INHOUD BERRY VAN OUDHEUSDEN
HOME
 BEELDENDE KUNST
FOTOGRAFIE
AUTEURS
SPECIAAL

 

Berry van Oudheusden

'Kaart-lezen.(2)

 

Iedereen kent het kaartspel Patience. Dat spel speel je normaliter in je eentje, met één stok kaarten, bij voorkeur op een regenachtige dag, in de wetenschap dat je geen vrienden meer hebt, dat de portemonnee leeg is en er geen zak op teevee komt. In je eentje Patience spelen is zo’n beetje het staan op de driesprong tussen de Hazelaar, Huize Poels en Jan Wier. In feite ben je ten dode opgeschreven maar je laat het lijden nog even voortduren; wie weet komt het potje dit keer wel uit.

Maar het kan nog erger. Die kwelling heet Duo-patience. Dit kaartspel speel je met z’n tweetjes, grofweg volgens het principe van het solopatience, maar nu mag je ook je tegenspeler het leven zuur maken. En voor mijn vriendin ben ik bij voorkeur haar tegenspeler.

Niet omdat het zo gezellig is of omdat ik haar Angstgegner ben maar omdat zij dan totaal in haar element is. Heel haar vrouwelijkheid verdwijnt zoals haar kaarten op mijn stapeltje verdwijnen, en hoe groter mijn stapeltje is, hoe moeilijker het voor mij wordt om het spel te winnen. Meestal loopt het ook zo, want het ‘ruimtelijk inzicht’ van de vrouw is nu eenmaal groter dan dat van de man. Met andere woorden (die van haar): zij heeft het overzicht dat je bij duo-patience nodig hebt en ik kan alleen maar winnen met heel veel geluk of omdat zij fouten maakt. En ik sta op een kruispunt: de drie reeds genoemde bestemmingen en die richting mijn vriendin: het beest.

Voor de grap zeg ik dan wel eens ‘zullen we bloot kaarten’ maar zelfs dit brengt haar niet uit haar concentratie. Ik zie alleen maar haar snelle handen over de tafel bewegen, van het ene stapeltje naar het andere, hoor haar zuchten omdat ze de oplossing niet binnen twee maar drie seconden ziet, hoe ze zo stom kan zijn dat ze mij wel zes in plaats van vijf kaarten had kunnen geven…

Er rest mij dan niets dan het staren naar mijn groeiende stapeltje. Ik zie de azen en heb nog altijd de kinderlijke hoop dat ik in hun spiegelbeeld een verschilletje kan ontdekken. Ik vraag me af waarom de schoppenvrouw altijd zwarte haren heeft, waarom de klaverenkoning een scepter draagt en de hartenkoning een zwaard, waarom de boer helemaal niet op een boer lijkt. In mijn gedachten maak ik met een nieuwe vriendin uitstapjes naar de bestemmingen op de azen, met het besef dat ik enkele plekken nog nooit heb bezocht: het Rijksmuseum en de Munttoren (Amsterdam), de Sint Servaeskerk (Maastricht), het Muiderslot (Muiden)…

Ondertussen gaan de handjes van mijn koningin nog altijd zigzag over de tafel en het enige geluid dat ze maakt (een irritant geneurie) wordt gesmoord door de kraag van haar trui, die ze tot onder haar neus getrokken heeft.

Ik vraag of zij wel eens in het Muiderslot is geweest. Geen reactie. ‘Het Rijksmuseum?’ Een flauw nee-knikje. ‘Volendam?’ Hup, weer een kaart op mijn stapeltje. ‘Marken, Afsluitdijk, Park Sonsbeek, de Zeelandbrug, Miniatuur Walcheren, Avifauna, Dolfinarium, Giethoorn, Slot Loevestein, Schiermonnikoog, Enkhuizen…?’ Ik denk, nou heb ik je met heel je ruimtelijk inzicht, maar van een beetje Nederland-kennis heb je geen kaas gegeten. Al starend naar mijn stapeltje wacht ik op een reactie. Die komt na enkele seconden: een heel klein kuchje.

Als ik haar aankijk zie ik twee priemende ogen in een half gezicht boven een coltrui. Ze trekt de kraag omlaag: ‘Lieve schat, jij bent’. Ik overzie het slagveld op tafel met de bruggen, de linies, de valkuilen en de ondergang. Met moeite kan ik twee kaarten kwijt, één in het centrale spel en één op haar stapeltje. Zij nipt ondertussen aan haar glas en terwijl ze met haar nagel op een aas tikt verschijnt er een venijnig glimlachje: ‘Ik heb deze poort in Sneek gezien, en jij?’