CUBRA

Bernard van Dijk - Herinneringen

De twee Tilburgse kranten


Twee Tilburgse kranten: twee werelden

De Nieuwe Tilburgse Courant (NTC) en Het Nieuwsblad van het Zuiden hadden in de tijd dat ik in de journalistiek verzeild raakte allebei hun adres aan de Heuvel in Tilburg; de nummers respectievelijk 24 en 14.

De NTC was gevestigd in de helft van een antiek aandoend gebouw dat in
feite bestond uit drie ongeveer gelijke woningen uit begin negentiende eeuw. Om een idee te geven van hun uiterlijk noem ik ze neoklassicistisch; neoklassiek is te hoog gegrepen. Het waren "deftige", grote dorpswoningen.


Het Nieuwsblad van het Zuiden zat toen ik er in 1960 kwam werken nog maar kort, amper een jaar denk ik, in de stadsvilla van de familie Harry Blomjous, een wollenstoffenfabrikant. De verhuizing vanuit de Willem II-straat was nog zo vers dat ik enkele keren naar het oude gebouw gestuurd werd om er iets op te halen, een oud kasboek, een pak versleten foto's.

De villa aan de Heuvel is er nog steeds; er zit zoiets als een
verzekeringskantoor in. De panden van de NTC zijn van de aardbodem
verdwenen.
 
Naast het meest linkse pand van de NTC-nederzetting was een soort inrijpoort; daar kwam in de rechter zijgevel een deur op uit waar redactie en administratie naar binnen gingen. In die poort recht vooruit waren grote dubbele deuren, waar zo nu en dan rollen krantenpapier binnengereden werden vanuit de achterkant van een vrachtwagen die de inrijpoort achteruit ingereden was. Links van deze inrijpoort was de bijzondere etalage van de AaBe-wollendekensfabriek. Noorderlicht in de lucht en sneeuw op de voorgrond en in het midden een grote slee met rendieren ervoor en dik in bont ingepakte eskimo's. Het was geen plaat maar een diorama: de eskimo's waren mansgrote poppen; de rendieren waren opgezette reuzenherten met enorme geweien en de dekens op de slee waren echte dekens. De etalage was een sieraad voor de Heuvel, een eersteklas bezienswaardigheid, vanwege de echtheid natuurlijk. En een echte attractie voor kinderen, onvergetelijk.


Rechts naast de inrijpoort en erachter was dus het NTC-gebouw. De zijgevel was van beige-rode baksteen terwijl de voorgevels witgepleisterd waren. Het middelste van de drie neoclassicistische panden was de woning van de heer Leo Arts, directeur en ouder dan tachtig jaar, zijn vrouw Maria Meelis en haar zusje, mevrouw Lansdorp.

De laatste was de weduwe van een bekende jeneverstoker in Rotterdam, die firmant was bij Hulstkamp. Mevrouw Lansdorp had een zoon gehad naar wie in Tilburg in de verzetsheldenbuurt een straatje genoemd is. Als het ter sprake kwam, zei mevrouw Lansdorp dat haar zoon, die Loek heette, geen held was geweest. "De Duitsers hebben hem gepakt, samen met vier andere jongens, en ze zijn gewoon doodgeschoten, om niets", zei ze.


Het ware verhaal is iets anders. Om een of andere reden wordt dat nooit verteld. Loek zat in een groepje jonge mannen die een kapelaan van de parochie Korvel om zich heen verzameld had. De bedoeling was de Duitsers te saboteren. Aanvankelijk liet de kapelaan zijn vriendjes exerceren met op het patronaat uit triplex gezaagde "wapens". Later slaagde de kapelaan erin vijf revolvers te organiseren, voor elke saboteur-in-spe één, zo vertelde tenminste mevrouw Lansdorp.
 
De jongens hebben daar waarschijnlijk mee opgeschept; in ieder geval zijn ze gearresteerd voordat ze ook maar één schot gelost hadden. Ze werden geëxecuteerd door een vuurpeloton. De kapelaan is later pastoor van wijlen de parochie Koningshoeven geworden; "Die gek loopt altijd te lachen", placht mevrouw Lansdorp vol afschuw te zeggen.      

Mevrouw Lansdorp is later, toen Maria Arts-Meelis overleden was, de tweede mevrouw Arts-Meelis geworden.

Voor mij was het belangrijkste onderdeel van het NTC-gebouw de redactiekamer. Het was geen redactiezáál, maar meer een groot uitgevallen woonkamer. Afgezien van de deuren waren alle wanden van boven naar beneden dichtgebouwd met boekenplanken en die stonden allemaal vol met meest dikke en zware boeken, veel leren kaften met gouden letters op de rug. Het waren hoofdzakelijk, misschien zelfs wel uitsluitend, boeken vooral uit de negentiende eeuw, maar ook oudere. De meeste boeken waren van Franse schrijvers: Victor Hugo, J.-J. Rousseau, Rabelais, Pascal, Racine, Bossuet, Diderot, Chateaubriand, Dumas, Honoré de Balzac, Baudelaire, Lamartine, Arthur Rimbaud, Verlaine, Emile Zola, Guy de Maupassant, Anatole France. Schrijvers uit de twintigste eeuw stonden er maar heel weinig bij: Malraux, Léautaud, Camus, Gide. Ik kan alleen de namen noemen van Franse schrijvers als ik hun boeken of delen daarvan op de redactie heb zitten lezen. Er stonden ook wat Engelse schrijvers bij; ik herinner me alleen Charles Dickens dordat die daar met heel zijn oeuvre aanwezig was, dat ik dan ook helemaal gelezen heb. Voor een klein hoekje Duitstalige boeken had ik, zo kort na de oorlog, plusminus 1960, geen belangstelling.

Toen de oude heer Leo, directeur-eigenaar, de krant aan Het Nieuwsblad van het Zuiden verkocht had, werd de NTC nog even - een half jaartje - voorgezet door de redactie van Het Nieuwsblad en de NTC samen. Wij van Het Nieuwsblad kregen daardoor toegang tot het redactielokaal van de NTC, dat grotendeels op last van de familie Arts al leeggehaald was.

Ik liep daar ook een keertje binnen, mijn vroegere werkplek. Meteen overviel me  een soort thuisgevoel. Buiten stond een kleine vrachtwagen met open laadbak voor het pand. Een slordig uitziende man schudde daar een jute zak in leeg. Het waren boeken uit het redactielokaal; ik herkende verschillende titels en schrijvers. Ik rende naar binnen. Daar stond een handlanger te wachten tot zijn kameraad terugkwam om samen weer zo'n zak te vullen. Terwijl de een de zak openhield, schoof de ander met een beweging van zijn arm hele rijen boeken de zak in. "Wat gebeurt er met die boeken?", schreeuwde ik. "Die nemen wij mee. De leren kaften scheuren we eraf en de rest gaat bij het oud papier. Waag 't niet om een boek te stelen", voegde de baas van de twee daar gemeen grijnzend aan toe.

Ik heb toch een boek gestolen, een steelse greep, en het onder mijn colbert verborgen. Altijd heb ik het bewaard ondanks de titel en de taal: Handbuch für Vogelliebhaber, -Züchtler und -Händler von Dr. Karl Russ, 1878. Ik geef niets om de inhoud van het boek. Ik had een ander moeten stelen.
  

VROOM

De NTC had om de andere dag een eucharistische gedachte op de voorpagina, een uitspraak van een kerkleraar uit de oudheid of van een of andere paus of bisschop. Op de andere dagen stond er een mariale gedachte op de voorpagina. Als een of ander eens vergeten werd, kwamen er boze telefoontjes of teleurgestelde mensen aan de balie klagen.
Merkwaardig genoeg was de NTC niet officieel katholiek. In die tijd mocht een blad zich katholiek noemen als de directie of de hoofdredactie een door de bisschop benoemde censor toestond. De NTC wilde geen censor omdat de familie Arts vond dat de krant vrij moest zijn van externe druk. Daar hadden ze tijdens de oorlog genoeg ellende mee beleefd. Het Nieuwsblad had wel een censor: de pastoor van de kerk aan de Heuvel. Ik ben daar een keer heen gestuurd met een politiebericht dat ik gemaakt had. Er was een jonge vrouw vermoord in het Leijpark; voorbijgangers hadden haar ontklede lichaam in de bosjes aangetroffen.
Zo had de politie het me verteld. Pastoor Van Miert haalde een vulpen te voorschijn. Hij schrapte de woorden "ontklede" en ook "in de bosjes". Die vond hij te suggestief.
"Ze kunnen sommige mensen aan het fantaseren zetten", zei hij. Die woorden kwamen dus niet in Het Nieuwsblad. Diezelfde dag had de NTC hetzelfde bericht. Daar was het meisje wel ontkleed en in de bosjes gevonden.