Mantig opzichter der Israëlitische Gemeente, 23 Eiut 5633 Tilburg 11 September 1873".

Ter herdenking van het vijftigjarig bestaan van de synagoge der Ned. Israëlitische Gemeente Tilburg is op Vrijdag 5 September 1924 des namiddags te vier uur een buitengewonen Dienst gehouden, waar als feestredenaar optrad Opperrabbijn S. Heertjes, als feestvoorzanger A.I. Lewinsky, oppervoorzanger te 's-Gravenhage. Het Gemeentebestuur was daarbij tegenwoordig en deze autoriteiten werden feestelijk ontvangen ter Gemeentekamer door den Kerkeraad, die toen bestond uit A. Deen, voorzitter, H. Hijman, secretaris, M.H. Polak, penningmeester, A. Kooperberg en M. van Leeuwen, leden. Het tegenwoordig kerkbestuur wordt gevormd door de heeren M. Elzas, voorzitter, H. Gersons, secretaris, M.H. Polak, penningmeester, A. Kooperberg en A. Monnickendam, leden, terwijl voorganger-godsdienstleeraar is J. de Wilde en Ph. van Rijn plaatsvervanger.

Mocht in het verleden verdrukking der Joden doel geweest zijn, ook de Roomsch-Katholieken kunnen menige donkere bladzijde aanwijzen in de geschiedenis der Generaliteitslanden, die slechts wingewesten waren in het oog der andersdenkende Noorderlingen. Ondanks haar numerieke kleinheid wordt de Joodsche Gemeente gewaardeerd. Tusschen de twintig R.K. parochiekerken en de talrijke kloosterkapellen heeft zij haar synagoge, die zelfs door haar bouworde en eigendommelijk geveltje een zelfstandig cachet geeft. Ik ben er van overtuigd, dat men zich in 't Zuiden, meer speciaal te Tilburg, op z'n gemak voelt. Van zg. antisemitisme houden we niet.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 16 Januari 1933