CUBRA HOME
INHOUD C. WELTEVREDE

© 2021

C. Weltevrede

&

Stichting Cultureel Brabant (CuBra)

 

 

De afbeeldingen van het werk van Hendrik Wiegersma verschijnen met vriendelijke toestemming van Museum de Wieger, Deurne.

www.dewieger.nl/

 

Hendrik Wiegersma

Notities bij een kunstenaarschap

door C. Weltevrede 

 

 Hendrik Wiegersma als beginnend arts te Deurne


Bij wijze van inleiding

 

Toen Hendrik Wiegersma de dichter Jan Engelman in zijn atelier op bezoek had, betrapte hij Engelman op het in zijn zak steken van een naaktbeeldje (geboetseerd door de beeldhouwer Moissy Kogan). Niets ten kwade van Engelman, hij wilde het even bewaren en dan teruggeven, maar op dat moment had Engelman er uiteraard moeite mee betrapt te worden: hij gniffelde schuldbewust en wist zich niet goed een houding te geven. Maar Hendrik verloste hem uit zijn benarde positie met… zijn brede schaterlach en gaf Engelman een vriendschappelijk schouderklopje.

Zo’n anekdote kenmerkte Hendrik Wiegersma. Hij was een man met veel humor en begrip voor het bijzondere. Maar vooral was hij een man van het grote gebaar. Groots en meeslepend, wilde hij leven, om treffend zijn tijdgenoot Marsman te citeren. Groots in de wijze waarop hij omging met de mensen van zijn dorp (Deurne), groots in zijn opvattingen en ideeën over samenleven, groots in zijn vriendschappen, groots ook, later, in zijn visie op kunst.

Wiegersma was in de eerste plaats arts en ook daarin was hij een man van formaat. Origineel in zijn omgang en behandeling, bekwaam in zijn optreden, ruimdenkend van geest. En vooral altijd belangstellend en behulpzaam naar zijn patiënten, maar schouderophalend als hij hun verhaal maar half geloofde, waar dat niet helemaal klopte met de werkelijkheid; dan was hij niet te beroerd om de discussie aan te gaan.

Ik ken mensen van de tweede generatie, afkomstig van Deurne en omstreken, waarvan de ouders Wiegersma vis à vis gekend hebben en die nog spreken over Hendrik Wiegersma in termen van de bewonderenswaardige arts, die te paard en later in een open Amerikaanse limousine zijn patiënten bezocht en die ook beroemd & berucht was tot over de grenzen van De Peel om zijn eigenzinnige behandelmethodes.

Hij viel bij iedereen op, ook bij schrijvers. Hendrik Wiegersma figureert in minsten twee Brabantse streekromans (Antoon Coolen, Toon Kortooms) als hoofdpersoon. Als medicus wist hij waar hij het over had en stond in hoog aanzien omdat hij zich aangetrokken voelde tot zijn armlastige patiënten, en dat was en is na zoveel jaar nog steeds beeldbepalend voor de persoon Hendrik Wiegersma.

Op een dag toen hij bij de kunstenaar Otto van Rees op bezoek was, om medische redenen, was daar toevallig ook de beeldhouwer Moissy Kogan aanwezig. Ze lieten hem portretjes van de kinderen zien die ze net gemaakt hadden. Spontaan moet Wiegersma toen gezegd hebben: Dat kan ik ook wel…!

Laat dan maar eens wat zien, was hun antwoord en dat moment werd hét moment waarop Hendrik Wiegersma zich daadwerkelijk op het gebied van de Schone Kunsten zou gaan begeven.

Hij begon met schetsen, tekenen, aquarelleren, schilderen en vooral… kijken en luisteren. Van kunst had hij nog weinig verstand, maar onder zijn vrienden waren er die hem op weg konden helpen.

We schrijven 1924. Vanaf dat jaar zou hij de Brabantse medicus-pictor zijn die vier jaar later een solotentoonstelling in het Stedelijk Museum van Amsterdam kreeg, geopend door niemand minder dan Albert Plasschaert.

Tot zijn dood toe, in 1969, zou Wiegersma, naast zijn functie als medicus een belangrijke vertegenwoordiger van het expressionisme in Nederland zijn. Maar niet alleen op het gebied van schilderkunst excelleerde hij. Hij was ook criticus, literator, kunstkenner, en… verzamelaar van Brabants erfgoed.

 


 

 

Museum De Wieger

 

DE WIEGER te Deurne was zijn thuishaven, thans gemeentemuseum Deurne, thans ook een toevluchthaven voor tijdgenoten en jonge kunstenaars van dit moment. Dat het museum aan deze bijzondere Brabander van Friese afkomst verbonden zal blijven, is de eer die hem toekomt en verdient een nadere kennismaking met de spraakmakende figuur Hendrik Wiegersma.

 

 

Foto uit 1923

 

De Wieger
Oude Liesselseweg 29
5751 WN Deurne
0493 32 29 30
info@dewieger.nl

 


 

Hendrik Wiegersma, een kleine chronologie

 

1891... geboren te Lith, 7 oktober; vader Jacob Hendrik is een doopsgezinde Fries, moeder een katholieke Gelderse: Elisabeth Josephina Maria Blancke. Er worden 9 kinderen geboren, Hendrik is de tweede in de rij en oudste zoon. Als Hendrik 11 is, sterft moeder, 38 jaar oud. Jacob trouwt met huishoudster Anna Catharina Daniëls. Ze is lief voor de kinderen maar het wordt geen gelukkig huwelijk. Hendrik is zeer op haar gesteld.

1897... bezoekt lagere school in Lith en later de kostschool van de fraters in Oss.

1903... volgt middelbaar onderwijs als interne leerling Canisius-College te Nijmegen. Loopt er weg en zet studie voort op het internaat van Rolduc; wint er een prijs voor handtekenen; wordt er, na een conflict met een priester-leraar, van school gestuurd.

1910... slaagt voor staatsexamen HBS en gaat medicijnen studeren in Utrecht.

1914... verlooft zich met Nel Daniëls. Zij komt uit een streng katholieke Nijmeegse familie. De stiefmoeder van Henk is de peettante van Nel.

1917... Hendrik slaagt voor artsenexamen en vestigt zich in Deurne, een redelijk welvarend dorp in de Peel, dat zich ontwikkelt van agrarische naar industriële gemeente; Hendrik trouwt met Nel en ze wonen enkele maanden aan de markt, daarna in de (huidige) Stationsstraat, no 70; Wiegersma houdt eigen apotheek, verdiept zich in kruidengeneeskunde; bezoekt patiënten op de racefiets, waarop met gouden letters 'Oriënt Express' staat, daarna op de Harley Davidson; koopt grond, het voormalige 'galgenveld', waarop later 'De Wieger' verrijst.

1918... Jaap wordt geboren.

1919... schaft zich een auto aan, een grijze open Amerikaan (Oakland).

1920... Pieter wordt geboren.

1922... laat imposant landhuis bouwen, De Wieger, met praktijkruimte en apotheek, in neo-renaissancistische stijl ontworpen door de Helmondse architect Cor Roffelsen; trapgevels in het zij-aanzicht; Van Rees (Christoffel aan de buitenmuur), Piet Wiegman (tegelvloer), Joep Nicolas (glas-in-loodramen) geven er artistiek vorm aan.

1923... Wieger wordt geboren; Otto van Rees komt in Deurne wonen, hij heeft in Parijs samengewerkt met Picasso, Braque en Van Dongen en wordt zeer belangrijk voor de ontwikkeling van Wiegersma.

1924... Wiegersma stort zich op de schilderkunst, schildert een madonna met kind en gaat als een bezetene aan het werk. Hij nummert de schilderijen; vernietigt wat hem niet bevalt.

1925... Friso wordt geboren; Hendrik schildert het eerste schilderij dat bewaard is gebleven, no 81: 'de doop van Christus in de Jordaan'; werken van Wiegersma hangen op een groepsexpositie van de Katholieke Kring in Rotterdam; recensies zijn niet positief, behalve het artikel van Jan Engelman in De gemeenschap; in het decembernummer wordt een reproductie van een schilderij afgebeeld: 'de aanbidding van de herders'; publiceert De Uitingen des Levens; introduceert Permeke in Nederland in zijn artikelen.

1926... van dit jaar dateert 'De motorrijder', no 182. Albert Plasschaert schrijft in De Groene positief over zijn eerste ontmoeting met Wiegersma. De Gemeenschap, cultureel-literair tijdschrift van jong-katholieken, wordt een belangrijk podium voor Wiegersma. Jan Engelman bespreekt het werk van Wiegersma uitvoerig. Wiegersma voelt zich van meet af aan thuis bij De gemeenschap; hem wordt gevraagd bijdragen te leveren. Er komen nu 4 reprodukties in: 'doop van christus', 'portret van jaap en pieter', 'zelfportret met peelboeren', 'portret van joep en suzanne nicolas', en op de omslag een tekening: 'de doop van christus'. In december van dit jaar verschijnen de eerste, oorspronkelijk voor De Gemeenschap gemaakte afbeeldingen(3). In De Wieger worden glasramen geplaatst van de Limburgse glazenier Joep Nicolas; Wiegersma publiceert 'De Breischei als voorwerp van volkskunst'.

1927... Sjoerd wordt geboren; de naam Wiegersma als schilder wordt bekend; hij heeft contacten met artiesten in binnen- en buitenland. Wiegersma gaat kunst verzamelen, kunst met een grote K en volkskunst. Koopt werk aan van Permeke, Gust de Smet, Van den Berghe, Ensor, de Wiegmannen, Kelder, Nicolas, Zadkine, Valentine Prax, Kogan, Van Rees en Cantré, Vincent van Gogh... In De Gemeenschap komen een omslagtekening, twee vignetten, een reproductie en een zelfportret. Wiegersma plaatst ook een spotprent waarin hij alle medewerkers van De Gemeenschap - inclusief zichzelf dus - te kijk zet. Reden waarom is tot op heden onduidelijk.

Binnen De Gemeenschap ontstaan onderlinge conflicten. Wiegersma trek zich terug, maar is later weer van de partij;

1928... kunstcriticus Albert Plasschaert opent een solotentoonstelling van Wiegersma in het Stedelijk in Amsterdam: twee zalen, 28 schilderijen,16 tekeningen. Gunstig ontvangen worden vooral: 'de doop van christus', 'de motorrijder' en 'het feest van balthasar'. Henri Bruning heeft kritiek.

1929... Wiegersma laat atelier bouwen achter zijn huis; vernietigt niet veel werk meer.

1930... in de jaren dertig hangt in de praktijk van dokter Wiegersma een bord met daarop de namen van mensen die hij niet wenst te behandelen. Bovenaan de lijst de naam van pastoor Roes, omdat die zich (negatief) bemoeid had met de schilder Hendrik Wiegersma; Wiegersma schaft zich een witte, open Ford V-8 aan; ontvangt voor het schilderij 'de drinker' een gouden penning op de tentoonstelling van Nederlandse Schilderkunst, ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van de stad Nijmegen. Wiegersma en Nicolas breken met elkaar en Wiegersma vernietigt een schilderij dat hij een paar maanden eerder van Nicolas heeft gemaakt. Plasschaert is later in zijn monografie over Wiegersma geheimzinnig over dit conflict. Wiegersma beschuldigt Joep Nicolas ervan op een verhouding met Nel aan te sturen. Er wordt gedreigd met een schietpartij, waarop Nicolas vlucht. Wiegersma raakt in een diepe crisis, omdat hij zelf een verhouding heeft met Jehanne Moulaert-Nijs, en nu een keuze moet maken... Hij kiest uiteindelijk voor zijn huwelijk en zijn gezin.

1930… en een paar jaren daarna gelden als 'topjaren' voor de schilderkunst van Wiegersma: 'het duet', 'de aanklacht', 'het geheim', 'de judaskus', en 'het document' verwijzen naar het conflict met Joep Nicolas. Tussen 1930-34 is er ook een ander hoogtepunt: naakttekeningen; en ook illustraties bij Prediker, Liefdezangen en Het hooglied van Salomo.

1931... grote solotentoonstelling in Den Haag. Zijn naam is definitief gevestigd; de vader van Wiegersma sterft in Zeist; Wiegersma had een moeizame verhouding met zijn vader; met andere familieleden is het contact trouwens niet frequent en diepgaand. Wiegersma is autoritair, offert zich op aan zijn werk en aan de kunst, maar het gezin blijft een duidelijke basis en aan zijn kinderen mag niemand komen. Nel zorgt voor de opvoeding, en een juf, en huishoudelijke hulpen.

1932... exposeert in Utrecht; 'het document' en 'de drinker' oogsten bewondering.

1933... 'vrouw met parelring', 'portret van den vader'; monografie van Albert Plasschaert (1874-1941) is zeer belangrijk voor Wiegersma.

1934... Wiegersma levert omslagvignetten voor De Gemeenschap tot 1937 en andere werk, meer als vriendendienst t.a.v. Engelman, dan als echte bijdrage. Hij kan niet overweg met Albert Kuyle, de drijvende kracht achter De Gemeenschap; hij schrijft brieven met ongezouten kritiek aan Engelman over Kuyle. De Gemeenschap blijkt alleen van belang voor Wiegersma voor zijn contacten.

In dit jaar 'de rode vrouw '; een recensie van Engelman over de monografie van Plasschaert is regelrechte aanval op Plasschaert; onduidelijk blijft waarom; er ontstaat daarover een rel; Wiegersma kiest partij voor Engelman, ook die steun is onopgehelderd gebleven. Expositie in Amsterdam. Alleen Sjoerd is nog thuis, de andere kinderen studeren en wonen elders. Antoon Coolen publiceert Dorp aan de Rivier, waarin Wiegersma en zijn vader in één persoon figureren als dokter Tjerk van Taeke; illustraties zijn van Wiegersma. Wiegersma maakt ook illustraties voor 'Het Hooglied van Salomo'

1935... Wiegersma stoort zich aan de kritiek van Engelman op zijn techniek; Engelman schrijft toegezegd artikel over Wiegersma niet.

1936... tentoonstelling in Utrecht, geopend door André de Ridder; idem in Dordrecht; maakt penning voor Haile Selassie na de inval van Mussolini in Abessinië; publiceert 'Apocalypsis' met eigen illustraties en 'Tuin van Eros'. Antoon Coolen publiceert De drie Gebroeders waarin geschreven wordt over de afkomst van familie van Taeke (Wiegersma); illustraties zijn van Wiegersma.

1937... breuk met Engelman. De reden is dat Engelman contact legt met Joep Nicolas; Wiegersma staakt medewerking aan De Gemeenschap; zijn invloed op het tijdschrift was toch al niet zo groot.

1938... uitnodiging voor Biënnale in Venetië, samen met Matthieu Wiegman, Hendrik Chabot, Dick Ket, Karel Willink, Jan Sluyters, Hildo Krop en John Raedecker doet hij de Nederlandse afdeling; maakt ontwerpen voor glas-in-loodramen (voorstellende de heiligen Hendricus en Pitronella voor het trapportaal naar de kloosterkapel van de zusters franciscanessen in Deurne) en laat die uitvoeren door zijn zoon Pieter (in 1938 afgestudeerd als glazenier op de academie van Arnhem); nog ander glas-in-loodwerk: twee kleine ramen voor de St. Jozefkerk, een raam voor het gemeentehuis en twee ramen voor De Wieger en ramen voor andere particuliere huizen in de omgeving.

1939... tentoonstelling in Amsterdam; maakt illustraties voor Verlaine, van Dr. A. Willemse.

1940... conflict met Engelman hertstelt zich; conflict met Plasschaert bijgelegd; contacten worden zeldzamer; in de oorlog exposeert Wiegersma niet; hij is actief in het verzet.

1941... wordt met Pieter en twee andere inwoners van Deurne op verdenking van wapendiefstal gearresteerd en vastgezet in de Koepelgevangenis van Breda. De Grüne Polizei vindt geen wapens in De Wieger. Veel patiënten dringen aan op vrijlating en na twee weken is Wiegersma weer thuis. Pieter houden ze nog twee maanden vast. In dit jaar verdrinkt zoon Wieger tijdens een kanotocht in de Biesbosch, vlakbij Werkendam; hij wordt begraven in Deurne; Wiegersma publiceert Volkskunst in de Nederlanden.

1942... Wiegersma meldt zich niet aan bij de Kultuurkamer; hij schildert weinig in de oorlog, maakt wel naakttekeningen. Kogan omgekomen in Duits concentratiekamp in Frankrijk.

1944... Deurne bevrijd.

1945... de burgemeester van Deurne en Hub. van Doorne (DAF) worden door Wiegersma en anderen aangeklaagd fout te zijn geweest in de oorlog door werkkrachten te werven voor de Duitsers; Antoon Coolen beschuldigt Van Doorne van economische collaboratie. Wiegersma staat aan de kant van Antoon Coolen, en laat zijn kritiek lezen in spotverzen; Van Doorne komt in het geweer en klaagt Coolen aan wegens smaad, laster en belediging. Coolen wordt veroordeeld tot f 1000.- boete. De relatie Wiegersma - Van Doorne zal nooit meer goed komen. Glas-in-loodraam dat Pieter maakte, de zoon van Wiegersma, wordt verwijderd uit villa van van Hub. van Doorne.

1946... Grote tentoonstelling in Van Abbe, Eindhoven. Jan Engelman verzorgt de inleiding. De lijn van voor de oorlog wordt in kritieken en besprekingen doorgetrokken.

1947... zelfde tentoonstellingen in Groningen, Utrecht (1948) en Den Haag (1949). In dit jaar brengen Wiegersma., zoon Pieter, Jan Engelman en Antoon Coolen op uitnodiging een bezoek aan Hare Majesteit koningin Wilhelmina, in het Paleis op de Dam. Hendrik heeft een tekening bij zich die hij wil aanbieden, een Maaslandschap. Majesteit zegt: "Dokter, waarom heeft u dit voor mij meegebracht?" Hendrik: "Majesteit, omdat ik zoveel van U houd."

1948... kleinzoon Wieger verongelukt; stoffelijk overschot van zoon Wieger gaat naar privé-kerkhof aan de Rijntjesdijk in Vlierden. Wiegersma maakt een reis met Jan Engelman naar Griekenland en Turkije, hij publiceert daarover Het morgenland.

1950... Biënnale van Venetië; er treedt een vernieuwing (versobering, meer gestileerd met egale kleurvlakken, bleke kleuren) in het werk op, die niet door iedereen wordt gewaardeerd; Wiegersma publiceert 'Tegen de draad in'.

1951... Biënnale van São Paulo; op beide exposities vooral werk uit de dertiger jaren; wel tekeningen uit de jaren veertig; de oorlogsjaren heeft zijn schilderstijl niet veranderd; mogelijk was zijn inspiratie op; in Amsterdam (Stedelijk) een ere-tentoonstelling voor zijn zestigste verjaardag: veel nieuw werk, en ook anders qua stijl; 'de Emmausgangers', 'de gebonden christus';

Wiegersma verkeert in isolement: door de oorlog, door conflicten; gedesillusioneerd door nihilisme van de jongeren; hij grijpt terug op het geloof: christusportretten, 'schilder met witte jas'; begint aan een altaarstuk: 'Christus temidden van zijn discipelen' (triptiek); laat daartoe een groot atelier bouwen achter De Wieger. 'Het plan viel mij in, toen ik voor het Isenheimer altaar te Colmar stond. Ik wilde iets maken, iets van de bovenzinnelijke macht van Christus en zijn apostelen uitdrukken, op zúlk een wijze dat het werking heeft op de geloovigen. Een soort van lichtend symbool voor de verscheurde christenheid van onze dagen, maar zonder zoetelijkheid en femelarij.' (Uit de catalogus.)

Wiegersma is zeer gedegen te werk gegaan. Op de voorkant, dichtgeslagen: de voorstelling met heilige Hendricus en Petronella (Henk en Nel...) Het werk is streng ritmisch gecomponeerd; het imponeert wel, maar is niet de grote kunst die het had moeten zijn, vinden veel critici. Op dit moment hangt het in de Willibrorduskerk van Deurne, sinds 1965 (schenking van de kunstenaar).

1952... expositie in Nunhem (Limburg); publiceert 'De maat'.

1954... expositie in Geleen (samen met Pieter en Friso); overhandigt penning aan keizer Haile Selassie bij diens bezoek aan Nederland. Doet huisartspraktijk over aan zijn zoon Jaap. Wiegersma wordt, samen met Ossip Zadkine, benoemd tot lid van de Koninklijke Vlaamse Academie. Publiceert Een Fibula.

1955... triptiek is af en verhuist tijdelijk naar Museum voor nieuwe religieuze kunst in Utrecht.

 

 

1958... de film Dorp aan de Rivier gaat in première; Wiegersma publiceert Een schrift vol fouten.

1959... de twee laatste tentoonstellingen: in Tilburg en in Twente; er is geen werk van voor de Tweede Wereldoorlog bij: vnl. portretten en figuurstukken.

1957... 'gekroonde christus'.

1959... 'schilder in rode jas', 'zelfportret met hoed'.

1961... er verschijnt een tweede monografie van Jan van der Hart; Wiegersma publiceert 'Sophismen en Aphorismen I'.

1962... Nel overlijdt in Schotland aan een hartinfarct tijdens een vakantie met Hendrik.

1965... het altaarstuk wordt in de Willibrorduskerk van Deurne geplaatst. Wiegersma staat werk in langdurige bruikleen af aan Museum Dinghuis in Deurne; zoon Pieter wordt conservator; Museum Wiegersma (Dinghuis) in Deurne geopend; er hangt ook werk van tijdgenoten. Alleen Zadkine is van de oude vrienden nog in leven, en hij is erbij aanwezig; voor het eerst worden de rivier(nacht)landschappen getoond.

1966... expositie in Dinghuis t.g.v zijn 75-ste verjaardag; een hommage aan Henk en Nel; Wiegersma publiceert 'Sophismen en Aphorismen II'.

1967... expositie volkskunst, verzameld door Wiegersma, in het Dinghuis; Ossip Zadkine sterft en er volgt een tentoonstelling van zijn werk in het Dinghuis; Wiegersma publiceert 'De Menschwording'.

1969... Hendrik Wiegersma overlijdt en wordt in besloten kring begraven op zijn particulier kerkhof in Vlierden, naast zijn vrouw; er is een herdenkingstentoonstelling in het Dinghuis; Gerard Knuvelder verricht de opening; veilinghuis Mak van Waay verkoopt kunst uit de verzameling Wiegersma.

 


 

Eerste kennismaking

Mijn eerste kennismaking met het werk van Hendrik Wiegersma betrof niet diens schilderijen of tekeningen, maar de monografie van Albert Plasschaert, gepubliceerd in 1933.

Wiegersma was in 1933 nog maar acht jaar bezig met de schilder- en tekenkunst. De uitgave van het boek moet een aparte gebeurtenis zijn geweest, want naast de gewone oplage was er een bijzondere van 35 exemplaren op mat renaissancepapier, en daarbovenop werden 10 genummerde niet in de handel gebrachte luxe-edidities uitgebracht, voorzien van een originele Wiegersma-tekening en gesigneerd door de kunstenaar zelf. Zo'n uitgave is tegelijk een hommage aan de schilder, die inderdaad van meet af aan door Plasschaert bejubeld werd.

Plasschaert memoreert in zijn boek dat Wiegersma door de beeldhouwer Kogan in 1925 is gaan schilderen (een verhaal dat je vaak zult lezen als je je met Wiegersma bezighoudt). Wiegersma was toen vierendertig en de ontmoeting met Kogan zou het begin zijn van een toch nog lange schildersloopbaan.

Wiegersma was autodidact, al moet hij veel schilderkunst van zijn tijd gekend, bekeken en bestudeerd hebben. In 1925 kwam hij in contact met de plaatselijke schilder Otto van Rees, die hem weer in contact bracht met de glazenier Joep Nicolas. Zijn kennissenkring in de kunstwereld breidde zich in die beginjaren snel uit, hij ontmoette o.a. ook Zadkine en Permeke; deze twee zouden zijn vrienden voor het leven worden.

 

Hendrik Wiegersma kwam uit een doktersgeslacht van vader-op-zoon. Hij werd geboren op 7 oktober 1891, in Lith aan de Maas. Bezocht daar en in Oss de lagere school en later het Canisius College te Nijmegen (waar hij van wegliep...), de middelbare school te Rolduc (waar hij van wegliep...) en deed als extraneus examen HBS.

Hij liet zich in 1910 op de universiteit van Utrecht inschrijven voor de artsenstudie. In 1917 slaagde hij en vestigde zich in dat jaar als dokter in Deurne. In datzelfde jaar trouwde hij met Petronella Daniëls, afkomstig uit Nijmegen. Uit het huwelijk werden 5 zonen geboren.

 

Wiegersma was als mens (én dokter, én kunstschilder) een kleurrijke, hartstochtelijke en eigenzinnige figuur. Volgens sommigen het type van de charlatan; anderen zagen in hem de visionair. Als dorpsarts was hij zeker een opzichtig personage: hij verplaatste zich in een grote grijs-witte Amerikaanse auto (zwart was toen in de mode) en over zijn persoon deden de wildste geruchten de ronde. Hij werd bijzonder gewaardeerd als arts, om zijn kundigheid en doortastendheid en om zijn sociaal gevoel: arme patiënten mochten gratis (of in natura…) van zijn diensten gebruik maken. Dokter Wiegersma deed veel om de levensomstandigheden van zijn dorpelingen te verbeteren, gaf voorlichting op het gebied van gezondheid, hygiëne, voeding en hij roeide bijgeloof uit. Antoon Coolen heeft in Tjerk van Taeke aan de buitenissige persoon van Hendrik Wiegersma (en van zijn vader die ook arts was) gestalte gegeven in Dorp aan de Rivier, aan wie hij de streekroman ook opdroeg.

 

De kunstenaar Wiegersma was op de eerste plaats tekenaar en schilder. Daarnaast was hij een verwoed verzamelaar van kunst en volkskunst. Zijn tekeningen vormen een voornaam deel van zijn werk, artistiek mogelijk belangwekkender dan zijn schilderijen. Het zijn vaak lijntekeningen, arabesken, meestal in zwart-wit, soms in kleur. Materiaal: conté, rood krijt, inkt. Sporadisch kleurt hij in met waterverf. Wiegersma is de enige Nederlandse kunstenaar in de periode van het expressionisme die zo vaak en zo vrijmoedig het (vrouwelijk) naakt op papier zette, in zijn stijlopvatting in de verte eerder verwant met de erotische tekeningen van Rodin, dan met de erotomane naakten van Schiele.

 

Vrouwelijk naakt inkt, gewassen, papier 1937

 

Wiegersma illustreerde ook boeken; uit de dertiger jaren zijn veel illustraties bekend, o.a. bij Het Boek Prediker, Liefdezangen (een verzameling gedichten, waaronder het Hooglied, Het Daghet in den Oosten, poëzie van Zuster Bertken en Gorter...), Dorp aan de Rivier, de Apocalyps e.a. Van zijn hand verschenen o.a. ook spotprenten, schilden voor schutterijen, versieringen op tabaksdozen, schetsen voor glas-in-loodramen, opgedragen prenten in kinderboeken, krabbeltjes her en der in brieven. Bekend geworden is bijvoorbeeld zijn spotprent op de pastoor van Vlierden: in de vier hoeken van de prent een geldzak, een gebalde vuist, een bijbel en een opengeslagen kopieboek. Wiegersma was recalcitrant katholiek, doch ook integer religieus. Ook spotprent op W.B. Huddleston Slater is verrassend. Huddleston Slater, zelf ook arts, had kritiek op de artsenij van dokter Tjerk van Taeke in Dorp aan de Rivier en dat heeft hij geweten...!

 

We volgen even het betoog van Plasschaert

Het jaar 1930 is volgens Plasschaert Wiegersma's belangrijkste jaar. Hij spreekt over 'een diep invretend leed', en even later over 'den geschonden trots' waaraan Wiegersma ten prooi is.

Een zelfportret en face, met blauwe pet, is daarvan het beeldverslag, door Plasschaert gekenschetst als 'een onweerstaanbaar kunstwerk, dat gemakkelijk beroemde werken evenaart'. Ook de laatdunkende, het geheim en aanklacht verwijzen naar die pijnlijke gebeurtenis, die overigens door Plasschaert zorgvuldig verzwegen wordt.

Uit latere publicaties en brieven zal blijken dat het hier om een relatie gaat die glazenier en vriend Joep Nicolas wilde aangaan met Nel Wiegersma. Het was een gecompliceerde situatie: op dat moment had Hendrik een verhouding met Jehanne Moulart-Nys. Hij neemt onder druk van de omstandigheden een besluit en schrijft in een brief aan zijn vriend, de literator Jan Engelman: 'Ik heb met J.M. nu elk contact verbroken - voorgoed - hoe droef het zij, omdat het niet met mijn karakter strookt een dubbel leven te leiden, waarvan het eene minder nobel is.’

 

De gebeurtenissen van1930 zouden een diepe crisis in het leven van Wiegersma veroorzaken, en zijn vriendschap met Joep Nicolas is voorgoed fini en zal in haat verkeren.

Plasschaert veronderstelt in het werk van Wiegersma invloed van Ensor, maar ook van Brueghel (Boer met de achterzijde van het paard), Daumier en El Greco. Volgens Plasschaert was Wiegersma een echte themaschilder, waarbij hij bepaalde motieven veelvuldig herhaalt. De lijntekeningen worden door Plasschaert wel kalligrafisch-erotisch genoemd, vanwege de golving van de lijn.

In zijn monografie stelt Plasschaert een lijst van 92 (‘voornaams’) werken op, tot en met 1933; het zijn voornamelijk landschappen, portretten, religieuze en andere mensfiguren, meestal in de maat 65x 85 cm of iets groter. Om zijn impulsieve schildertrant van de beginperiode noemt Plasschaert de schilder Wiegersma een 'explosieven boersche'. Later worden zijn werken minder dynamisch en introverter.

 

Hendrik Wiegersma werd snel bekend als kunstenaar en had in die tijd exposities in Den Haag (1925), Rotterdam (1926), Amsterdam (1928, Stedelijk Museum), Nijmegen (1930), Den Haag (1931), Brussel (1931, Palais des Beaux Arts), Utrecht (1932).

 

 

Zelfportret olieverf / doek 138 x 100 1966 Collectie De Wieger Deurne

 

Religiositeit en erotiek zijn zusters. Zo ook bij Wiegersma: naast de religieuze levenshouding, vanaf het begin aanwezig, komt in het werk van Wiegersma het erotische steeds duidelijker naar voren: vrouwenfiguren, naakten, de gebogen lijnvoering in landschappen... Wiegersma schilderde in het begin van de dertiger jaren veel vrouwenportretten. Zijn romantisch karakter moest een erotisch-sensuele uitlaatklep vinden. Hij toont zichzelf in zijn zelfportretten als een gepassioneerd kunstenaar, die zich blijkbaar goed kon vinden in de wereld van het expressionisme. Maar, hij is in zijn wijze van schilderen en zijn keuze van onderwerpen nauwelijks systematisch beïnvloed door andere expressionisten uit zijn tijd.

 

Het werk van Wiegersma omvat dus: schilderijen, tekeningen, illustraties, spotprenten; maar ook: ontwerpen (voor penningen en glas-in-loodramen), kunstverzamelingen, publicaties over medische wetenschap, filosofie en kunst. En het blijft opzienbarend dat Wiegersma eind twintiger jaren, begin dertiger jaren zo'n explosie van kunst uitwierp, als een vulkaan, werk dat hij overigens vaak weer vernietigde, zodat er thans nog zo'n 10 procent over is van wat hij ooit maakte.

Mogelijk is de snelle recensering van zijn werk er debet aan geweest dat hij snel zijn populariteit kon vestigen, handhaven en vergroten: het kostte hem weinig moeite om recensenten van de kunst van die tijd, als Albert Plasschaert en Jan Engelman, voor zich te winnen, en eenmaal doordrongen van de werking van hun (vaak positieve) kritieken, moest iemand met zijn karakter wel veel produceren.

Wiegersma was een moderne schilder, maar geen modernist, geen avant-gardist. Van abstract moest hij sowieso niets hebben, dat paste niet bij zijn romantische manier van kijken naar de werkelijkheid, maar verfijnd realisme was ook niet zijn fort. Verwantschap met de Vlaamse kunstenaars van Sint Martens-Lathem en met de Bergense School is wel aanwijsbaar, maar - zoals gezegd - is er geen sprake van expliciete beïnvloeding.

Het heeft er alle schijn van dat bij Wiegersma veel toevalligheden bepalend zijn geweest. Toevallig ontmoette hij de schilders Van Rees en Kogan. Toevallig ontmoette hij critici als Albert Plasschaert en Jan Engelman… En daarbij: Wiegersma beschikte over een bijzondere aantrekkingskracht, hij straalde een verhaal uit, en hierdoor waren juist kunstenaars bereid hem snel op te nemen in hun groep. De schilder Otto van Rees (1884–1957) komt de eer toe dat hij als belangrijke schakel diende voor de contacten die Wiegersma ging onderhouden met andere kunstenaars. En... híj beïnvloedde Wiegersma in de beginperiode van zijn schilderscarrière toch wel.

 

Vergelijken we nu de latere Wiegersma met de vroegere, die van voor 1930, dan is er in zijn stijl iets veranderd. De personen verliezen langzaam maar zeker hun individualiteit en worden type, met name het romantisch type: de musicus wordt afgebeeld zonder verwijzing naar de muziek (instrument of iets dergelijks), de zanger wordt het type van de zanger die vol overgave zijn partij zingt, de zieke, de schilder... Trouwens, de naamgeving van de schilderijen duidt daar ook op. En toch, steeds doemen herkenbaar de gezichten van Henk en Nel op in het latere werk.

De herkenbare realiteit is in de latere werken verder versmald en op de achtergrond geplaatst, en daarmee vervalt het anekdotische, dat overigens nooit erg dominant is geweest (uiteraard wel in zijn spotprenten en in tekenwerk). In zijn schilderijen vertelt Wiegersma niet. Hij zet een karakter neer. Hij is de psycholoog die uitzegt hoe een bepaalt type mens is.

Een tweede ontwikkeling is dat de personen die Wiegersma na 1930 uitbeeldt aristocratie uitstralen en een serene rust. De relatie die de schilder dan tot zijn model heeft, kan aangeduid worden als beschouwend op afstand.

 

Drieluik met tronende Christus en veertien apostelen, olieverf op hout, 1950-54

Sint Willibrorduskerk Deurne 1.95 x 320 cm midden; 1.95 x 1.45 zijluiken

 

Zijn nog latere werk, na de Tweede Wereldoorlog, wordt meditatiever en bijna geruisloos, bijna niets... zo zijn de verstilde landschappen van die periode alleen maar landschap, zonder enig herkenningspunt dus. Het religieuze, dat altijd al bij Wiegersma aanwezig was, krijgt hier (als bij het late werk van Turner…) een grote zuiverheid en bepaalt de gehele sfeer.

Het is noodzakelijk om hier een link te leggen naar zijn spraakmakende altaarstuk. Voor wie gewend is aan het werk van Hendrik Wiegersma is dit een merkwaardig te traceren huzarenstuk. Hij werkte er 4 jaar aan.

Technisch perfect, zeer kundig in de bewerking van de drager en het componeren van de verhoudingen, maar teruggebracht tot alleen een ritmiek waarop de personen (Jezus en de apostelen) zich tot elkaar verhouden. Geen bijzondere Wiegersma-kleuren dus, geen psycholisering, weinig dieptewerking en modellering, alleen stilering. Streefde Wiegersma ernaar, geïnspireerd door zijn kennismaking met de Byzantijnse kunst, geslachtsloze zuiverheid te betrachten, en alleen maar religie uit te beelden? Daar is hij dan in geslaagd, maar het is wel even wennen voor iemand die zijn bewogen mensenwerk uit vroeger tijd gezien heeft!

 

De Apocalypsis, een merkwaardig boek

In het jaar 1936 publiceerde Hendrik Wiegersma in eigen beheer APOCALYPSIS OF DE OPENBARING VAN SINT JAN bij Nijgh & Van Ditmar N.V., DRUKKERS te Rotterdam. Het boek, 150 pagina's zonder copyright, bevat de finale tekst uit het Nieuwe Testament en is voorzien van een zestigtal illustraties in zwart-wit, van de hand van Wiegersma. De publicatie is met zorg en vakmanschap vormgegeven: mooi zacht papier, grote letter, illustraties links, tekst rechts… en werd bezorgd in de voor Wiegersma gebruikelijk kleine oplage (het aantal wordt overigens niet vermeld...), zoals gezegd voorzien van de karakteristieke Wiegersma-illustraties. Het boek heeft een afmeting van 25.5 x 17.8 cm, de illustraties meten 11 x 14 cm. Ze zijn niet genummerd, de pagina's wel.

Het is waarschijnlijk dat Doeke Zijlstra, omgekomen tijdens het bombardement van Rotterdam in 1940, verantwoordelijk is geweest voor deze verzorgde uitgave. Antoon Coolen wijdt aan hem in BEVRIJD VADERLAND een in memoriam, waarin hij zijn jarenlange besognes met de afdeling bellettrie van Nijgh & Van Ditmar met waardering voor de persoon en het vakmanschap van Zijlstra beschrijft.

Artistiek bijzonder aan deze APOCALYPSIS is het illustratieve aspect. Wiegersma had in 1936 inmiddels, naast zijn faam op schilder- en tekengebied, ook naam gemaakt als illustrator, o.a. met werk in eigen beheer en illustraties bij de romans van zijn vriend Antoon Coolen. Dit illustratieve aspect aan zijn kunstenaarschap verschafte ook nu in 1936 een wondere serie tekeningen die het meesterschap van Hendrik Wiegersma als illustrator bevestigde.

 

Hoe ging Wiegersma te werk? Helemaal duidelijk is dat niet. Het onderwerp moet hem bijzonder aangesproken hebben, zoals veel literatuur met een religieuze inhoud (in 1930 had hij al in eigen beheer De Prediker, en in 1934 Het Hooglied van Salomo geïllustreerd..!).

Wiegersma las eerst de Apocalyps op zijn geschiktheid tot illustratie en uit de tekst selecteerde hij een zestigtal verzen of passages, min of meer evenwichtig verdeeld over de 22 hoofdstukken. Aan de hand daarvan maakte hij illustraties. Hoe, dat is mij niet helemaal duidelijk dus. Zijn het wel pentekeningen? Zijn het geen penseeltekeningen? Of een gemengde techniek, waarin ook met houtskool of Siberisch krijt werd gewerkt?, want de meeste illustraties vertonen een merkwaardige lijnstructuur, alsof ze getekend of gepenseeld zijn op grof aquarelpapier of zelfs op grof geweven linnen. Ook is er vaak een korrelige veegstructuur aanwezig, die doet denken aan geveegd houtskool op grof papier. Mogelijk is Wiegersma aldus te werk gegaan: hij heeft ruw aquarelpapier gebruikt waarop hij een pen- of penseeltekening aanbracht. zodoende ontstond een korrelstructuur in de tekening die het geheel een eenheid van stijl verschafte. Later is hij daarover heen gegaan met een droge zwarte stof (krijt, houtskool), om de figuren en vlakken als het ware in te kleuren. Blijft het toch merkwaardig dat in veel illustraties een linnenstructuur aanwezig is. Is hij misschien anders te werk gegaan en heeft hij dun papier op linnen geplakt...?

In Dorp aan de Rivier (Antoon Coolen, 1934) paste Wiegersma bij sommige illustraties een soortgelijk procédé toe, maar daar is van eenheid (nog) geen sprake, doordat hij diverse tekenstijlen combineerde, wat ooit reden was van de kritiek van E. du Perron op deze illustraties. Heeft Wiegersma de kritiek van de gezaghebbende literair-criticus Du Perron ter harte genomen? Het heeft er alle schijn van, want in hetzelfde jaar van de Apocalypsis illustreerde Wiegersma De drie Gebroeders ook van Antoon Coolen, en daarin beijvert hij zich zichtbaar om toch zoveel mogelijk een eenheid van stijl te creëren, een stijl sterk gelijkend op te tekentechniek van Apocalypsis, al is hier, in De drie Gebroeders sprake van gewassen inkt-techniek.

Wat de eenheid van stijl betreft is het ook mogelijk dat het enkelvoudige en heilige thema van de Apocalyps Wiegersma op esthetische grond dwong tot eenheid van handelen. In ieder geval bleek Nijgh & Van Ditmar in staat deze merkwaardige grond- en lijnstructuur van Apocalypsis op papier met drukkersinkt nauwkeurig over te brengen.

Niet alleen dit structuurelement, ook de karakteristieke behandeling van het thema verschaft Apocalypsis een eenheid. Gebogen lijnvoering in arcering en contour, stralenkransen en nimbussen, stippeltechniek en de afwisseling van statisch - dynamisch in de afzonderlijke illustraties bepalen mede het karakter van het integrale werk. En, uiteraard, in eerste instantie de zwart-wituitvoering; waar De drie Gebroeders zwart-wit met sepia-inkleuring heeft, is Apocalypsis alleen zwart-wit.

Het tekenwerk is door deze aparte werkwijze eerder schilderachtig dan lineair, eerder spontaan dan uitgedacht. Maar steeds figuratief (uiteraard; we hebben het over Wiegersma), en getuigt het van een sterke verbeeldingskracht. Soms zijn de illustraties statisch, als de figuratie op iconen, en zien we -reeds in 1936 - een voorspel op Wiegersma's latere glas-in-loodramen en zelfs op zijn spraakmakende drieluik van de Willibrorduskerk in Deurne. Wiegersma had toen al studie gemaakt van de Byzantijnse religieuze kunst en die op locatie bekeken.

Alleen de laatste illustratie van Apocalypsis, een Christuskop, is voorzien van de initialen HW. Elders vinden zijn andere kenmerk 'het hartje' (nr 9). Vijf keer treffen we zijn geliefde onderwerp het paard aan (nr 14, 15, 16, 17, 53), maar centraal staat, als in het totale werk van Wiegersma de mensfiguur, apocalyptisch aangekleed als engel, apostel of anderszins.

 

In tegenstelling tot zijn schilderijen is Wiegersma in deze illustraties vooral verhalend bezig en houdt hij zich tamelijk nauwgezet aan de tekst. Opmerkelijk is dat hij zich soms humor veroorlooft in de couleur locale, bijvoorbeeld als hij op de glazen zee zeilscheepjes situeert of als hij het nieuwe Jeruzalem laat verrijzen als een enorme Gotische kathedraal (ook kenmerkend voor middeleeuws werk) met veel torenspitsen. Kan Wiegersma, die meestal op gespannen voet leefde met de katholieke kerk, hier satire bedoeld hebben? Dat is mogelijk, maar zijn betrokkenheid op religiositeit lijkt mij daarvoor toch te integer. En de specifieke aanleiding tot satire - een noodzaak bij Wiegersma - ontbrak op dat moment.

Eén enkele maal tekent hij 'het vrouwelijk naakt', ook zo'n vast thema van Wiegersma. Het betreft hier de illustratie van de zielen van de gedoden om het woord Gods. Van landschappen, een ander thema van Wiegersma, is slechts secundair sprake in Apocalypsis.

 

Welke passages worden uitgebeeld? In totaal zijn het er 60. Ik geef hier een viertal voorbeelden vergezeld van de tekst uit de Apocalyps zoals Wiegersma die als bijschrift gebruikte.

 

Maar, omdat gij lauw zijt en noch koud, noch heet, zal ik u uitspuwen uit mijnen mond.

 

 

 

En de derde Engel bazuinde. En er viel een groote ster van den hemel brandende als eene toortse en zij viel op het derde deel der waterstromen.

 

 

En ik zag uit den mond van den draak, uit den mond van het beest en uit den mond van den valschen profeet drie onreine geesten als kikvorschen.

 

 

 

En hij toonde mij een stroom van levenswater, zoo helder als kristal, voortvloeiende uit den troon van God en van het Lam.

 

 

De Apocalyps

De Openbaring van Johannes, de Apocalyps, is het laatste boek van het Nieuwe Testament. Het is een eschatologisch geschrift, d.w.z. het thema is dat van de voleinding (een periode van verval en strijd tegen de boze machten) en de daaropvolgende 'nieuwe tijd'.

Het boek is geschreven door Johannes, mogelijk Johannes de Evangelist, die in ballingschap op het eiland Patmos verbleef en zijn bedoeling ermee was de christenen van zijn tijd te troosten en te bemoedigen in hun lijden en vervolgingen.

De apocalyptieke boeken handelen over de onthulling ('openbaring') van geheimenissen, visionaire ervaringen met stereotype formules als 'wat geleek op', diersymboliek e.a.; ze waren populair in het sektarisch milieu onder de joden van Qumran.

De apocalyptiek bereikt een hoogtepunt in de eeuwen voor en na de christelijke jaartelling, en meestal verschenen dergelijke geschriften onder pseudoniem.

De Openbaring van Johannes bestaat uit brieven en visioenen, gericht aan de christengemeenten van Klein-Azië. De teksten zijn buitengewoon beeldend en zintuiglijk van inhoud, en het is dan ook niet verwonderlijk dat dit geschrift door de eeuwen heen kunstenaars heeft geïnspireerd tot het vormgeven aan deze inhoud. Het boek is zo geconstrueerd:

- na de aanhef en het roepingsvisioen van Johannes(hfst 1) volgen er zeven brieven, a.e.v. aan christenen in Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea, alle liggend in het Turkse deel van het Romeinse imperium;

- daarna een reeks van visioenen die alle de overwinning van God en Christus behelzen over het kwaad.

 

Qua vorm en inhoud is het boek niet nieuw te noemen. De kracht ervan was juist dat het een plaats had binnen de Joodse apocalyptische traditie, die begonnen was bij de profeten Joël, Zacharia, Daniël en Ezechiël.

De schrijver moet goed bekend zijn geweest met de verhalen van het Oude Testament en andere mystieke en vermanende godsdienstige literatuur, want hij hanteert een soortgelijk taalgebruik of creëert beelden die daarmee corresponderen.

Christelijk en niet op de eerste plaats Joods wordt de Apocalyps, doordat Johannes in zijn geschrift grote betekenis toekent aan het lijden van Christus, zijn opstanding en wederkomst.

De inhoud van het boek 'Openbaring' is niet eenvoudig, maar waarschijnlijk voor de toenmalige joden-christenen goed te verstaan, ook al omdat het ingaat op de actualiteit van de eerste eeuw na Chr. (Babel staat b.v. voor Rome). Het boek bevat veel getallensymboliek, wat tot gevolg had / heeft dat er door bijbel-vaste christenen prognoses werden / worden gedaan aangaande de toekomst van de wereld ('het duizendjarige rijk' e.d.) Veel christenen hebben de Openbaring van Johannes gelezen (en lezen die nog) als een boek waarin Gods bemoeienis met de mensheid door de eeuwen heen en tot de voleinding wordt uitgezegd.

 

Wiegersma en zijn kunstopvatting: tegen de draad in…

 

In 1950 liet Wiegersma bij Paul Brand N.V. Bussum een alleszins merkwaardig werk verschijnen. De titel doet veel vermoeden, Tegen den draad in en de ondertitel 'een nieuw licht op de kunst van 'wijzen' en 'dwazen' bepaalt de richting van het denken van Wiegersma. De schrijver illustreert deze keer niet eigenhandig zijn boek (tenzij we zijn zelfportret op het schutblad: aquarel op papier, 26.5 x 21.5 cm, opgedragen aan Jan Engelman, 1949, als zodanig opvatten) maar neemt een groot aantal reproducties op, waaronder tekeningen van zijn kinderen (Sjoerd, Jaap, Wieger en Pieter), en de versierde kapitalen van zoon Friso Wiegersma. Verder is het boek gelardeerd met latijnse uitspraken en er is een latijns motto: 'Ars et amor duo nomina una res' (Kunst en liefde, twee namen, één onderwerp).

De ietwat recalcitrante houding van Wiegersma blijkt niet alleen uit zijn visie, maar ook uit de archaïsche, apodictische stijl en de bewust ouderwetse spelling (tegen den draad in, schizophrenen, om maar twee voorbeelden te geven).

Een militante houding valt Wiegersma dan ook niet te ontzeggen, maar het geldt hier wel re-actie op de nazistische visie op kunst (door hem 'deze Germaansche theorie' genoemd) welke de tegenstelling creëert kunst - schizofrenie/dementie. 'Wij zullen u toonen op wetenschappelijke en voornamelijk op gevoelsgronden dat er geen schizophrene kunst bestaat, dat de abnormale 'kunstmensch' een fictie is', schrijft hij in zijn inleiding. En daarmee is het thema vastgesteld van deze studie die een pleidooi wil zijn voor het normale van de kunst, ook als die gemaakt is door volkskunstenaars, kinderen, schizofrenen, 'primitieven'...

Uitgangspunt van zijn studie zijn kindertekeningen. Kinderen tonen een ingeboren talent tot creëren, van waaruit de fasen van het scheppen van kunst valt te verklaren, volgens Wiegersma.

 

Citaten

 

Uit Tegen den draad in selecteer ik een aantal citaten die speciaal betrekking hebben op de kunstopvatting van Hendrik Wiegersma.

 

'Kunst is zelfbewuste openbaring van den menschelijken geest, door vormgeving van het ideële in de materie' (25)

 

'Kunst is rhythmisch geworden zielevorm, tot vorm gekomen menschenziel, tot vorm gekomen persoonlijkheid, de persoonlijkheid van den maker, dat is zijn onvervalschte tweede wereld; de wereld der overgave, ontroering, genade' (25)

 

'Wij erkennen geen kunst zonder schoonheid' (25)

 

'Primair is kunst tot vorm gekomen ontroering; door de ontroering tot vorm gekomen; zij is een directe gevoelsdaad' (27)

 

'In de kunst zijn twee beeldingswijzen kenmerkend; wij noemen haar expressionisme en realisme.

De expressionist beeldt, direct kenbaar, de subjectieve gewaarwording en suggereert de realiteit; de realist geeft primair de realiteit en suggereert de ondergane gewaarwording' (33)

 

'De waarde van een kunstwerk wordt aangeduid door zijn 'vorm', dat is zijn rhythmisch geestelijke structuur, zijn geladenheid; voor een kleiner deel, door het met uiterlijke middelen gegevene' (33)

 

'De kunstenaar behoeft de wetten der perspectief in het geheel niet te kennen, om een groot kunstwerk te scheppen' (40)

 

'Wij zijn de mening toegedaan dat elke kunst in strikten zin symbool is' (51)

 

'Kunst is geen dingtaal, zij is zieletaal' (55)

 

'Kunst is steeds gelijk. Of zij wordt voorgebracht door een kind, een primitief, een volkskunstenaar, schizofreen of grooten meester, zij blijkt steeds onveranderlijk' (65)

 

'Wij zijn tot de slotsom gekomen dat kunst kunst is. In elken vorm van verschijnen is zij zich zelve gelijk, zij is eene onveranderlijke eenheid' (66)

 

'Kunst is eene Goddelijke gave welke den mensch niet ontnomen wordt, vooraleer zijn verstand, wil en gevoel zijn heengegaan' (66)

 

Wiegersma en het expressionisme

Wiegersma een plaats geven binnen de kunststroming van het expressionisme is geen eenvoudige zaak. Zelfs onderscheidde hij zoals we reeds zagen slechts twee hoofdstromingen in de kunst: het realisme en het expressionisme, maar zijn visie op het expressionisme ging verder dan de grenzen van het toenmalige expressionisme. Overigens noemde hij zichzelf wel een expressionist en inderdaad is de vroege Wiegersma ondubbelzinnig een expressionistisch kunstenaar. We kunnen ons afvragen of dat een bewuste stijlkeuze is geweest of eerder een gemis aan ervaring en/of een tekort aan vaardigheid. De latere Wiegersma past diverse stijlenconcepten door elkaar toe, waardoor er soms een vreemde mengeling van stijlen ontstaat.

Weliswaar vertegenwoordigde Wiegersma het Nederlands expressionisme van tussen de beide wereldoorlogen, maar zijn expressionisme was niet bijzonder kleurrijk, zelfs somber van uitdrukking, met een grote voorliefde voor de monochrome kleurstelling (als bij de vroege Van Gogh en Permeke, wien van hij het werk hij bewonderde). Qua onderwerpen was Wiegersma een romantisch kunstenaar met voorkeur voor het grote gebaar, grootse figuren (soms zelfs grotesk), de ongerepte natuur, het nachtelijk maanlicht...

Ingewikkeld wordt het als we zijn tekenwerk vergelijken met zijn schilderwerk, omdat dat anders van thema (o.a. het naakt) en anders van stijl (vaak lijntekeningen) is. Wiegersma liet zich niet inkaderen in een stijl of traceren binnen een groepering. Een stijl of groepering paste eenvoudig niet bij zijn autoritair karakter. De medicus-pictor heeft dan ook veel van de bohemien: onconventioneel, eigenzinnig en recalcitrant, en dat geldt niet alleen voor zijn schilderkunstige arbeid, ook zijn literair-filosofische werk getuigt daarvan.

Als we de 'regels' van het expressionisme op een rij zetten, kunnen we bij elk daarvan kanttekeningen plaatsen, indien we ze toepassen op het werk van Wiegersma. Wel moeten we bedenken dat een stijlbegrip als het expressionisme slechts een plaatje is dat achteraf opgeplakt wordt. Geen kunstenaar houdt zich immers aan door critici voorgeschreven of bedachte regels.

 

Zo maar wat kenmerken van het expressionisme

1. deformatie van de vorm

2. onthechting van de kleur

3. het intensivering van gevoel tot hartstocht

4. geen esthetiek maar confrontatie (door vereenvoudiging en grote directheid)

5. de intuïtie domineert de ratio

6. niet de impressie, maar de expressie is doel

7. geen registratie, maar interpretatie

8. de ziel van de kunstenaar uit zich in het hele werk

9. geen tonale schildering (perspectief en modellering), maar een compositie in kleurvlakken

10. het denken en componeren voltrekt zich in contrasten

11. verinnerlijking van de buitenwereld

12. veruiterlijking van de binnenwereld

 

Besluit

Wiegersma was een kunstenaar in veelvoud. Hij was er de mens niet naar om zich met één enkel specialisme bezig te houden. Zijn brede belangstelling voor het menselijk leven resulteerde dan ook in een diversiteit van activiteiten waarin hij excelleerde.

Wat is het in hem geweest dat hij zo gedreven wilde genereren en vastleggen wat hem bezielde? Hij wilde schrijven, tekenen, schilderen, ontwerpen, verzamelen, filosoferen, kritiseren, discussiëren en last but not least... genezen. Het is verleidelijk al zijn passies onder te brengen onder de noemer van één fundamentele drijfveer, één authentieke oerdrift welke de gehele persoon Wiegersma doortrekt en beweegt. Als ik me hier waag aan een uitspraak, besef ik meteen het hachelijke daarvan, en mogelijk doe ik de persoon van Hendrik Wiegersma tekort doe als ik meen dat voor alles zijn religiositeit de motor was van de zoekende en vindende mens Wiegersma. Religiositeit die zich uitte als een diep verlangen naar inzicht in de Schepper en zijn schepping, en een religiositeit die de vreugde om de schoonheid van die schepping (zoals Wiegersma die ervoer) aan den lijve wilde voelen. En dit laatste maakt Wiegersma tot een sensueel religieus kunstenaar waarin het lichamelijke als kroon op die schepping steeds aanwezig is. Stééds is in Wiegersma's kunst de mens aanwezig, ook in zijn landschappen die vol zijn van golvende menselijke contouren. Ook hier kunnen we een vergelijking met Vincent van Gogh maken…

 

En wat dan te zeggen van zijn late landschappen, landschappen waarin bijna niets meer te vinden is dat verwijst naar het concrete bestaan, die louter decor van het gevoel zijn?

Die late landschappen van Wiegersma zijn de landschappen van de laatste dingen, de late melancholieke overpeinzingen van een mens die zoveel van het leven heeft gehouden en nu weet dat het einde daar is. Niets concreets meer dat hem bindt. Hij mocht een rol spelen in het menselijk bedrijf en koos omwille van zichzelf en de ander voor de dubbelrol kunstenaar & heelmeester en was daarin één en dezelfde die zijn leven op heroïsche wijze gestalte gaf. En inderdaad: niet zonder trots schrijft hij onder veel van zijn schilderijen en tekeningen: Wiegersma fecit.

 

Psychologisch en karakterologisch was Wiegersma ook de mens met een groot ego, een ego dat steeds gevoed en gestreeld moest worden. Zulke karakters zijn relationeel niet de gemakkelijkste en de geschiedenis van zijn kunstenaarschap is dan ook een relaas van hele en halve conflicten met medekunstenaars. In de kunst vond hij een machtig medium om zijn ego gestalte te geven en de motivatie om te gaan schilderen ('dat kan ik ook...') is dan ook typische ego-taal van Hendrik Wiegersma.

 

Zachtzinnigheid en bescheidenheid - de andere kant van zijn ego - waren dus twee van zijn minst opvallende eigenschappen, en toch... het tekenwerk van Hendrik Wiegersma onthult soms die onverwachte tederheid in lijnvoering en thematiek, die onverwachte kwetsbaarheid van zijn innerlijk. En daarom is mij toch uiteindelijk zijn tekenwerk het dierbaarst. Ook als het gaat om de artisticiteit, prefereer ik zijn tekenkunst boven de vaak theatrale olieverven. De zanger, de profeet, de musicus, de rabbi, Christus, de barmhartige Samaritaan, de monnik... Wiegersma verkoos ze tot kring van medespelers waarin hij zichzelf (getuige de vele zelfportretten) een rol toebedeelde.

Ze zijn krachtig geschilderd vanuit een groot ego en bevatten niet dat introverte wat portretten zo indringend kan maken. Er zijn uitzonderingen, en dat zijn dan de portretten van personen uit zijn dagelijks leven: Jehanne de Nys, Vrouw met parelring en de melancholieke zelfportretten uit zijn latere periode (Medicus Pictor, 1957 en Zelfportret met hoed, 1959).

Wiegersma is door zijn biografen wel een dualistische persoon genoemd; liever noem ik hem polyform; hij had mogelijk die veelvormigheid nodig om zijn innerlijk te verhullen, om niet te laten zien wie hij eigenlijk was en daarmee speelruimte voor zichzelf te creëren, maar ook wellicht om zijn kwetsbaar innerlijk te pantseren met trots, eigenzinnigheid en bravour.

Desalniettemin is Wiegersma een kunstenaar van formaat die binnen het Nederlands expressionisme van tussen de beide wereldoorlogen een belangrijke plaats verdient, want in de kunst gaat het niet om het verhaal over de kunstenaar, zijn karakter, de legendes en anekdotes, maar over de finale zeggingskracht van het gehele oeuvre. En die is ontegenzeglijk van grote importantie.

 

Geraadpleegde literatuur

 

A. Plasschaert: De schilder H. Wiegersma, Zeist 1933

H. Wiegersma: Apocalypsis of De Openbaring van Sint Jan, Rotterdam 1936

H. Wiegersma: Tegen den draad in, Bussum 1950

Maarten Beks: Hendrik Wiegersma, enkeling in meervoud, Venlo 1982

Piet Boyens: Expressionisme in Nederland, Zwolle z.j. [1994]

Theo Hoogbergen: Hendrik Wiegersma, medicus - pictor, Amsterdam/Tilburg 1997

Antoon Coolen: De drie gebroeders, Rotterdam 1936; Bevrijd Vaderland, Rotterdam 1945; Dorp aan de rivier', Rotterdam z.j. [1935]

Piet Wiegersma e.a.: Kogan Gemeente Museum DE WIEGER Deurne 1979

Rob Smolders: Want alles is oud; Hendrik Wiegersma en de kunst Deurne 2003