CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 29 oktober 1927

 

 

Verdwenen en verdwijnende Tilburgsche Typen 3

 

De belangstelling voor dit onderwerp is klaarblijkelijk nog niet geluwd: telkens en telkens weer duikt er hier of daar eentje op, die nog iets weet te vertellen, hetzij van een klein aardappelboerke "Duimke Jansen", van den zoutsmokkelaar of "zoutleurder" Kees Korthout, van de "prutsmadam", van "Jaans Kleverus", van "Mie Muil", die tegenover de Heikesche Kerk stroopsoldaatjes verkocht, of van "Toontje Roet". Leuk is het, hoe zich daarbij vanzelf een lachplooi om den mond toovert, en werkelijk amusant is te zien, hoe in een minimum van tijd een groepje oer-Tilburgers de meest uitbundige leute demonstreeren: het is of één zonnige lachsnuit uit zoo'n gezelschap je tegenschittert, wijl de mooie dagen van 't zonnig verleden in zoet herinneren herleven.

Over het type Stams schijnt heel wat te vertellen te zijn. Een anonymus althans schrijft, dat hij er een heel boek als getuige over zou kunnen vullen. Het spijt mij, dat ik wegens onbekendheid met zijn naam langs dezen weg dank moet betuigen aan dien vriendelijken lezer, die tot onderstaand geestig gedicht mocht inspireeren. Hij weet mogelijk nog wel meer oerkomische feiten te releveeren. Wij vermelden zijn vlot relaas hier gaarne in zijn geheel.

 

Bij het portret van Piet Stams (alias Stamps) in de "Brabantsche Illustratie".

 

     Hei... Piet... het is al jaar en dag,

     Dat ik je voor het laatst nog zag

     Als "Gasthuis-gast" (1) zoo mak en tam

     Als stond je nooit in vuur en vlam,

     Als waar j'een lam, zoo nuchter.

 

     Heisa... daar zie ik jou eens weer:

     Flambart en frak van 't lang weleer,

     Je baard van toen, je hond van toen,

     Van toen je trouwe boks en schoen,

     Van toen vooral... je geitjes.

 

     Je geitjes... Piet... je weet wel, hé?

     Je droeg er eens een zakvol mee,

     Maar één, heel klein, droeg j'op den arm,

     Je wiegde 't zacht, je dekte 't warm,

     En 't zoog een... "frut" met suiker.

 

     Zóó trad je bij "'t Wit Paardjen" (2) in,

     Waar honderd boeren, meer of min,

     Op "wijnkoop" waren van "een land";

     Vol ernst den blik naar éénen kant

     En op meneer Notaris.

 

     Maar nauw heb jij de zaal betreên,

     Of ernst en stilte zijn vergleên,

     En heel de zaal giert van den lach,

     Ze let niet meer op bod of slag,

     Maar enkel op... jouw "kindje".

 

     En of Notaris wenkt en klopt,

     Geen stervling, die z'n pret verkropt,

     Als jij uw zuigling wiegt en vleit,

     En streelt gelijk een kindermeid,

     En koestert als een baker.

 

     De verkoop stokt in poos na poos;

     Notaris kijkt nú blij, dán boos;

     Hij zint en zint vergeefs op raad

     Maar praat noch daad geeft licht nog baat,

     Jouw pleegkind spot met alles.

 

     Het blaat en blèèrt: z'n frut is op;

     Jij sust het als een kind z'n pop,

     Jij laat het heusch bij wiegen niet,

     Maar zingt een waschecht wiegelied

     Van "do, do, do, m'n hartje".

 

     Daar komt de wakkre kastleines

     Met suikerpap in 'n kinderflesch:

     dat wás je leut: één oogenblik

     En "'t hartje" zuigt z'n buikje dik,

     Jij gaat: 't is weer verkooping.

 

     Al werd ik tachtig, honderd jaar,

     'k Vergat jou nimmer, bestevaêr,

     Jou... idealen straat-komiek,

     In al je doen perfect uniek,

     Van kruin tot zool één humor.

 

     Je wil van staal, je hart van dons,

     Je blik van durf, je kop van brons,

     Je vuist van ongelijkbre kracht,

     Je ruwe bast, maar... (hei... wie lacht?),

     Aristocraat van binnen.

 

     De wereld, Piet, heeft jou miskend:

     Je was Noord-Brabants flinkste vent,

     En als het zijn historie staaft,

     Ben jij het, die ons glorie gaaft

     Als heldenborsten geven.

 

     Voor jou bestond geen hinderpaal,

     Jij vond een kuur voor elke kwaal,

     Jij had, hoe fanatiek het schijn',

     De Mussolini moeten zijn

     Bij Tilburgs vroede Vad'ren.

 

Toen 'k het bovenstaande aan een anderen "helper" vertelde, diepte hij lachend onderstaande regelen uit zijn geheugen op, die betrekking hebben op een knokpartijtje van Piet, toen een veldwachter hem aanhield om te onderzoeken of Piet geen ongerechtigheden onder zijn jas verborgen had.

De rijmer laat Piet vertellend optreden in de volgende bewoordingen:

 

     Zoo wandelend langs de straten,

     Kon ik met niemand praten.

     Ik raakte aan het mijmeren

     En beelden uit mijn jeugd

     Zweefden mij voor den geest,

     Met al hun leed en vreugd.

     Ik zag mij weer in de Oost

     Bij Hollands leeuwenvanen,

     Bezield met heldenmoed

     Op glorievolle banen.

     "Sta", buldert mij een stem krijgshaftig in de ooren,

     Zooals slechts eenen god des krijgs laat hooren.

     "Sta," brult en loeit hij weer, alsof hij was bezeten,

     "Van wat ge bij u draagt, zal ik den inhoud weten."

     't Was held Philip, de hand aan zijn kaasmes...

 

Verder waren de regelen niet bij elkaar te vinden, doch mogelijk is er nu wel weer een oudere lezer, die het rijm voltooien kan. Het slot van 't liedje was in elk geval: "...de inhoud, die bestond uit... jonge geitebokken." (Tableau) *

 

Aan de verdwenen en verdwijnende typen sluiten ook wel typeerende wijk- en straatbenamingen aan. Denk bijv. eens aan de volgende: het Vèrkensstraotje, de Kwakkel, den Hippelpad, de Poepersteeg, het Kedent, het Herringsend, den Uilenvlucht, de Kreugenekker, het Nieuwediep, Klein-Amsterdam, het Gèètenparkske, het Fraotersgat, het Bosch kanon, de Kereinstok, en aan huisaanduidingen als het "kretshuiske" en de "blinde fiel".

Ik heb deze benamingen eens dialectisch trachten weer te geven en de lezer ervaart er door, dat het heusch voor een Hoog-Hollander niet flauw is om uit Kedènt het "Kwade eind" te maken, evenmin als te onderscheiden "Haringseinde" en... "Kruiwagen-akker". Voor vele bewoners van Tilburg zal het evenzeer een onmogelijkheid zijn om te zeggen, waar genoemde wijken of straten gelegen zijn. En toch... zijn ze niet waard om bewaard te blijven? Er zijn er nog meer. Wie noemt ze op?

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 23 October 1927

 

 

1. Hij sleet z'n ouden dag kalm in 't ziekenhuis.

2. Herberg tramhalte aan den Heikant.

 

 

* Voetnoot redactie:

Het beroep dat Van Delft deed op zijn lezers om de tekst van dit rijm compleet te maken, was niet tevergeefs. Zie zijn artikel "Van Oud-Tilburg" (19 nov. 1927), geplaatst op CuBra op 19-05-2011.