INHOUD BERRY VAN OUDHEUSDEN
HOME
 BEELDENDE KUNST
FOTOGRAFIE
AUTEURS
SPECIAAL

Berry van Oudheusden

'Geen talent.

Lieve ouders

De zomer loopt hier op zijn eind. Ik tel nu al de dagen naar de volgende vakantie. U weet niet hoe erg ik verlang naar de zee, de wind, de duikvlucht van de meeuwen. Vooral verlang ik naar u, naar broer Thomas en Anna natuurlijk. Hoe gaat de zomer in Scheveningen voorbij? We hadden gisteren hier nog één van die warme dagen en het weer slaat over op het toch al heetgebakerde volk. Ik heb het in mijn brieven al eens gezegd, als de zon hier te lang schijnt, dan slaat het in hun hoofd. Als wilden worden ze, ruw, vrijpostig en doorlopend dronken. Maar wees niet ongerust want op de boerderij bij oom Gérard ben ik veilig en ’s avonds ga ik de deur niet uit.

Deze ochtend ben ik een eindje met Vincent opgelopen, u weet wel, die jongen waar ik al eens over heb verteld. Hij was weer zo ongemanierd want hij vergeet gewoonweg de dames te groeten. Zelfs de pastoor, hier toch een man van aanzien, gunt hij geen blik waardig. Als het uw zoon was, u zou het hem wel leren. Maar dat is nog niet alles.

In de buurt van onze school staat een pruimenboom. Daar hebben Vincent en ik een tijdje in het veld gezeten, in de schaduw, bij de kerk. Vincent zat met gebogen rug en hield zijn ogen strak naar de grond gericht. Ik zei dat hij naar die volle pruimen moest kijken, met hun mooie blauwe glans. Maar hij zat maar te dromen en weet u wat zijn antwoord was? ‘Albert, je moet daar kijken’. Hij wees naar de grond en ik begreep eerst niet wat hij bedoelde. Hij bleef wijzen en toen zag ik dat het om een gevallen pruim ging die in het gras lag te rotten. ‘Dat is schoonheid, Albert’. Ik deed natuurlijk mijn best om niet voluit te lachen. Voor hem is schoonheid een bedorven vrucht waar de wespen aan vreten en de bruine drab die eruit loopt. Ik dacht wijselijk, ik hou mijn mond, maar ik moet het u toch even vertellen, opdat u weet dat ik met dit soort ‘wijsheden’ niets te maken wil hebben.

Maar Vincent was onstuitbaar. Hij stond op, met zijn tekenmap onder zijn arm, en ging zomaar weg. Ik liep nog een eindje met hem mee, maar daar kreeg ik al spoedig spijt van. Want daar was wederom zo’n teken van zijn kleinburgerlijke komaf: hij praat tijdens het lopen en dan ook nog zo hard dat iedereen het kan horen. Hij zei: ‘je kijkt niet goed, Albert, waarom kijk je niet goed?’ Er bleven wat mensen stilstaan, dus ik schaamde me en liep naar hem toe. Ik wilde het gesprek beëindigen maar hij keek me aan als een krankzinnige en schreeuwde: ‘We gaan vandaag de godganselijke dag modeltekenen’.

Lieve ouders, ik zal u besparen welke gebaren hij hierbij maakte maar ik ben zo geschrokken van wat hij zei dat ik het u niet kan verzwijgen. Want hij vergeleek een model met die rijpe pruimen en noemde ze vals en volmaakt, te rond om mooi te zijn. En ik was een suikerzoet rijkeluiszoontje.

Lieve ouders, ik spreek hier van een jongen van amper veertien jaar oud. Voor zo’n schavuit hoef ik onze eer toch niet te verdedigen? Mijn repliek komt hem toe. Ik zei: ‘Vincent, dat werk van jou, die tekeningen, daar zullen ze hun neus voor ophalen. Je hebt geen talent, jij hebt geen kennis van schoonheid, je bent een boer. En hij stond daar voor stom en ik ben met opgeheven hoofd naar school gelopen.

Nu ga ik deze brief afsluiten want ik moet vanavond oom Gérard helpen met de paarden. Morgen mag ik met hem mee om de koets bij meneer Swagemakers in te spannen. Maar voor nu ga ik heerlijk slapen en ik hoop dat u vannacht ook uit het raam kijkt, naar die zelfde volle maan die ik vanuit Tilburg zie.

Ik omhels u,

Albert

Tilburg, 12 september 1867

 


Beeld door Zadkine in Auvers sur L'oise (foto Han van Meegeren)