CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 5 juli 1934

 

 

Tilburg en tentoonstellingen in het verleden

 

Op dit gebied heeft onze stad een vermaardheid gekregen!

 

Elders heb ik de vraag, waarom ik van Tilburg houd, beantwoord door te wijzen op de groote expansiemogelijkheden in het leven en streven dezer stad. Ik weet wel, dat er zijn, die bij het doorreizen eener stad of streek enkel oog hebben voor zoogenaamd stedenschoon of natuurrijkdom, terwijl anderen in zekere mate van verwatenheid meenen, dat slechts de schoone en edele gedachte waard is er z'n ziel aan te hechten. Voor mij is echter na opgedane ervaring ter plaatse de meening komen postvatten, dat ik bij de kracht van den arbeid dezer industrieplaats de pracht ben gaan voelen der elken dag herhaalde daad. Ik weet, dat ik te werk te midden van werkers en dat de arbeid is dé trooster. Zóó zie ik Tilburg en zoo denk ik over deze niet uiterlijk mooie woongelegenheid; innerlijk is zij echter wel mooi.

Bewijs voor m'n stelling geeft de internationale tentoonstelling voor handel en industrie "Stad Tilburg 1934". Want het is ontegenzeggelijk een mooi blijk van durf en flinken ondernemingszin in deze tijden, nu iedereen terecht of ten onrechte zeurt over crisis en crisisellende, zoo'n onderneming aan te pakken. In 1934 'n tentoonstelling van dergelijken omvang op touw te zetten is een daad! Carpentier's woorden: "De afkeer om iets nieuws te ondernemen is een teeken van verval van levenskracht", deze slagzin typeert dan wel de levenskracht van Tilburg. Want Tilburg is tenslotte, wat zijn bewoners er van maken; wat zij in daden toonen; wat zij willen en kunnen. En ditmaal wil deze tentoonstellingsstad toonen iets te kunnen!

 

In het voorwoord van het prospectus der Tentoonstelling 1934 schreef de energieke burgemeester van Tilburg, Vonk de Both, dat het dit jaar 125 jaar geleden zal zijn, dat Tilburg tot stad werd verheven. "Let men alleen op den tijdsduur van het bestaan van Tilburg als stad en overweegt men, dat reeds vele gemeenten gedurende de laatste jaren het feit herdacht hebben, dat zij vóór 700 jaar en langer tot stad werden verheven, dan is er weinig aanleiding om dat jubileum te herdenken. Bedenkt men echter, dat Tilburg, dat eerst 125 jaar geleden tot stad verheven werd, thans tot de groote en belangrijke gemeenten van Nederland behoort, dan bestaan er zeker termen om die voorspoedige ontwikkeling te herdenken. Tilburg zal dan ook haar 125-jarig bestaan als stad herdenken en zij zal dat doen op haar eigene wijze, nl. door het organiseeren van een Internationale Tentoonstelling voor Handel en Industrie."

Zoo is het: op de haar eigene en meest geëigende manier. Men zal laten zien, wat hier leeft en streeft. De minder gunstige tijdsomstandigheden schrikken de organisators niet af. Zelf zal men verder gaan en toonen wat Nederland voortbrengt, wat ons land kan produceeren, om zoodoende het zijne bij te dragen tot herstel van den economischen en commercieelen toestand van ons vaderland.

Dat is de ware manier en het is ook die geheime leefkracht geweest, welk het heeft klaargespeeld om van een onbekend heidorp, dat een agglomeratie van meerdere gehuchten was, die in 1796 nog slechts 8.532 inwoners telde (hoewel het toen reeds op Den Bosch na het grootste bevolkingscentrum in Staats-Brabant was), in een eeuw tijds te groeien tot een provinciestadje van 34.000 zielen. Sinds 1890 (33.905 inwoners) nam het een snelle vlucht. In 1910 telde Tilburg 50.405 zielen, in 1920 reeds 61.557 inwoners, in 1930 telde men 1 Januari 76.397 inwoners en per 1 Mei van 1934 waren er reeds 85.000 inwoners. Zoo groeit dit industriecentrum zonder stooten of annexaties geleidelijk en gezond uit, dank den drang van mannen en vrouwen, die telkens weer streven naar meer en beter; menschen, die blijvend voeden de kracht en den lust tot groote, goede daden.

 

De Tilburger houdt naast zijn arbeid van gezellig leven en gepaste jool. Dat hij feest kan vieren, bleek bij zoo menigen nationalen gedenkdag, bij gelegenheden, die tot feesten noodden en noopten, en bij telkens schitterend geslaagde tentoonstellingen. Dan trok de stad duizenden vreemdelingen, die in woord en schrift niets anders dan den lof van het geziene, de vreugd over het genotene en tevredenheid over het joviale der ontvangst uitten. We herinneren aan de belangrijke exposities van 1909 en 1913. Het nog steeds bestaande comité, dat in 1909 bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan van Tilburg als stad met zoo eclatant succes een internationale tentoonstelling met het vermaarde attractieterrein "Venetië" organiseerde, zal ook nu weer met medewerking van enthousiaste jongeren de leiding op zich nemen. Dat mag een waarborg heeten.

Het is een teeken van bloei en vooruitgang, dat telkens weer de hier begonnen exposities zich in groote deelname verheugden. Als tentoonstellingsstad heeft Tilburg een gerenommeerden naam hoog te houden. Dat de ondernemingsgeest ondanks moeilijke tijden levendig bleef, hebben de internationale land- en tuinbouwtentoonstelling van 1922, naast de I.T.H.I. van 1924 bewezen. Het zou de moeite voor een vorscher loonen om eens na te gaan, hoeveel en welke soort exposities er in den loop der jaren voor en na plaatselijk met goed succes gehouden werden door gilden, organisaties, congregaties en andere corporaties bij gelegenheid van een of ander jubileum, voor een liefdadig doel of om te toonen, wat een bepaalde tak der plaatselijke nijverheid kan bieden. Het zou een aardig lijstje met verscheidenheid van benamingen worden.

Op het gebied van handel, nijverheid en kunst wedijveren wij gaarne met de grootsten en voornaamsten. Het verleden heeft schitterend bewezen op welken hoogen trap de nijverheid stond, toen op de Wereld-tentoonstellingen te Philadelphia, te New-York en te Parijs de Tilburgsche exposanten zich met goud bekroond zagen. In 1862 was de Tilburgsche lakenfabrikant H.L.F. Vreede jurylid op de wereldtentoonstelling te Londen, waar bijv. de firma's Kerstens en Ledeboer exposeerden met wolblauwduffels, zwart Amadon bever of jichtvries en -baai. En Knip, van de bekende schildersfamilie van dien naam uit onze stad, kwam daar in de afdeeling "Schoone Kunsten" uit met zijn schilderij "De Dijkwerker". Op de tentoonstelling te Amsterdam in 1866 trokken meerdere Tilburgsche firma's de belangstelling door hun keurige inzendingen.

In 1878 was de destijds zoo bekende wethouder, groot-industrieel, voorzitter der Kamer van Koophandel en Fabrieken, Lid der Provinciale Staten van Noordbrabant Jan H.A. Diepen op de groote wereldtentoonstelling te Parijs jurylid voor de Ve groep klasse 33: "fils et tissus de laine cardée". Daaruit spreekt weer de erkende vakman. Trouwens bij deze gelegenheid werd Tilburg meerdere malen met eere vermeld. Schilders als Israels, Mesdag en ook een Melis exposeerden er met kunstwerken, die bewezen afkomstig te zijn van een land, waar men wist wat schilderen is. Die Hollandsche afdeeling der schilder- en beeldhouwkunst nam er een eigenaardige positie in: de Nederlandsche schilder had voor het meerendeel zijn onderwerpen aan het dagelijksche leven ontleend, waardoor hij alleen door de voortreffelijkheid der uitvoering belang kon inboezemen.

Tooneelen uit het dagelijksche leven, landschappen, zeestukken, vormden de sfeer, waarin de Nederlandsche kunstenaren zich bij voorkeur bewogen in tegenstelling met menig ander land. Handelaren bij uitnemendheid, aan het kantoor gekluisterd, tot wijze spaarzaamheid geprikkeld, onder een niet altijd vriendelijken hemel levende, met lange nevelachtige winters te midden van een vlak eentonig land, waren de landgenooten niet alleen door dat eigenaardig schildersschoon, maar ook en vooral door het Industrieele gedeelte in die dagen van traag vervoer en moeilijk reizen naar Parijs gelokt: de toenmalige wonderen der techniek waren er te aanschouwen, terwijl hun handelsgeest bekoord werd door de kans met het vreemde en nieuwe in eigen land straks goud te winnen. Het was toen als nu, en bewaarheidt, wat ik in den aanvang schreef: de pracht van den arbeid en de kracht van de daad.

Op die expositie hadden uit Tilburg ingezonden de textielfabrikanten J. de Beer en Zonen, Wed. J.B. de Beer en Zn., L.E. van den Bergh-Krabbendam, J.A. Berghegge, G. Bogaers en Zn., W. Brands en Zn., J. Brouwers, Gebr. Diepen, Van Dooren en Dams, H. Eras en Zn., A. Goyarts en Zn., Janssens de Horion, Kieckens en Co., H. Mommers en Zn., Gebr. Pessers, Pollet en Zn., Wed. G. Pollet, Van Rijckevorsel en Donders, J.H. Scheppers, G.G. van Spaendonck en Zn., B.F. Sträter, J. Stronk en Co., F.A. Swagemakers en Zn., G. Verbunt-Janssens, P. en H. Vreede en Co., C. de Wijs en Co., terwijl J. van Hoof in meubelen, Jansens-Kanters met planten en M.C.N. Bressers met pijlen en bogen eveneens tot de exposanten behoorden.

Onder de lijst der bekroningen door de Internationale Jury aan Nederlandsche inzenders toegewezen, vonden we Van Hoof met zijn modellijsten eene eervolle vermelding toegekend, terwijl de collectieve inzending van wollenweefsels met een zilveren medaille vereerd werd. We noemden nog niet Gebr. Lommen, die verven en chemische vernissen hadden ingezonden. Zij ontvingen een bronzen medaille.

Een Fransch schrijver uit dien tijd, de Hollandsche afdeeling besprekende, schreef o.a.: "'n Inzender op veelzijdig gebied is de Heer Bressers uit Tilburg: honing, was, bogen en pijlen. De laatste industrie is eigen aan de landen van het Noorden, Vlaanderen, België en Nederland, waar bijna elke stad, ja vaak elk dorp, een boogschuttersvereeniging heeft. Engeland is ook het land waar de boog - de boog van Poitiers en Azincourt - in eere is gebleven; daarheen exporteert het huis Bressers het grootste gedeelte van de drieduizend stuks bogen, die het jaarlijks naar het buitenland zendt, op zevenduizend, die het in het geheel vervaardigt." (Pièces d'Archery, een niet onaardige woordspeling met pièces d'art cheri.)

Van de textiel en toebehooren werd gezegd: "Weer een roem voor Nederland. Zijn vooruitgang op dat gebied is niet zonder beteekenis. In 1860 vroeg het nog aan Engeland voor bijna 5 millioen lakens en voor 12 millioen aan België; heden plaatsen de manufacturiers van Tilburg, waarvan men de gezamenlijke inzending moet gaan zien, zoo vol leering en wetenswaardigheden, haar producten in geheel Europa, ondanks de rechten en tarieven, 32 groote fabrieken werken er met 1943 paardekracht en omstreeks 4500 werklieden." Daar zetten we nu vlug even naast, dat er momenteel ruim tachtig inrichtingen voor de textielnijverheid zijn waarin 'n kleine tienduizend arbeiders onder normale omstandigheden hun bestaan vinden.

Collectieve diploma's van inzendingen op tentoonstellingen bezit de Gemeente en zij zullen dus wandversieringen voor het komend museum zijn. Zonder het al of niet nutte eener tentoonstelling, van reclame of adverteeren uit te spreken, mag vrij gezegd, dat het aangenaam is als men bij groote gebeurtenissen of bij het lezen van noemenswaardige namen ook Tilburg met eere vermeld vindt.

 

A.J.A.C. VAN DELFT