CUBRA HOME
INHOUD C. WELTEVREDE

© 2015

C. Weltevrede

&

Stichting Cultureel Brabant (CuBra)

 

Sprekend Vincent

een kleine kroniek in zelfportretten

door C. Weltevrede

 

 

Motto 1

 

'Ik zou zo graag portretten maken die over een eeuw voor de mensen die dan leven, als het ware openbaringen zijn.' 

 

(Brief 883 [W22] F, Vincent aan Willemien ca. 5 juni 1890) 

  

Motto 2

 

' Helaas heb ik een beroep dat ik niet voldoende beheers

om me uit te drukken zoals ik zou wensen '

 

(Brief 756 [581] [F] Vincent aan Theo  24 maart 1889)

 


 

 

Het begin

In het voorjaar 1886, Vincent woonde voor de tweede keer in Parijs - nu als kunstschilder-   zette hij zich voor het eerst aan het maken van zelfportretten. De reden waarom is duidelijk. Vincent wilde zich verder bekwamen in het schilderen van portretten en zelfportretten waren  - bij gebrek aan beter -  een voor de hand liggende oplossing. Het enige waar hij over moest beschikken was een spiegel, en die had hij er speciaal voor aangeschaft.

Het bleef niet bij een paar zelfportretten, het werd een nieuw hoofdthema waarin Vincent grote hoogte zou bereiken door het zelfportret een nieuwe uitstraling te geven. En het totale aantal, we komen daar nog op terug, zal het belang ervan ook adstrueren. 

Dat zich bekwamen loopt als een rode draad van meet af aan door de gehele artistieke loopbaan van Vincent heen. De brieven aan Theo staan er vol van. Bijna al zijn  werken noemde hij studie. Welk thema of onderwerp hij ook onder handen nam, het was studie. En hij bekwaamde zich uiteraard niet alleen in thema's en onderwerpen, ook de technieken, compositie, kleurstelling… zelfs de contacten met kunstbroeders waren een kwestie van zich bekwamen.

De verkoopbaarheid van zijn zelfportretten, toch altijd een belangrijk motief voor een kunstenaar om zich staande te houden - en zeker voor Vincent! - zal zijn intentie niet geweest zijn, want wie zat er in Parijs op een zelfportret van een armlastige en nog vrij onbekende kunstenaar uit Holland te wachten? Vincent was gedreven, maar beschikte zelden over de nodige middelen, eenvoudig omdat hij niet verkocht. Gelukkig was Theo er, zijn jongere broer, kunstverkoper van beroep en zijn mecenas.

 

De kunstenaar en zijn credo

In dat jaar, 1886, verhuisde Vincent van Antwerpen naar Parijs. Verhuizen? Hij meldde zich bij zijn broer zonder aankondiging vooraf. Portretten was tot dan toe, naast de menselijke figuur, het landschap, het stilleven en bloemstilleven… een van zijn belangrijke thema's geweest. Logischerwijs moesten zijn zelfportretten, door de nood gedwongen dus, als vingeroefening dienen voor zijn portretten. Andersom niet, Vincent was geen narcist naar ik uit zijn brieven begrepen heb. Ze dienden aanvankelijk een secundair doel, zijn zelfportretten. Eigenlijk was zijn gehele kunstenaarsloopbaan tot nu toe een vingeroefening geweest met enkele belangrijke hoogtepunten, zoals het portret van zijn vader, sorrow, de aardappeleters

Die vingeroefening had in de periode Etten, zijn beginfase als kunstenaar, een aanvang genomen. In brief 171 [150] schrijft hij aan Theo dat er verandering is gekomen in zijn manier van tekenen. Het is Mauve (aangetrouwd familielid) die hem op een spoor zet van levend model.

Ook door zorgvuldige studie van de methode Barque krijgt Vincent inzicht in en ervaring met het figuurtekenen. Zijn onderwerpen waren: boer met schop, zaaier, meisje met bezem, vrouw met witte muts, een herder leunend op zijn stok, de zieke boer voor de haard… Het overkoepelend thema van de menselijke figuur paste in de landelijke context Etten en dus ook het landschap kreeg vanaf het begin zijn speciale aandacht. Het thema landschap was voor hem van hoog artistiek belang, maar de mens hoorde er wel bij. In brief 151 [130], gericht aan Theo, formuleert hij zijn visie op kunst. Het zal zijn credo blijven, een kunstenaarsleven lang:

 

‘Ik ken nog geen betere definitie voor het woord ‘Kunst’ dan deze ‘L'art c’est l’homme ajouté à la nature’, de natuur, de werkelijkheid, de waarheid, doch met een betekenis, met een opvatting, met een karakter die de artiest erin doet uitkomen en waaraan hij uitdrukking geeft, qu’il dégage, dat hij ontwart, vrijmaakt, verheldert.’

 

Laag zelfbeeld

De natuur, de mens daaraan toegevoegd en het eigene van de kunstenaar. Dit thema, mens & landschap, zou dus op alle de locaties na Etten bovenaan op zijn programma blijven staan.

Vincents ambities om te gaan tekenen en schilderen, om er een beroep van te maken, zijn in de beginfase Etten hooggespannen, maar dit is wel in tegenstelling met zijn laag zelfbeeld. Hij schrijft:

 

'Wat ben ik in 't oog van de meesten - een nulliteit of een zonderling of een onaangenaam mens -  iemand die in de maatschappij geen positie heeft of hebben zal, enfin, wat minder dan de minsten. Goed -  gesteld dat alles ware precies zo, dan zou ik door mijn werk wel eens willen tonen wat er zit in 't hart van zo'n zonderling, van zo'n niemand. Dit is mijn ambitie, die minder gegrond is op wrevel dan op liefde malgré tout, meer gegrond op een gevoel van sereniteit dan op hartstocht.' (brief 250 [218] Vincent aan Theo, 21 juli 1882)

 

We kunnen ook stellen dat het lage zelfbeeld hem dwingt tot hoge ambities. Beide stellingen zijn waar. Het is maar hoe je het bekijkt.Van zijn vorderingen stuurt Vincent in dat begin schetsjes aan Theo, schetsjes die weliswaar nogal houterig overkomen, maar wel getuigen van intensieve kopieerlust. Met name de zieke boer voor de haard  is een vroeg hoogtepunt dat we later (Saint-Rémy) nog zullen terugvinden in zijn werk.

Dat negatieve zelfbeeld steekt voortdurend de kop op. Ik heb het niet voor niets als motto aangehaald…

 

Fotografie

Het was Theo die Vincent, toen bij zijn ouders in Etten woonde, de suggestie deed zich ook aan de hand van fotografieën op portretschilderen toe te leggen. De eerste portretten zullen dan ook via foto’s tot stand gekomen zijn, al is dat niet met zekerheid te zeggen. Ten aanzien van een belangrijk vroeg portret als Vincents vader bestaat nog steeds verschil van mening. Jan Hulsker had zijn twijfels. Waarom zou Vincent, die zijn vader dagelijks om zich heen zag, een foto gebruikt hebben…?, was zijn redenering.

 

 

1881

Vincents vader, potlood, zwarte inkt, gewassen, gehoogd 33x25 cm

 

Ook tekent Vincent zijn zuster Willemijn, hij schrijft over haar in Etten (brief 167 [146]):

 

‘Willemien is nu vertrokken & dat spijt mij, zij poseert zeer goed, ik heb een tekening van haar & nog van een ander meisje dat hier gelogeerd heeft.

 

Parijs

Verreweg het grootste deel van de zelfportretten van Vincent komt in Parijs (maart 1886- februari 1888) tot stand, 29 van een totaal van 43. Over het totale aantal zelfportretten is trouwens discussie mogelijk om verschillende redenen:

 

-          één zelfportret blijkt bij nader inzien (waarschijnlijk) een portret van Theo te zijn (nr. 110)

-          zijn twee zwartkrijt-tekeningen (nr. 10 en 20) van het begin (Antwerpen) zijn waarschijnlijk geen zelfportretten

-          Vincent kwam er tijdens een depressieve periode toe, vooral in zijn latere periode, werk te vernietigen, mogelijk heeft hij ook zelfportretten vernietigd

-          het was zijn gewoonte óver te schilderen wanneer hem een werk niet beviel; dat valt met röntgenologisch onderzoek te ontdekken, totnogtoe is dat t.a.v. zijn zelfportretten nog niet vodoende onderzocht

-          het kan zijn dat hij ook zelfportretten her en der weggaf, een gewoonte van hem in latere fasen

-          er kunnen zelfportretten verdwenen zijn; niet van alle zelfportretten maakte Vincent melding in zijn brieven

 

Nuenen – Parijs - Arles

In de periode Parijs komt er een versnelde ontwikkeling in zijn schilderstijl, wat de techniek en uitdrukking betreft. Vincent gaat meer kleur gebruiken. Er onstaat de lichtere toets van het impressionisme. Met fellere kleuren heeft hij al geëxperimenteerd in de periode Antwerpen, met name in bloemstillevens. Die experimenten zal hij vooral na Parijs, in Arles, uitbreiden. In Arles komt Vincent tot zijn onvervangbaar eigen stijl van schilderen met een breed coloriet, een nieuwe uitstraling en een losse techniek.

 

Zijn eerste Parijse  zelfportretten zijn nog in de Nuenense kleuren geschilderd. Sombere aardkleuren. In Parijs maakt hij kennis met het impressionisme. De tint wordt lichter, de techniek wordt losser en virtuoser, de sfeer wordt impressionistisch. In Parijs heeft Vincent het licht gezien. Van naturalistisch-realistisch naar impressionistisch-realistisch is een wereld van verschil. Maar… Vincent is nooit een echte impressionist geweest. Hij heeft wel pogingen ondernomen om het te worden, maar het lukte hem niet of…  het lag hem niet. Ik veronderstel het laatste: zijn karakter strookte niet met de impressionistische aanpak.  

Toen Vincent het werk van de impressionisten in Parijs zag, was hij enthousiast. Maar het impressionisme was in 1886 eigenlijk al op zijn retour. Zijn bewondering voor impressionistisch werkende schilders was groot, maar feitelijk paste Vincent beter bij de latere schilders van het post-impressionisten, Gauguin, Seurat e.a.  

Zijn grote kracht zal liggen in de fase daarna, het neo-impressionisme, daarin entameert hij zijn eigen stijl, daarin schept hij een nieuwe wereld, een wereld vol kleur en dynamiek met kleur-experimenten, in eenvoud en directheid, eigenlijk de wereld van het expressionisme avant la lettre.

 

Vincent als kunstschilder

De zelfportretten van Vincent van Gogh zijn confronterend-emotieve portretten, serieus en bekwaam neergezet, ademen ze directheid, dynamiek, oprechtheid, impulsiviteit. Dat ademen ze… maar ze zijn wel zorgvuldig neergezet met een innerlijke gedrevenheid als uitgangspunt. En, we zeiden het al, ze zijn in eerste instantie bedoeld als oefening, en hebben in het begin de functie van het zich te willen presenteren als mens en…  kunstenaar. Slechts op drie zelfportretten staat Vincent afgebeeld als kunstenaar-in-tenue met kwasten en palet. De andere vertonen simpelweg de kop van de mens Vincent… die ook schilder is.

 

 
1. Parijs, voorjaar 1886 2. Parijs, februari 1888  3. Saint-Rémy, september 1889  

 

Deze drie portretten, hier als drieluik neergezet, vertonen zijn grote stijlontwikkeling.

Links (1) in de Nuenense Van Gogh-kleuren. In gedempte monochrome tonen geeft het de realiteit weer van de kunstenaar die aan het werk is. Het palet heeft een bescheiden variëteit aan kleuren. Het zelfportret heeft een donkere, intieme uitstraling, nog typisch voor Van Gogh uit zijn Hollandse periode en de hoofdkleur is een mengeling van grijs-rood-bruin-groen. Aardkleuren dus. Qua stijl is hier sprake van realisme of juister de sombere variant daarvan: naturalisme.

 

  Palet 1 (nr. 30)

 

Het middelste (2) is in Parijse Van Gogh-kleuren. Impressionistisch. Het licht speelt een belangrijke rol. Het geheel is licht aangezet in een breed scala van kleuren. Het typische streepjes effect van Van Gogh, een variant op het pointillisme, maakt zijn schildertrant dynamisch. Het sferisch aspect wordt verkregen door een lichte harmoniërende kleurstelling waardoor er eenheid opgeroepen wordt.

De blik van de kunstenaar is ook hier serieus, geconcentreerd. Hij kijkt wel in de richting van de kijker maar er zit duidelijk iets beschouwends in de blik die verder gaat dan de zichtbare realiteit. Het palet laat zien wat er in korte tijd veranderd is: van enkele tinten naar een breed scala. Het zijn nu alle kleuren van de regenboog die Vincent aanwendt om zichzelf uit te beelden als kunstenaar. Vincent was met dit zelfportret ingenomen, waardoor hij het signeert met de toevoeging 88 van het jaar van ontstaan.

 

 Palet 2 (nr. 320)

 

Het rechtse (3) toont een  laat zelfportret als kunstenaar. In vergelijking met 1 en 2 is dit weer anders van opzet en uistraling. Niet naturalistisch, ook niet impressionistisch, neigt dit portret naar expressionistisch van stijl. Het is krachtig. De streepjestechniek van 2 is gewijzigd in een lange-lijnen-techniek. Het blauw is geladen, de kleur van het gelaat is gedempt groen, onthecht van zijn oorspronkelijke betekenis. De persoon van de kunstenaar bevindt zich dichtbij de kijker. Er zijn minder details. Alles wat overbodig is, is weggelaten, ook het palet is als zodanig gesitueerd. Er is iets bijzonders met dit zelfportret aan de hand. Vincent was rechts, schilderde met de rechterhand, maar houdt hier het palet in zijn rechterhand. Mogelijk heeft hij met zijn gelaat drie-kwart naar links zijn verwonding aan het oor willen verbergen.

Hier in Saint-Rémy heeft Vincent zijn finale eigen stijl gevonden, niet somber naturalistisch, niet sferisch impressionistisch, maar expressief geladen. De kunstenaar uitgebeeld als onvervangbaar authentiek persoon, met niemand te vergelijken, geheel eigen in uitstraling en aanzet.

 

Inkijk in de psyche

De zelfportretten zijn in toenemende mate confronterend, waar ik mee zeggen wil dat ze steeds meer van het binnenste van de kunstenaar tonen. Ze laten steeds sterker zijn kwetsbaarheid zien, maar ook en vooral zijn stemming en zijn karakter.

Met dit laatste krijgt de kijker een inkijk in de psyche van de kunstenaar. Ze zijn naar binnen gericht en naar buiten geconcipieerd. Naar de kijker hebben ze de uitstraling van ernst, eenvoud en directheid in verhevigde vorm behouden. In bijna alle zelfportretten kijkt Vincent de toeschouwer ongeveer aan. Dat is een logisch gevolg van de tot standkoming van de zelfportretten, ze zijn namelijk met behulp van een spiegel tot stand gekomen, en dan is jezelf aankijken voor de hand liggend. Maar het is ook een keuze van Vincent om zichzelf zo uit te beelden. Dat aankijken is een onderzoekend en geconcentreerd aankijken en de kijker voelt dat als verhevigd oogcontact.

 

De zelfportretten die niet Vincent specifiek als kunstenaar  laten zien, het overgrote deel dus, lijken oppervlakkig op een fotografische setting, lijken op… want ze hebben wel dezelfde serieuze uitstraling maar hebben verder met fotografie weinig van doen, nog erger: de portretfotografie wordt door Vincent in zijn brieven afgedaan als ontoereikend en te veel gericht op uiterlijke gelijkenis.

 

Theo

Het ging Vincent dus aanvankelijk om oefening, maar Vincents gedreven karakter kennende werden ze een confrontatie met de kijker in zijn stemming van het moment.

Mogelijk is ook de presentatie van zijn zelfportretten naar zijn broer Theo van belang geweest, om Theo te laten zien dat hem er veel aan gelegen was zich te bekwamen in het portretschilderen. Vincent woonde in Parijs bij Theo in, Theo keek over zijn schouder mee naar wat Vincent tevoorschijn toverderde. Theo was zijn mecenas maar ook zijn criticus. In zijn brieven vraagt Vincent vaak aan Theo wat hij van zijn werk vindt. In de gehele briefwisseling laat Vincent zien hoe bewust hij is van zijn afhankelijkheid van Theo, vooral financieel. Theo was vanaf het begin zijn geldschieter, aanvankelijk bescheiden als broederdienst, maar later als enige bron van inkomsten waarop Vincent maandelijks, en soms tussentijds op verzoek, kon rekenen. Andersom bezorgde Vincent zijn werken aan het adres van Theo, om ze te bewaren of te exposeren en… te verkopen.

 

Saint-Rémy

Wat opvalt in de zelfportretten, alsook in het andere werk van Vincent, is zijn eigenzinnigheid. Hij is zich ervan bewust dat zijn zelfportretten onvergelijkbaar anders zijn dan de portretten van tijdgenoten in Holland.

 

Ik laat hier zijn vier laatste Saint-Rémy zelfportretten zien en bijbehorende citaten uit Vincents brieven uit die periode.

 

390  400         410  420

                                                                                                      

 

390. Zelfportret, JH 1665, cadeau voor zijn moeder ter ere van haar 70ste verjaardag Saint-Rémy, september 1889, oliedoek 40x31, privé collectie

 

Het betreft een van zijn laatste 4 zelfportretten, geschilderd in september 1889, door hemzelf wel 'een portretje' genoemd. Bedoeld is waarschijnlijk nr. 390, omdat de afmetingen daarvan het kleinst zijn. Het is trouwens merkwaardig dat Vincent nu pas, vanaf september 1889, t.a.v. zijn zelfportretten uitgebreider ingaat op de inhoud en betekenis ervan. Hij schrijft aan zijn moeder:

 

'Aan het portretje van mijzelf dat ik erbij voeg, zult u zien dat ofschoon ik Parijs, Londen en zoveel andere steden zag en dat jarenlang, ik toch er zo min of meer als een boer van Zundert, b.v. Toon of Piet Prins, uit ben blijven zien en ik verbeeld me soms, dat ik ook zo gevoel en denk, alleen zijn de boeren van meer nut in de wereld. Eerst als men de rest heeft, krijgen de mensen gevoel voor, behoefte aan schilderijen, boeken enz. In mijn eigen schatting reken ik me dan ook bepaald beneden de boeren. Enfin, ik ploeg op mijn doeken zoals zij op hun akkers.'  Brief  813 [612] Vincent aan zijn Moeder, ca 20-22 oktober 1889

 

400. Zelfportret JH 1770, Saint-Rémy, september 1889, oliedoek 57x43.5, National Gallery of Art, Washington.

 

'Ze zeggen - en dat geloof ik heel graag -  dat het moeilijk is jezelf te kennen, maar het is evenmin eenvoudig jezelf te schilderen. Zo werk ik op het ogenblik aan twee zelfportretten – bij gebrek aan een ander model. Want het is hoog tijd dat ik wat aan figuur ga doen. Aan de ene ben ik begonnen op de eerste dag dat ik op was, ik was mager en lijkbleek. Het is donker paars-blauw en het gezicht is witachtig met gele haren, dus een kleureffect. Maar daarna ben ik er weer aan begonnen, een drie-kwart tegen een heldere achtergrond.' 

Brief 801 [604] [F] Vincent aan Theo,  5 of 6 september 1889

 

410. Zelfportret JH 1772,  Saint-Remy, september 1889, oliedoek 65x54, Musée d'Orsay, Parijs 

 

'Als je het portret tegen heldere achtergrond dat ik pas af heb, naast de portretten zet die ik in Parijs van mezelf heb gemaakt, dan zul je inderdaad zien dat ik er nu gezonder uitzie dat toen, veel gezonder zelfs. Ik ben zelfs geneigd te geloven dat het portret je beter dan mijn brief zal kunnen vertellen hoe ik het maak en dat het je gerust zal stellen – het heeft me heel wat moeite

gekost.' Brief 801 [604] [F] Vincent aan Theo,  5 of 6 september 1889

 

420. Zelfportret JH 1780, Saint-Rémy, september 1889, oliedoek 51x45, National Gallery, Oslo

 

'Ik heb onlangs twee zelfportretten gemaakt, waarvan het ene volgens mij vrij goed in het karakter is, maar in Holland zouden ze waarschijnlijk de spot drijven met de ideeën die zich hier over portretten aan het ontwikkelen zijn.' (onderstreping van mij k.w.)

Brief 805 [W14] [F] Vincent aan Willemien, 19 september 1889 

 

 

Finaal idee

Vrij goed in het karakter is dé finale idee achter de zelfportretten in St-Rémy. Het gaat Vincent niet om de uitbeelding van de buitenkant van de mens maar om de uitbeelding van het innerlijk, de hartstochten, de ziel. Daarmee is zijn portretkunst niet meer impressionistisch te benoemen als uiterlijke schoonheid, maar ontvouwt hij een ander, moderner stijlgevoel, een expressionistisch stijl-gevoel. Niet schoonheid, maar waarheid en authenticiteit wordt zijn principe. Hij schrijft:

 

'Wat me het meeste, veel en veel meer dan al het andere, in mijn beroep boeit, dat is het portret, het moderne portret. Ik probeer het met kleur, en ik ben vast niet de enige die het langs die weg probeert. Ik zou zo graag, - je ziet, ik zeg helemaal niet dat ik het kan, maar enfin, ik probeer het – ik zou zo graag portretten maken die over een eeuw voor de mensen die dan leven, als het ware openbaringen zijn. Dus probeer ik niet te schilderen door middel van de fotografische gelijkenis maar door onze hartstochten uit te drukken, waarbij ik onze kennis en moderne smaak omtrent kleur hanteer als middel om het karakter uit te drukken en op te voeren.' Brief 883 [W22] F, Vincent aan Willemien ca. 5 juni 1890 

 

Hier formuleert Vincent een kernzin die ik als motto 1 heb kozen over waar het hem om te doen is in zijn laatste fase:

 

'ik zou zo graag portretten maken die over een eeuw voor de mensen die dan leven, als het ware openbaringen zijn.'  

 

Het gaat hem om openbaring in de meest zuivere betekenis van het woord, de zin & betekenis die uit het verborgene geopenbaard wordt, de expressie die van-binnen-uit  gestalte krijgt.

 

Binnenwereld

Als we deze vier laatste portretten bekijken zien we dat ze in vergelijking met eerder werk, aan eenvoud en vooral aan kracht gewonnen hebben. De uitdrukking is het belangrijkste geworden. Het zijn portretten van de binnenwereld van Vincent. Maar ze zijn alszodanig ook een verhevigde voortzettig van de zelfportretten uit de periode Parijs en later Arles.

 

Nogmaals zelfportret nr. 320

Opvallend is dat Vincent in zijn brieven voor het eerst pas in de brief van ca. 22 juni 1888, vanuit Arles aan zijn zuster Willemijn melding maakt van zelfportetten. Hij heeft, toen hij in Parijs bij Theo woonde uiteraard geen correspondentie onderhouden met Theo, maar hij zou wel aan anderen daarover schrijven. Hij schrijft nu aan Willemien over een zelfportret gedetailleerd het volgende:

 

'Ik ben nu toch zo over mijn eigen bezig, nu wil ik ook eens kijken of ik me mijn eigen portret er niet in kan schrijven. Vooreerst stel ik op de voorgrond dat eenzelfde persoon mijns inziens stof tot erg uiteenlopende portretten oplevert. Ziehier een opvatting van het mijne, die 't resultaat is van een portret dat ik in de spiegel schilderde en dat Theo heeft.  Een roze-grijs gelaat met groene ogen, askleurig haar, rimpels in voorhoofd en om de mond, stijf, houterig, een zeer rode baard, vrij ongeredderd en triest, maar de lippen zijn vol, een blauwe kiel van grof linnen en een palet met citroengeel, vermiljoen, veronees-groen, kobalt-blauw, enfin, alle kleuren behalve de oranje baard op het palet, de enige hele kleuren echter. De figuur tegen een grauw-witte muur.

Gij zult zeggen dat dit ietwat lijkt op b.v. het gezicht van – de dood, in het boek van V. Eeden of zoiets, goed, maar enfin, is zo'n figuur – en 't is niet makkelijk zichzelf te schilderen – niet in alle geval iets anders dan een fotografie. En ziet ge – dit heeft het impressionisme m.i. vóór boven de rest, het is niet banaal en men zoekt een diepere gelijkenis dan die van de fotograaf.'

JH 1356, Parijs begin 1888 oliedoek 66x51 Van Gogh Museum, Amsterdam

 

Het zelfportret dat Vincent hier bedoelt is het portret met palet en ezel  nr. 320, hierboven reeds genoemd in combinatie met de twee andere kunstenaarsportretten. Opvallend is dat dit een zelfportret betreft nog uit het laatst van zijn Parijse periode (van maart 1886 tot februari 1888) en wel uit begin 1888. Als we weten dat Vincent op 21 februari 1888 naar Arles vertrekt (brief 579 [463] [F]) en hij zelfportret 320 bij Theo in Parijs achtergelaten heeft, was hij in staat vanuit directe herinnering bovenstaande beschrijving zo nauwkeurig geven.

Vincent voegt er aan toe dat zijn uiterlijk (!) op 22 juni 1888 in Arles, anders is.

 

'Nu tegenwoordig zie ik in zover er anders uit, dat ik noch haar, noch baard meer bezit, zijnde deze beide steeds glad afgeschoren, verder van groen-grijs-roze is mijn gelaatskleur grijs-oranje geworden, en heb ik een wit pak in plaats van een blauw en ben steeds stoffig, steeds verder bevracht als een stekelvarken met stokken, schildersezel, doek en verdere koopwaar. Alleen de groene ogen zijn eender gebleven, maar een andere kleur in het portret is natuurlijkerwijs een gele strohoed als een hannekemaaier en een zeer zwart pijpje.'

 

   
330 Zelfportret JH 1565 Arles, zomer 1888 42x31, doekkarton, Van Gogh Museum, Amsterdam 340 Schilder op weg naar Tarscon    

 

Bedoeld is mogelijk zelfportet 330. Alleen de baard klopt niet. Maar in tweede instantie is ook bedoeld is nr. 340.  Opvallend is namelijk dat de beschrijving die Vincent hier van zichzelf geeft (afgezien van het zwarte pijpje en het witte pak) opvallend veel weg heeft van het bekende Schilder op de weg naar Tarascon (nr. 340), waar we Vincent aantreffen als stekelvarken met stokken, bepakt en bezakt met zijn 'koopwaar'.

 

Een indeling

De zelfportretten zijn gebaseerd op nauwlettende observatie (middels de spiegel), ze tonen directheid en zijn verscheiden in hun presentatie en hebben de typische Van Gogh uitstraling. Ze staan in close up, kijken de toeschouwer vaak (ongeveer) recht in de ogen aan en zijn niet en profile genomen en dat is ook logisch als we aannemen dat Vincent één spiegel als hulpmiddel gebruikte.

Bijna alle zelfportretten zijn dus min of meer en face, enigszins naar rechts of links gedraaid, officieel drie-kwart (en trois quarts) genoemd. Hulsker komt na de eerste groep zelfportretten (door mij 0 genoemd) tot een indeling van de zelfportretten uit de periode Parijs op basis van één speciaal kenmerk. Zijn indeling gebaseerd op totaal 8 kenmerken wordt door mij aangevuld met 0, de eerste groep  en  9, de laatste groep.

 

 

0 . De eerste groep: ANTWERPEN 10, 20  /  PARIJS 30, 40, 50, 60, 70, 80, 90, 100
   
10 20    
 
30 40 50  
 
60 70 80  
   
90 100    
       
1. De elegante groep (Hulsker) : PARIJS 110 *, 120, 130
 
110 120 130  
       
2. De zachtkleurige groep: PARIJS 140, 150 
   
140 150    
       
3. De pointillistische groep: PARIJS 160, 170
   
160 170    
 
4. De blauwe groep: PARIJS 180, 190, 200, 210, 220, 230
 
180 190 200  
 
210 220 230  
 
5. De wolkige groep: PARIJS 240, 250
   
240 250    
       
6. De wilde groep: PARIJS 270, 280
   
270 280    
       
7. De overgangsgroep: PARIJS  290, 300
   
290 300    
       
8. De bonte groep: PARIJS 300, 310, 320
 
300 310 320  
       
9. De laatste groep:  ARLES / Saint-Rémy 330, 340, 350, 360, 370, 380, 390, 400, 410, 420
   
330 340    
   
350 360    
 
370 380 390  
 
400 410 420  

 

 

Eenheid in verscheidenheid

De zelfportretten zijn onderling verscheiden, dat kan ook niet anders want tussen de portretten lag soms en tijdbestek van maanden. Maar ook gelijksoortig: ze tonen ons meestal een sombere, indringende blik. Ook compositorisch zijn ze binnen het raamwerk verscheiden. Maar ook: alle portretten zijn min of meer gecomponeerd vanuit frontaal gezichtspunt, en face. Waarschijnlijk heeft Vincent één spiegel gebruikt. Bij twee spiegels had hij en profil kunnen uitbeelden, maar op alle zelfportretten kijkt hij zichzelf (dus indirect de kijker) aan waardoor alle zelfportretten van voren genomen zijn. Voor de toeschouwer (en mogelijk ook voor Vincent) betekenen de zelfportretten een confrontatie met de eigenheid van een kunstenaar, waarbij de aankleding (met hoed, zonder hoed… etc.) een variabel persoonlijk accent geeft.

 

Belangwekkend thema

Het kan niet anders dan dat Vincent gesteld moet zijn geweest op zijn zelfportretten. Op een gegeven moment wordt het schilderen ervan geen vingeroefening meer, maar wordt het een belangwekkend thema met een diepe, persoonlijke lading. In zijn totale oeuvre hebben de zelfportretten een bijzondere plaats gekregen. Ze beslaan een tijdspanne van bijna 4  jaar van zijn kunstenaarsloopbaan: Antwerpen: november 1885  -   Saint-Rémy september: 1889.

 

 

de zelfportretten op rij

 

10, 20

 

Zelfportret met pet, JH  997, Antwerpen, waarschijnlijk begin 1886, authenticiteit discutabel, zwartkrijtpapier, 20x11, op voor- en achterkant, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Een van de problemen die zich t.a.v. de zelfportretten van Vincent voordoen is de authenticiteit van deze twee zwartkrijt-tekeningen. In het algemeen worden ze wel als zelfportret van Van Gogh in de catalogus ondergebracht (Erpel, Hulsker e.a.) maar er zijn ook bedenkingen op goede gronden. De authenticiteit is slechts gebaseerd op een mededeling van een leerling van de Antwerpse academie (zie Louis Pierard, 1924), waarop Vincent enige maanden les nam. Het enige dat typisch Vincent genoemd zou kunnen worden is de felle, geconcentreerde blik. De Vlaamse veekoperskleding en de bontmuts (met klep) zijn niet meer terugevonden in zijn werk, een gegeven dat bij Vincent van belang is omdat hij in die tijd over weinig kleding beschikte en dus wat hij had bewaarde. Een soortgelijk jasje (kunstenaarskiel) komen we in andere zelfportretten wel tegen, maar niet hetzelfde.

Daarbij… Vincent was in Antwerpen al goed in staat een sprekend portret van zichzelf te maken en dit portret toont te weinig Van Gogh-trekken om overtuigend te zijn. Voor Vincent als maker  pleit wel de vlotte behandeling van het krijt, de snelle arcering, en het gefixeerde oog dus… Daarover bestaat trouwens geen onzekerheid. Hoewel niet gesigneerd, moet het wel een portret van Vincent zijn… Maar zelfportret…  ik houd het op 'discutabel'.

 

 

 

30

 

Zelfportret met donkere vilten hoed voor ezel, JH 1090, Parijs, voorjaar 1886, oliedoek 45.5x37.5, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Waarschijnlijk zijn eerste zelfportret in olieverf. De overheersende kleur is een monochrome aardkleur, een mengeling van bruin, grijs, groen. Alleen baard en palet geven oranje-rood. De kiel is vaal blauw. De uitstraling is wel donker, maar niet per se somber. Vincent schildert linkshandig (spiegelbeeldig), dus hij is rechtshandig. In zijn linkerhand op het doek houdt hij de penselen. Hij draagt een vilten hoed. Op het palet staat een potje met olie of terpentijn. De kleuren op het palet zijn donkerrood, oranjerood, kobaltblauw, wit, groen.  

 

 

 

De ezel is een zogenaamde veldezel, een lichte inklapvariant van de atelierezel.

In de zelfportretten van Vincent vormen zijn ogen voor de toeschouwer een belangrijk aandachtspunt. Zijn ogen zijn (uiteraard) gericht op zichzelf of iets vaags daar in de buurt. Meestal kijken ze scherp en geconcentreerd in de spiegel en niet naar het doek op de ezel. Vincent heeft drie portretten van zichzelf gemaakt als kunstschilder, we zagen ze al. In het geheel vormen die drie een eikpunt in zijn ontwikkeling.

In dit eerste zelfportret met palet, penselen en ezel wil hij zich presenteren aan het publiek en het is minder een studie dan de andere zelfportretten zonder ezel, palet en penselen.

De blik is zelfverzekerd en ontspannen. Er is een lichte aarzeling te zien, hij lijkt in gedachten over wat te doen. Er gaat toch rust uit van het geheel. Het gezicht is niet en face maar iets van opzij, in vaktermen heet dat drie-kwart (en trois quarts). De blik is nog niet duidelijk naar binnen gekeerd.

De baard van Vincent is meestal rossig-rood. Soms fel rood. De kleur van de ogen is variabel. Vincent had lichte blauw-groene ogen.

Vincent wilde in het begin nog een gelijkend zelfportret maken. Daar komt later verandering in toen het hem erom ging een inhoudelijk sprekend portret te maken van de mens & kunstenaar Vincent. In zijn latere zelfportret vertoont de blik een zekere verstarring.

Er is meningsverschil over de tijd van ontstaan van nr. 30. Fritz Erpel e.a. menen Nuenen, 1885. Jan Hulsker opteert voor begin 1886. De monochrome hoofdkleur gaat wel duidelijk terug op Nuenen, maar werd door Vincent in het begin van de periode Parijs nog aangewend.

Het licht komt van links. Er zijn wel lichtplekken aan te wijzen, maar het vibrerende licht van de impressionisten is (nog) niet aanwezig, eerder een traditioneel romantisch clair-obscuur.

 

 

40

 

Zelfportret met donkere vilten hoed,  JH 1089, Parijs, voorjaar 1886, oliedoek 41.5x32.5, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Groen en rood zijn complementaire kleuren, dat wil zeggen: ze staan tegenover elkaar op de kleurenschijf en in combinatie op het doek versterken ze elkaar in kleurintensiteit. Van dit optisch gegeven maakt Vincent vaak gebruik in zijn zelfportretten. Die tegenstelling was o.a. zijn sprekende manier van zeggen. Zij paste bij zijn karakter, als Multatuli, een vat vol tegenstrijdigheden.. Dit zelfportret is wat te kleur betreft te vergelijken met nr. 30, het is minder donker en iets feller van toon.

Op bijna alle zelfportretten staat Vincent dichtbij in close up. Het is een van de weinige zelfportretten waarop Vincent en face geportretteerd is. Zo dichtbij en en face … dat moet  indruk maken, en dat doet het ook. Je kunt er niet omheen als kijker, het trekt aan en je gaat er zelfs vlak voor staan om nog directer informatie te krijgen over de persoon die het betreft, Vincent dus.

Overeenkomst met nr. 30 geldt voor voor uitstraling, die is hier persoonlijker. De blik is rustig, zelfbewust, neutraal. We zien hier een Vincent met zelfvertrouwen, maar toch ook een beetje afwachtend, iemand die zich laat zien als jonge kunstenaar met karakter, die nog niet daar is waar hij wil zijn. Vincent is hier 33 jaar oud.

 

Het licht valt van rechts in, maar komt ook van achter hem naar ons toe. Warm, vurig licht is het, vurig als Vincent zelf.

Door Jan Hulsker is dit zelfportret geplaatst in het begin van de periode Parijs. Door anderen Antwerpen. Het is in ieder geval een zelfportret uit het begin van de reeks.

 

Vincent heeft hier met een tamelijk dunne, transparante verf gewerkt (peinture à l'essence), een techniek van met terpentijn verdunde verf die hij in het begin van Parijs vaker bezigde.

Het lichtere palet heeft nog niet te maken met het impressionisme, al kwam Vincent in die tijd in aanraking met impressionistisch werk van Franse schilders.

 

Al kijkend komen er vragen. Is er een stukje van zijn gebit te zien? Zijn gebit was slecht onderhouden, en zou in Parijs hersteld worden. Zijn kleding? Zijn gehele outfit zou aan de Parijse mode aangepast worden, maar hier nog niet, zijn kleding heeft eerder een weerklank van vroeger tijden: Nuenen, Drenthe. Maar… de vilten hoed straalt toch al iets van gezag uit.

 

Vincent heeft blauw-groene ogen schreef ik, daarover zal hij ook schrijven. De ogen hebben hier nog niet de scherpe observatie en fixatie van zijn latere zelfportretten.

Het groen van de ogen past in nr. 40  goed bij het gehele kleurengamma. De ogen kleurt hij in harmonie met de omgeving van het schilderij, zal blijken.

Over het warme rood van de achtergrond werd al gesproken, warmte licht achter zijn hoofd en schouders op, waardoor een vreemd soort aureool ontstaat, een romantisch motief om de uitgebeelde persoon waardigheid te geven. Overigens verborg Vincent in zijn ziel een laag zelfbeeld. Zo af en toe kwam dat onbedoeld boven drijven. Motto 2 spreekt daarvan.

 

50

 

Zelfportret, blootshoofds, met pijp, JH 1195, Parijs, najaar 1886, datering onzeker, oliedoek 27x19 Van Gogh Museum Amsterdam

 

Zelfportret van het type buste. Opvallend klein van afmetingen. Drie-kwart naar rechts. Zachte, dunne achtergrond in sepia-groen. Koele (blauwgroene) én warme (roodbruine) kleurstelling.

In een duistere omgeving is de wat ouwelijke Vincent gesitueerd. Zelfde uitstraling als nr. 30, maar gedistingeerder. Sophisticated in de betekenis van wereldwijs, met strikje, witte boord en pijp. Het licht komt van rechts (spiegelbeeldig gezien) en vormt een tegenstelling met het duister. Het duister overheerst, maar heeft geen depressiverende functie. Het duister versterkt eerder de aanwezigheid van de persoon Vincent. Geconcentreerde blik enigszins uit de hoogte, open, gericht op de kijker waarmee Vincent contact zoekt.

 

Alle zelfportretten zijn van het type close up, behalve Schilder op de weg naar Tarascon (nr. 340) dat is een zelfportret-ten-voeten-uit, en dus van een andere orde.

In deze vroege fase Parijs had Vincent een sterke voorkeur voor donkere schilderijen in de trant van De aardappeleters. In Antwerpen en  later in Parijs begon hij met fellere kleur te werken in bloemstillevens, een voorbode voor zijn latere kleurige schilderijen.

De Antwerpse bloemstillevens zijn trouwens moderner opgezet dan deze Parijse zelfportretten van de beginperiode, sneller, gedurfder, met een speelsere penseelstreek. Al ging het hem om oefening, hier wilde Vincent zich aan het publiek presenteren en bewijzen. En hij hield zich hier nog aan de spelregels van het traditionele zelfportret.

Pas voorjaar 1887 vindt de grote ommekeer plaats in zijn zelfportretten, een ommekeer  van donker naar licht, van monochroom-somber naar rijkgekleurd expressief, van traditioneel naar naar modern. Er is vooral ook een inhoudelijke ommekeer.

Is modern trouwens aan tijd gebonden? Ik denk het eigenlijk niet, zie de zelfportretten van ene Rembrandt van Rijn… ze zijn nog modern.

De kwetsbaarheid van latere zelfportretten is hier niet aanwezig. Eerder iets hautains en gedecideerds. Wat zijn de ogen veelzeggend, sprekend!

 

60

 

Zelfportret blootshoofds met pijp, JH 1194, Parijs, datering onzeker waarschijnlijk najaar 1886, oliedoek 46x38, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Een knap, vroeg zelfportret. Innemende persoonlijkheid. In warme roodbruine aardkleuren opgezet. De schildertrant is vrij en los. De blik krachtig en tegelijk ontspannen. De nieuwe tijd breekt aan te zien in de penseelstreek en de werking van het licht. Hier geen tegenstelling, maar harmonie. Het licht komt van rechts en is natuurlijk vibrerend. Dit zelfportret is bijna en face, frontaal genomen, als nr. 40. Er zijn er in totaal 6 die zo goed als frontaal zijn.

Vincent presenteert zich als karakter, als persoonlijkheid. Er zit magie in, de sprekende magie van de grote meester… Technisch bekwaam, imponerend zelfs, zonder opzettelijke franje.

Natuurlijk gaan de eerste zelfportretten voor een groot deel om het uiterlijk. In een later stadium zal Vincent zich met het innerlijk bezighouden.

De fel rode baard is een van de uiterlijk kenmerken van Vincents gezicht. Roder dan zijn hoofdhaar. Ook hier weer een warmrode achtergrond.

Er zitten geen lijnen in dit zelfportrett, alles is gecomponeerd in vlakken. Dat is opvallend, want Vincent is altijd een tekenaar gebleven. Later zal de lijn in zijn werk terukeren.

Vincent had een grote bewondering voor oude meesters als Rembrandt en Frans Hals, en in dit zelfportret is dat te zien.

In vergelijking met nr. 50 vinden we veel overeenkomsten, zoals: drie-kwart iets naar rechts, schouderstuk, aardkleuren… Dit zelfportret is qua uitstraling levendiger dan nr. 50.

Het laat zien waarom Vincent laatdunkend was over portretfotografie. De portretfotografie van zijn tijd vond hij statisch, geënsceneerd en zonder leven.

 

Dit zelfportret is over een vrouwenportret geschilderd, ontdekt door een röntgenfoto. Eerst schraapte hij de oude voorstelling er zo goed en zo kwaad als het ging af, daarna legde hij er een nieuwe witte grondering over en daarop bracht hij dit portret aan.

De pijp is een tamelijk veel voorkomend requisiet van Vincent. Ik tel er zes in het totaal.  

 

70 en 80

 

Zelfportret, studieblad, JH 1196, Parijs, juli 1887, 19x21 potlood, Van Gogh Museum Amsterdam

 

 

Twee zelfportretten, studieblad, JH 1197, Parijs, jan-juni 1887,  41.5x24.5 potlood-pen, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Vincent beoefende veel technieken: potlood, pen, krijt, houtskool, aquarel, litho, gemengde techniek, olieverf… zelfs de lijnets. Het tekenen vormt een groot aandeel in zijn oeuvre en niet alleen omdat het goedkoop was, of omdat de tekening als voorstudie gold voor een olieverf, vooral omdat hij er feeling voor had en omdat hij de tekening als een gelijkwaardige kunstuiting zag ten aanzien van andere technieken. Dat neemt niet weg dat veel olieverven als potloodstudie begonnen. In brieven maakte hij vaak illustraties met pen.

In zijn schilderijen komt zijn liefde voor de lijn ook tot uiting. Ten aanzien van het pointillisme vertaalde hij de puntjes in streepjes. Vooral in zijn latere fasen komt de lijn in zijn schilderijen als expressief motief terug.

Onderstaande zelfportretstudies (één helaas verknipt) laten zien hoe bedreven Vincent was in het arceren en het trekken van contouren. Er is een speels gemak van zacht en hard aangezette lijnen, waardoor de voorstelling volume krijgt en aan kracht wint.

De eerste beginselen van de tekenvaardigheid kreeg Vincent middels de methode van Charles Barque Exercises au fusain (houtskool). Van dezelfde Barque tekende hij voorbeelden na uit Modèles d'après la bosse en Modèles dapres les maîtres, litho's, naar gipsmodellen van beelden en kunstwerken.

Zijn eerste tekeningen die hij in de Borinage maakte waren houterig en vertoonden de gebreken van de beginneling. Maar Vincent was een doorzetter en in Etten maakte hij al volwassen tekenwerk dat nog steeds groots van uitstraling is.

In onderstaande zelfportretten in potlood (pen) komen aspecten terug die we in de schilderijen tegenkomen, met name baard en ogen. De baard geeft de portretten een wilde toets, de ogen zijn hier scherp en geconcentreerd. Deze portretten zijn weer drie-kwart, maar dan naar links.

Nr. 80 heeft een gelijkenis met nr. 70, 90 en 240, al is het laatste nummer een schilderij en heeft Vincent een hoed op.

Ik heb deze potloodportretten ter wille van de vergelijking naast elkaar gezet, hoewel nr. 70 waarschijnlijk van iets latere datum is dan nr. 80.

Omdat de zelfportretten een periode beslaan van 4 jaar is er van veroudering sprake van het uiterlijk van Vincent, maar veel meer nog van een verandering in stijl. Juist dit laatste, de verandering in stijl, maakt de ontwikkeling binnen de zelfportretten zo fascinerend. Die ontwikkeling loopt (uiteraard) min of meer synchroon met de ontwikkeling binnen het totale werk van deze periode van 4 jaar. Dus: het stilleven, het portret, het landschap e.a.… vertonen een soortgelijke stijlverandering. Min of meer… helemaal precies klopt dit niet, want met het bloemstilleven nam Vincent in 1885 een voorsprong op zijn andere werk schreef ik al. Hij experimenteert daar met kleur, wat ten aanzien van b.v. de landschappen pas in een later stadium zou gebeuren.

 

 

90

 

Zelfportret bootshoofds in jas met fluwelen kraag en das, JH 1198, Parijs 1887, oliedoek 39.5x29.5 (keerzijde JH 528 ), Gemeentemuseum Den Haag

 

Dit schilderij is weer een drie-kwart naar links.

Het is geschilderd als de keerzijde van een stilleven met potten, kruik en fles (JH 528). We weten dat Vincent altijd in armoede verkeerde en het gevolg daarvan was dat hij bij tijd en wijle op karton of zelfs papier moest schilderen, dat hij zijn toevlucht zocht in goedkope materialen als potlood en pen, dat hij schilderijen afschraapte en opnieuw van een grondering voorzag en… dat hij de keerzijde van schilderijen-op-doek gebruikte voor een nieuw schilderij. Wie weinig heeft moet creatief zijn.

In dit schilderij heeft Vincent bewust twee complementaire kleuren, roodbruin en groen samengebracht omwille van de versterkende werking. We zagen deze combinatie al eerder. Ook hier zijn het weer de ogen die scherp gefixeerd zijn op de toeschouwer. Hij had behoefte  om zijn schildersoog vast te leggen.Vincent was bijzonder visueel aangelegd. De lezer van de brieven is vaak getuige van zijn hypersensitieve visuele waarneming, ook toen hij nog niet voor kunstschilder gekozen had. (zie bijvoorbeeld  brief 74 [60] aan Pa en Moe. Ook het begin van  brief 81 [70] aan Theo).

 

 

 stilleven met potten, kruik en fles (JH 528)

 

Nog steeds bevinden we ons met dit zelfportret in de beginfase Parijs. De vergelijkbaarheid met eerder besproken zelfportretten is opvallend. In dit zelfportret is de gedrevenheid zichtbaar in de samengeknepen mond, als in nr. 70 en 80.

Voor alle portretten geldt openhartigheid, Vincent zet zichzelf neer zoals hij is op dat moment. Dat hij in de beginperiode nog bezig is met zijn uiterlijke verschijning als betrof het een fotografische weergave is begrijpelijk.

Hoe kijkt een kunstenaar op zoek naar zichzelf in de spiegel? Onderzoeken is bij Vincent waarnemen op hoog niveau. Pas als de waarrneming conform is met het wezen van de persoon kan een andere laag van bewustzijn geopenbaard worden. We zullen zien dat Vincent in een later stadium zijn zelfportretten als openbaring kwalificeert. Dan is de fase van de uiterlijke verschijning voorbij en gaat het om het innerlijk.

De jas die Vincent hier draagt, straalt weer dictinctie uit… en het zou me niet verbazen als het de jas van broer Theo was. Voor nr. 110 is namelijk dezelfde jas gebruikt, maar dan in kobaltblauw opgezet. Vincent had grote voorliefde voor kobaltblauw. Zijn relatie met Theo was ook en vooral - ondanks zijn problematisch karakter - een liefdesrelatie. We veronderstellen tegenwoordig dat nr. 110 niet Vincent, maar Theo voorstelt. Daarover later meer.      

 

100

 

Zelfportret blootshoofds met pijp en glas, JH 1199, Parijs begin 1887, gesigneerd met Vincent '87, oliedoek 61.1x50.1, Van Gogh Museum Amsterdam

 

 

 

Weinig zelfportretten zijn gesigneerd. De signatuur Vincent is in het algemeen nogal verschillend van letter en kleur, afhankelijk vaak van de hoofdkleur van het zelfportret harmoniërend of juist tegengesteld disharmoniërend.

Qua kleur en uitstraling hoort dit zelfportret duidelijk tot de beginperiode Parijs. Toch is dit portret al vrijer gecomponeerd, afgezien van de rommelige beschadigingen uiteraard. In de achtergrond zijn arceringen aangebracht en ook in de kleding. Toch blijft het merkwaardig dat Vincent in de periode Antwerpen in een vrije techniek al portretten schilderde, een techniek die hij in Parijs niet volgehouden heeft. Een voorbeeld daarvan zijn hieronder Kop van een oude man (JH 971) en Vrouw met rode strik in het haar (JH 979).

 

 

Deze portretten zijn wel een vrije voortzetting van de periode Nuenen, maar het schijnt dat Vincent er in Antwerpen alleen maar mee geëxperimenteerd heeft. Het lijkt een snelle techniek en het resultaat is zonder twijfel expressionistisch te noemen. Vond Theo ze niet verkoopbaar? Vond Vincent de techniek niet geschikt (te extravert) voor zijn zelfportretten?

Ook hier (nr. 100), als in nr. 40 en 90, is er een complementair contrast roodbruin - groen. De blik is minder scherp dan op voorgaande zelfportretten. De stemming is rustig en contemplatief. De schuine lijn onder suggereert enigszins perspectief.

 

110

 

Portret van Theo, JH 1209 (door JH beoordeeld als zelfportret), Parijs maart - april 1887, oliekarton 19x14, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Het overheersend kobaltblauw, de minder grove gezichtskenmerken, de minder pregnante blik, de gebruinde gelaatskleur, de blauwe ogen, de bruine baard, de rijk-modieuze uitstraling als man van de wereld… het lijken alle argumenten die hebben doen besluiten dat het hier niet om een zelfportret van Vincent gaat, maar om een portret van Theo, gemaakt door Vincent. Door de geringe afmetingen, mogelijk praktisch bedoeld om op zijn bureau te staan, of ergens in een hoekje van de werkkamer te hangen…

De techniek is anders dan die van de vorige portretten. Dit portret is als het ware geboetseerd in kleine penseelstreken en getuigt van een zorgvuldige opbouw. Het contrast blauw – bruin is niet complementair zoals we dat hiervoor wel zagen, maar vrij willekeurig in de lievelingskleur van Vincent, mogelijk dus speciaal voor zijn broer Theo aangewend, om hem te behagen, want de vriendschap tussen beiden was niet altijd optimaal. Ook is de verf pasteus opgebracht, een techniek die Vincent hier experimenteerde en die hij mogelijk afgekeken heeft van de door hem bewonderde Monticelli.

Bij de mondaine outfit van Theo past ook een strohoed, een artistiek ornament dat Vincent later acht keer aan zijn zelfportretten zal toevoegen, maar niet per se als mondaine outfit, ook als de outillage van de kunstenaar die een strohoed droeg om hem buiten tegen de zon te beschermen.

 

120

 

Zelfportret met lichte vilthoed en halsdoek, JH 1210, Parijs voorjaar 1887, oliekarton 19x14, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Zelfde kleine afmetingen als nr. 110. Vincent heeft de ommezwaai gemaakt naar de Franse mode van zijn tijd in kunstenaarskringen, en heeft ook de ommezwaai gemaakt naar een variant op het Franse impressionisme. Zijn houding is voor het eerst bijna frontaal en daarmee is zijn blik ook direct op de kijker gericht. Dit is na nr. 40 ook weer zelfportret met vilthoed, er volgen er nog meer.

Terecht rekent Hulsker dit zelfportret tot de elegante groep, maar er is meer dan elegance. De lila-kleur is tegen het blauw van de achtergrond binnen alle zelfportretten uniek vanwege de zachtheid. Er gaat een warme intimiteit van uit, die weliswaar modieus geduid moet worden, maar die door Vincent zelf in die combinatie gecomponeerd is.

Het oker-rood van baard, het strikje en de schaduwpartijen in het gelaat geven dit zelfportret allure, kracht en frisheid, terwijl het toch maar een klein zelfportret betreft.

Ook is het opvallend dat de lijn weer terug is in het werk van Vincent. In het begin van de Parijse periode is de lijn helemaal weggeweest. Die lijn geeft het zelfportret een pregnantie die vooruitloopt op de expressionistische vormentaal van de latere zelfportretten.

De pasteuze techniek van nr. 110 is hier ook aanwezig in het jasje, zij het iets dunner, maar wel heel funcioneel als stofuitdrukking. De achtgergrond heeft het oppervlak van uitgesmeerde verf en die tegenstelling maakt dat de figuur van Vincent dichterbij komt.

Over de lichtblauwgroene ogen van Vincent heb ik het al gehad, maar juist dit zelfportret zou aangewezen zijn om blauwe ogen te schilderen, omdat blauw zo goed harmonieert met het blauw van de rand van de revers. Vincent zoekt hier de disharmonie.

De blik is enigszins star te noemen, statisch, alsof Vincent een afwezig moment beleeft.

 

130              

 

Zelfportret met grijze vilthoed, JH 1211, Parijs begin 1887, oliekarton 41x32, Rijksmuseum Amsterdam

 

Vergeleken met nr. 120 is dit zelfportret groter en het heeft een grovere, puntiger techniek van stippels en schuine streepjes en strepen. Het is een wat merkwaardige, eigenzinnige variant op het pointillisme. In de verte is er verwantschap met de arceertechniek van zijn vroegere tekenstijl, met name op de achtergrond. Ook hier, als in nr. 120, is het gezicht van Vincent recht naar ons gericht, maar hij kijkt de kijker niet recht aan, de groene ogen staan iets uit het midden naar rechts gericht. Alsof hij met iets anders bezig is, kijkt Vincent langs ons heen. Hij is in gedachten. De lippen worden op elkaar gedrukt. De mimiek is ernstig, enigszins teleurgesteld, maar de felheid en kracht is gebleven. Gedrevenheid is een van de meest prominente karaktereigenschappen van Vincent. Ergens heb ik gelezen dat hij vaak sprak in oneliners. Zijn brieven getuigen van geserreerd taalgebruik.

Ook hier heeft Vincent een sjaaltje om, zonder strikje. En de stofuitdrukking is zacht, wollig.

De lichtblauwe achtergrond maakt dat Vincent dichterbij komt. Hij presenteert zich aan de kijker op aanraak-afstand. Het prominent aanwezig-zijn in zijn zelfportretten is wel een belangrijk gegeven zagen we al. Er is bijna geen ruimte om hem heen. Het niet verdwijnen in de achtergrond, maar juist het verschijnen vanuit die achtergrond heeft veel van een openbaring, waarover hij schrijft aan Willemien, zijn zuster.

 

'Wat me het meeste, veel en veel meer dan al het andere, in mijn beroep boeit, dat is het portret, het moderne portret. Ik probeer het met kleur, en ik ben vast niet de enige die het langs die weg probeert. Ik zou zo graag, - je ziet, ik zeg helemaal niet dat ik het kan, maar enfin, ik probeer het - ik zou zo graag portretten maken die over een eeuw voor de mensen die dan leven, als het ware openbaringen zijn. Dus probeer ik niet te schilderen door middel van de fotografische gelijkenis maar door onze hartstochten uit te drukken, waarbij ik onze kennis en moderne smaak omtrent kleur hanteer als middel om het karakter uit te drukken en op te voeren.' Nr. 883 [W22] F, Vincent aan Willemien ca. 5 juni 1890 (onderstreping van mij. k.w.)

 

Het kleurgebruik bij Vincent van Gogh is altijd overdacht, trefzeker en betekenisvol. In dit zelfportret zien we ritmisch aangebrachte kleur, waardoor het gehele kleurenspel boeiend is, zonder een speltakel te worden. Vincent vond van zichzelf dat hij op de eerste plaats een colorist was, juist in deze fase.

 

140

 

Zelfportret blootshoofds, JH 1224, Parijs voorjaar 1887, 19x14 oliekarton, Van Gogh Museum Amsterdam

 

We belanden nu bij een tweetal zelfportretten die Hulsker rangschikt onder de zachtkleurige groep. Wat mij betreft had daar nr. 120  ook bij gekund. Hoewel het latere werk van Van Gogh bekend is om de felheid van kleur, heeft hij toch ook gewerkt met zachte tinten. En juist in de zachte tinten is hij als persoon net zo sterk aanwezig als in zijn andere werk.

In dit zelfportret is Vincent begonnen met een aquarelachtige opzet van zijn persoon. Alles in zacht groen-blauw, en daarna roodbruin en gele oker. Het is een buitengewoon speels zelfportret geworden, niet meer te vergelijken met de zelfportretten van de beginfase Parijs. Wat een ontwikkeling in korte tijd. Vincent heeft hier zijn traditionele ambities laten varen en heeft gekozen voor een bijna lichtzinnige schildervariant, vol toeval en op het gevaar af te mislukken.

En wat is het geworden? Een, zeker voor zijn tijd, eigenzinnig en gedurfd experiment van iemand die het vak verstaat en daar nu even op een eigenzinnige manier ons iets van laat zien. Alles in dit portret is overgave aan kleur, penseel en gevoel. Kleur, penseel en gevoel moeten het werk doen, Vincent is slechts hun gewillige dienstknecht. Op die manier concipieerde hij dit grote gewaagde kleine zelfportret, waarin alles van Vincent aanwezig is van dit moment. En niet meer van de buitenkant, maar zijn hartstocht, zijn opvliegend karakter, zijn impulsiviteit. En dan die ogen… bewogen reflectie van de ziel.

Er zit ook iets multatuliaans in dit zelfportret, iets van publiek ik veracht u… Je moet moedig zijn om je zo aan jezelf en anderen kenbaar te maken.

 

150

 

Zelfportret blootshoofds, JH 1225, Parijs voorjaar 1887, oliepapier 32x25.5, Kröller-Müller Museum Otterlo

 

Het zou me niet verbazen als nr. 140 door Vincent als schets bedoeld is voor  nr. 150.

Zelfde kleurstelling ongeveer, zelfde houding, drie-kwart naar links. Zelfde getergde blik. Maar… rustiger gecomponeerd. Is mijn veronderstelling juist dan is het Vincent hier gelukt van een snelle improvisatie een zorgvuldig geconcentreerde uitbeelding te geven.

Waaraan eerst lichtzinnige impulsiviteit ten grondslag lag, verschijnt nu de beheersing daarvan.  Er is veel emotie overgebleven van nr. 140, maar die is in nr. 150 in banen geleid, beheersbaar gemaakt en heeft vorm gekregen.

Hoe interssant zou het zijn een film te bekijken in volgorde van ontstaan van beide zelfportretten nr. 140 en nr. 150. Misschien was er in nr. 140 ook nog paniek en agressie aan de orde, een emotieve eruptie waar veel kunstenaars mee te maken hebben, zeker aan het eind van een meesterwerk.

Hier in nr. 150  zijn die momenten er ook nog, maar Vincent houdt beide in de hand en maakt er een openbarend portret van. In de lippen zit vastberadenheid. De blik van nr. 140 is dubbel, heeft ook iets angstigs.

Die angst is hier verdwenen en daarvoor in de plaats is zelfverzekerdheid gekomen met een wat droeve ondertoon van teleursteling, dat wel.

Het knappe van dit zelfportret zit hem in de monochromie en het technisch kunnen iets uit te beelden dat een en al dynamiek is, terwijl de persoon van Vincent uiterlijk onbewogen blijft.

 

Twee citaten t.a.v. Vincents kijk op het schilderen van zelfportretten en portretten in vergelijking met fotografie en het schilderen van imposante onderwerpen:

 

'Ik heb gelet op de vele fotografen, die almee zijn zoals overal en blijkbaar nogal te doen hebben. Maar altijd die conventionele ogen, neuzen, monden, wasachtig en glad en koud. Het blijft toch altijd dood. En de geschilderde portretten hebben een eigen leven, dat radicaal uit de ziel va de schilder komt en waar de machine niet aankan. Hoe meer foto's men bekjkt, hoe meer men dit voelt, dunkt mij.'  550 [439] Vincent aan Theo

 

'Echter, ik schilder liever de ogen van mensen dan kathedralen, want er zit iets in de ogen, wat in een kathedraal niet zit – al is die plechtg en al imponeert die – de ziel van de mens, al is het een arme schooier of een meid van de straat, is in mijn oog interessanter.'

552 [441] Vincent aan Theo

 

 

160 

 

Zelfportret, JH 1248, Parijs voorjaar of zomer 1887, oliedoek 41x33, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Nr. 160 rekent Hulsker tot de pointillistische groep. De 'groep' bestaat uit een tweetal zelfportretten waarin een eigenzinnige variant van het pointillisme gerealiseerd wordt. Overigens heeft nr. 170  met het pointillisme meer van doen, dat dit zelfportret.

Het pointillisme is de techniek van Signac en Seurat, gerealiseerd op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de werking van het oog t.a.v. primaire kleuren. Er worden primaire en ook onvermengde kleuren in stipjes op het doek gebracht en die stippeltechniek resoneert bij de kijker als een geheel van secundaire kleuren. De methode om zo verf op te brengen in points heeft bij de kijker het gevolg dat de hersenen er iets anders van maken en het schilderij reconstrueren tot een geheel van secundaire mengkleuren.

Wat Vincent hier doet, heeft niet veel met het pointillisme te maken. Hij gebruikt de donkere stippen alleen als een opvulling van de ruimte rondom het hoofd, een soort van halo-effect, mssr dan duister. Vanuit de verte bekeken krijgt die ruimte wel een donkere groengrijze tint waardoor het hoofd als het ware vanuit de duisternis naar voren komt. Vincent gebruikt dus geen primaire of onvermengde verfstipjes die op de hersenen inwerken en vertaald worden in secundaire kleuren maar hij heeft er wel goed naar gekeken en gaat bij zichzelf te rade.

Mogelijk dat Vincent een te onrustige natuur was om de kleurstippen zo op hun plaats te brengen. De dynamiek is trouwens in veel schilderijen van de periode Parijs en daarna een thema van onrust of juist ook de tegenstelling onrust - rust. Die onrust is in deze serie zelfportretten sterk aanwezig.

Dat Vincent invloeden van het Franse (post-) impressionisme  heeft verwerkt is duidelijk. Maar hij heeft ze naar zijn hand gezet.

Van alle kanten wordt hij in Parijs verleid om met die nieuwe mode iets te gaan doen, maar hij doet dat steeds op zijn eigen herkenbare van Vincent van Gogh-manier. Het impressionisme en post-impressionisme van Vincent is zo anders dat het tot een aansluiting bij die groep van moderne schilders nooit gekomen is. Wel had Vincent contacten met de impressionisten, via het atelier van Cormon, en ook via Theo, maar zijn karakter en technisch kunnen waren zo anders, dat Vincent Vincent gebleven is. Gelukkig maar. De pointillistische invloed blijft wel herkenbaar, maar dan in de typische Van Gogh-streepjes, een variant op het z.g. divisionisme.

 

 

170

 

Zelfportret blootshoofds, JH 1249, Parijs voorjaar 1887, oliekarton 42x34, Art Institute of Chicago

 

In dit zelfportret heeft Vincent zich niet willen afzetten tegen het pointillisme, maar heeft hij geprobeerd daar zijn voordeel mee te doen. Het zelfportret heeft niet de zachtheid gekregen zoals we die kennen van Seurat, Signac, Pisarro e.a., maar technisch gesproken loopt Vincent hier wel min of meer in de pas met het pointillisme.

Min of meer. In dit zelfportret zijn pointillisme en divisionisme gecombineerd op één schilderij. In het gezicht is Vincent divisionistisch bezig, ook nog gedeeltelijk in de jas; de rest van het schilderij is pointillistisch. Het pleit weer voor de eigenzinnigheid van Vincent zich zo dubbel te willen uitdrukken. Onder vakgenoten zal dit zelfportret zeker discussie uitgelokt  hebben, misschien wel een spottende lach.

Was het toch niet zo dat Vincents psychologische hoofdthema acceptatie was?... denk ik wel eens. Maar wel een risico-volle acceptatie. Door zich altijd anders dan anderen te willen uitdrukken plaatste hij zichzelf in een de positie van de einzelgänger, waar hij nooit meer van losgekomen is. Toen hij aan het eind van zijn leven de acceptatie van zijn kunstbroeders ontving, was het over en gedaan.

In dit zelfportret kijkt Vincent ons wel aan, maar minder scherp dan we gewend zijn. De blik van Vincent - hebben we al gezien -  kan heel verschillend zijn. Dat scherpe aankijken maakt hier plaats voor een diffuse blik die verkregen wordt door de ogen niet geheel in één lijn te zetten, een gegeven dat vanaf nr. 120 al waarneembaar is. De blik is wel scherp maar op iets onduidelijks gericht, waardoor er een contemplatieve blik ontstaat. Eerder een naar binnen kijken, dan een naar buiten waarnemen. Het is hier verleidelijk om te letten op de blik van Theo in nr. 110. Die blik heeft niets van een schildersblik, noch introvert, noch extravert waarnemend. De blik van Theo op nr. 110 is gewoon de blik van iemand die kijkt zonder waar te nemen… als op een portretfoto.

Daarentegen is blik van Vincent hier veelzeggend contemplatief, terwijl we niet precies kunnen formuleren waar het hem om gaat. Het is ook eerder een terugblik dan een vooruitblik, in de trant van: wat is er allemaal door me heengegaan, al die tijd tot nu toe…

 

180

 

Zelfportret blootshoofds met kort geknipt haar, JH 1299, Parijs zomer 1887, oliedoek 41x34, Wadsworth Atheneum Hartford

 

Drie-kwart naar rechts. Scherpe blik. Rood haar. Bruinrode baard. Blauw jasje. Wit sjaaltje. En een donkere achtergrond. De zeggingskracht van dit zelfportret wordt opgevoerd door die donkere achtergrond. Zelden kwam Vincent zo dichtbij in een menselijke close up die bijna het gehele doek vult. Zelden ook werd de blik zo vanuit het duister geprojecteerd richting de toeschouwer, vol van de eigen diepte van de ziel. Openbaring… Maar wat wordt geopenbaard? Als ik het goed zie: ondermeer zijn grote zorg er te zijn als kunstenaar. Zijn hachelijke bestaan van al die jaren, zijn struggle for life in dit ene moment, in één samengebalde expressie samengevat. Was het in nr. 170 nog contemplatie, hier is het confrontatie. Er zit in dit zelfportret vreemd genoeg ook een zekere gelatenheid ten aanzien van de som van alle emoties, de som van alle tegenslagen, alle treurnis. En er klinkt ook de vraag van: heeft het dan zo moeten zijn? Is het dit allemaal waard geweest? Hoever ben ik gegaan om hier te komen, en van hoe dichtbij kan ik dat laten zien? Soortgelijke vragen als in nr. 170. Er zit ook iets beangstigends in dit portret. Zelfs iets van wantrouwen en een vreemd soort berusting… In ieder geval: het heeft veel te bieden aan emotie.

Toch blijft dit een moedig portret, jezelf zo vanuit de diepte  te tonen. Op voorhand maak ik hier de vergelijking met een ander, later zelfportret, nr. 420, waarschijnlijk zijn laatste zelfportret, waarop er weinig meer te verwachten is, waarop de neergang zich definitief aankondigt.

 

 

 

In nr. 180 is er de momentane diepte van het gevoel, de diepte van de ziel,  maar nog niet als de finale diepte van nr. 420, waar alles voor altijd onherstelbaar treurig is, in de betekenis van er is geen hoop meer…

 

190

 

Zelfportret met gele strohoed en pijp, JH 1300, Parijs zomer 1987, oliedoek 41.5x31.5, (keerzijde van boerenkop JH 786) Van Gogh Museum Amsterdam

 

Ook een specimen van somberte, maar minder diep dan nr. 180. De hangende schouders en de droeve ogen contrasteren met de vrolijke boerenkleding. Kobaltblauw en geel zijn typisch Van Gogh-kleuren.

Dit doek is de achterkant van een portret van een boer. Vincent moet zonder materiaal gezeten hebben toen hij dit zelfportret schilderde.

 

boerenkop JH 786

 

De techniek is zacht en ongecompliceerd. De penseelstreek is niet duidelijk te zien. Dit zelfportret munt uit door zijn eenvoud. Het lijkt wel of Vincent hier zijn Brabantse plattelands afkomst (Zundert) wil tonen, want de uitstraling is geheel anders dan die van zijn periode Parijs, waar hij zich gedistingeerd uitbeeldde. Vincent is met dit portret  toegetreden tot de groep van kunstenaars die op locatie (en plein air) schilderen. Er heeft zich een ontwikkeling voorgedaan in de richting van eenvoud, een ontwikkeling die, enkele uitzonderingen daargelaten, van blijvende aard is gezien de schilderijen die hierna zijn gemaakt.

De techniek van dit zelfportret is een beetje raadselachtig, lijkt wel op tamponeren, maar het zelfportret kan ook op ruw canvas zonder grondering geschilderd zijn. Door de absorberende werking daarvan krijg je dan die doffe uitstraling.

De vluchtige werkwijze zagen we al eerder, maar daar was het vluchtige herkenbaar aan de snelle penseelstreek. Hier is het de rust die door deze techniek het resultaat is.

Dit is het eerste zelfportret met strohoed. Hierna zullen er nog zes komen, inclusief nr. 340. De strohoed heeft begrijpelijkerwijs te maken met de zon en de zomer; uitgezonderd nr. 310 dat waarschijnlijk in de winter is gemaakt. Alle zelfportretten met strohoed zijn drie-kwart naar links, behalve nr. 330.

 

 

 200

 

Zelfportret blootshoofds met kortgeknipt haar, JH 1301, Parijs zomer 1887, oliedoek 41x33, Van Gogh Museum Amsterdam (op keerzijde JH 725)

 

Ook nr. 200 kunnen we niet vrolijk van stemming en uitstraling noemen. Met weer de donkere kobaltblauwe achtergrond en een matte, onbestemde uitdrukking van de ogen. Ogen die de kijker niet aankijken, maar ergens blijven hangen in de ruimte. Er ligt druk op zijn stemming, die onafwendbaar lijkt. Mogelijk een vermoeidheid door een periode van te intensief werken, wat bij Vincent regelmatig het geval was. De trekken om neus en mond zijn minder somber dan de blik in de ogen, zelfs neutraal en wilskrachtig.

Overigens ziet Vincent er fraai gekapt en gekleed uit, te vergelijken met nr. 170, volgens de laatste mode.

 

Boerenvrouw, kop JH 725

  

Het betreft hier weer een keerzijde van een schilderij (Boerenvrouw) uit de periode Nuenen (december 1883 – november 1885), dat hij mogelijk minder geslaagd vond en hergebruikte voor dit zelfportret.

Hulsker rangschikt dit zelfportret met nog vijf andere, 190 t/m 230, onder het kopje de blauwe groep, waarbij hij het blauw onderscheidend genoeg bevond om er een serie van te maken. We zeiden al: kobaltblauw was een van zijn lievelingskleuren in de periode Parijs en ook daarna. Op zijn palet van nr. 30 komt Pruisisch blauw voor, maar het kobaltblauw is heersend aanwezig op dat andere zelfportret als kunstschilder, nr. 320. Ook wat betreft de omgeving waarin het palet zich bevindt.

 

210

 

Zelfportret met strohoed, JH 1302, Parijs zomer 1887, 42x31 oliedoekkarton, Van Gogh Museum Amsterdam (keerzijde van stilleven JH 533)

 

Ook dit zelfportret is de keerzijde van een eerder schilderij. In dit geval een stilleven (periode Nuenen). Het kleurcontrast blauw – oranje is zeer krachtig. Het is een van de zeven zelfportretten met strohoed, een typisch Frans hoofddeksel voor kunstschilders die er in de zomer op uittrokken om landschappen te maken en… om zich te onderscheiden van het gewone volk.

Dit zelfportret mist enigszins het karakter van de andere zelfportretten. Het is een neutraal portret zonder sprecifieke kenmerken, afgezien van compositorische.

Een vormcontrast is dat van de schuine verfstreken in kiel en achtergrond in rechte lijn naar rechts, in vergelijking met cirkelend naar links in de hoed. Het bovenste deel van de achtergrond geeft horizontale verfstreken. Mogelijk heeft Vincent willen spelen met elementen van het divisionistisch pointillisme en met zijn twee voorkeur-kleuren. Het groene sjaaltje krijgt in dit compositorisch spel een verrassend accent. Het ging hem er in dit zelfportret niet om zichzelf psychologisch neer te zetten, wat de andere zelfportretten zoveel karakter en inhoud geeft. Ook de verhoudingen in het gelaat, met name t.a.v. de ogen, zijn niet geheel juist,  zelfs storend. Er mist de natuurlijke lijn in de stand van de ogen die voor het gelaat en werkwijze van Van Gogh ongewoon is. En ik kan me niet voorstellen dat hij hier gedacht heeft aan een van zijn bekende uitspraken over de ogen.

 

'Echter, ik schilder liever de ogen van mensen dan kathedralen, want er zit iets in de ogen, wat in een kathedraal niet zit – al is die plechtg en al imponeert die – de ziel van de mens, al is het een arme schooier of een meid van de straat, is in mijn oog interessanter.'

552 [441] Vincent aan Theo

 

Stilleven met aardewerk, flessen en een doos (JH 533)

 

220

 

Zelfportret, JH 1303, Parijs zomer 1887, oliedoekkarton 43.5 x 31.5, Van Gogh Museum Amsterdam

 

In de zomer van 1887 zijn in totaal acht zelfportretten door Vincent geschilderd. In de Hulsker-reeksen van zes en twee, a.e.v. de blauwe groep en de wollige groep genoemd. De juiste chronologische volgorde is uit de brieven moeilijk te achterhalen, maar er zijn wel verbanden die de eenheid versterken zoals de strohoed en het kortgeknipte haar.

Dit portret is heel dichtbij in close up geformuleerd en het opvallende is hier, net als in nr. 210, de horizontaal geplaatste verfstrepen op de achtergrond en de min of meer verticaal geplaatste op de kleding. Het aureool van blauw licht om het hoofd is te vergelijken met dat van nr. 130, hoewel het hier een duidelijk horizontaal gestructureerd aureool is.

De functie van zo'n aureool is de achtergrond gedeeltelijk naar voren te halen waardoor de diepte een gevarieerd karakter krijgt. Het lijkt me dat Vincent niet van plan is geweest zijn heiligheid te accentueren, maar wel in het portret de mogelijkheden ervan af te tasten.

Er ontstaat dynamiek die de rust van de persoon Vincent versterkt. De blik van Vincent is vastberaden en onderzoekend. Zijn diepliggende ogen zien de kijker scherp aan. Ze staan niet mat, zoals in nr. 200. Mogelijk is Vincent een depressieve periode te boven gekomen. De ogen lijken een bruine uitstraling te hebben. Vincent heeft ze aangepast aan de okerbruine hoofdkleur van het gezicht.

Het was Vincent er niet om te doen een naturalistische kopie van zichzelf te maken. Hij behield de vrijheid zich naar eigen goeddunken en naar de stemming van het moment te uiten, ook wat de kleur betreft.

 

230

 

Zelfportret, JH 1304,  Parijs zomer 1887, oliedoek 41x33, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Fritz Erpel (1963) maakt onderscheid in zelfportretten die af zijn en zelfportretten die studie zijn. Een zelfportret als nr. 230 noemt hij studie. Het is bekend uit zijn brieven dat Vincent vaak over studie schreef, bijna alles wat hij maakte diende een hoger finaal doel en noemde hij studie. Zijn mening over eigen werk was bijzonder bescheiden. Slechts enkele werken waren voor hem af. De aardappeleters was o.a. zo'n werk. En het portret van Sien. En zelfportret nr. 320.

Dit zelfportret heeft kenmerken die we in nr. 200 en nr. 220  tegenkwamen.

Met name nr. 220 is verwant aan dit zelfportret, ook wat de oogkleur betreft. De snelheid van de perseelstreek is hier weer vergelijkbaar met vorige zelfportretten uit deze reeks. Daarom zal Hulsker ook dit blauw-groene exemplaar tot de blauwe groep gerekend hebben.

Over de ogen van Vincent zou een hele verhandeling geschreven kunnen worden. Zij variëren qua uitdrukking en kleur van vaag tot scherp, van bruin, groen en blauw, van dof tot helder, van vurig tot mat… Zij variëren ook wat betreft uitdrukking. Daarover later meer.

Hier in een bijna frontale houding (en face) zijn de ogen in overeenstemming gebracht met de kleur van het gezicht, net als in nr. 220.

Vincent kijkt langs de kijker heen naar een object dat zich verder in de ruimte bevindt. Ook dat is een van kenmerken van sommige zelfportretten van Vincent van Gogh en geldt speciaal voor deze groep. De persoon Vincent kijkt ons in het begin van periode Parijs recht aan, later komt daar deviatie in. Ook de scherpte verandert mettertijd, wordt minder.

We kunnen stellen dat Vincent in het chronologisch verloop van de zelfportretten veel variatie inbrengt die de hele serie van drieënveertig zelfportertten tot zo'n boeiende en complexe serie maakt. Van elk portret is wel iets bijzonders, maar ook iets vergelijkends te noemen. Daarin schuilt ook het geniale van Vincent. Altijd anders en toch een eenheid creërend.

 

240 

 

Zelfportret met strohoed, JH 1309, Parijs zomer 1887, oliedoekpaneel 36x27, Detroit Institute of Arts

 

‘Ik ken nog geen betere definitie voor het woord ‘Kunst’ dan deze ‘L’ art c’est l’homme ajouté à la nature’,  de natuur, de werkelijkheid, de waarheid, doch met een betekenis, met een opvatting, met een karakter die de artiest erin doet uitkomen en waaraan hij uitdrukking geeft, qu’il dégage, dat hij ontwart, vrijmaakt, verheldert.’

brief nr. 151 [130] Vincent aan Theo juni 1879

 

Als we bovenstaand citaat interpreteren, staan de portretten en mensfiguren van Vincent in dienst van een ander, hoger thema, namelijk het landschap, de natuur… Er zijn dan ook weinig landschappen in zijn totale oeuvre waarin hij niet de mens plaatst. Het gaat bij Vincent om de natuur, met als toevoeging de mens… en de eigenheid van de kunstenaar. Nu stamt deze definitie wel uit zijn beginperiode (Engeland) maar de definitie is door heel zijn ontwikkeling heen de standaard van zijn gehele periode als kunstenaar gebleven.

Hoe moeten we nu - dit wetende - zijn zelfportretten interpreteren? Ook als toevoeging van de mens aan de natuur? Antropologisch gezien komt ik tot een merkwaardige maar plausibele verklaring: Vincent heeft zijn zelfportret (de mens) toegevoegd aan zijn eigen natuur. Daardoor wordt zijn uiteindelijk doel niet meer oefening, maar karakteruitbeelding en moment van de ziel. Daardoor ook wordt zijn uiteindelijke doel niet meer een gelijkend zelfportret, maar een zelfportret toegevoegd aan de ziel, gelijkend op de ziel, deel van de ziel.

De verkoop kon zijn doel al van het begin af aan niet zijn. De oefening was na een klein aantal ook niet meer van toepassing. Presentatie aan collega schilders (Gauguin, nr. 350; Laval nr. 360) was een toevallige aangelegenheid.  

Het zelfportret als studie is gaandeweg geworden tot het hoogstpersoonlijk belangrijke thema van zelfonderzoek.

 

Dit zelfportret (nr. 240) munt uit in zeggingskracht, in dit geval positieve zeggingskracht. Vincent schijnt zwei Seelen in einer Brust geweest te zijn geweest, misschien wel meer Seelen, en nr. 240 geeft een beeld van zijn gelukzalige ziel. Zijn positieve ziel. Zijn vitale ziel. Alles blaakt van zonlicht. Zijn blik, zijn ogen, zijn mond… De strohoed, de achtergrond, de kiel… alles is Vincent op zijn best. Na de sombere schilderijen hiervoor is hier eindelijk de glans van zijn bestaan. Vincent had het ooit in zijn latere brieven over het ware leven. Hij vond dat hij niet aan het ware leven was toegekomen, dat hij als kunstenaar altijd in een ondergeschikte positie aan de kant stond en niet deelnam aan het echte leven. Maar hier… eindelijk zo te zien, neemt hij daaraan deel.

Volgens K. Bromig-Kolleritz is hier de invloed van Monet zichtbaar. Kan zijn. Veel schilderijen van Monet ademen schoonheid, geluk en vitaliteit. Vincent kende het werk van Monet goed. Maar met dit zelfportret is Vincent de meester, en Monet de leerling.

Vincent kijkt ons aan. Er zit geluk in zijn blik, en vuur, en houden van. Er zit ook mededogen in zijn blik. Zoals dat ook zo veelvuldig in zijn brieven zit.

 

250 

 

Zelfportret, JH 1310, Parijs zomer 1877, 41x33, Van Gogh Museum Amsterdam

 

De variatie binnen het zelfportret van Vincent van Gogh betreft veel facetten van de portretkunst. Compositie, kleur, uitstraling. In alles is Vincent een meester, maar wel een eigenzinnig meester. Die eigenzinnigheid is in zijn tijd wel opgemerkt, maar het artistieke is onvoldoende op waarde geschat. Daardoor wilde de verkoop niet vlotten en bleef Theo zitten met de hele verzameling van zijn artistieke broer.

Die eigenzinnigheid was er  - feitelijk gezien - de oorzaak van dat in het begin van zijn carrière slechts een handjevol tekeningen is verkocht en dat er later tijdens zijn gehele schildersloopbaan maar één schilderij van hem verkocht is. De waardering voor een eigenzinng artiest als Vincent kwam pas aan het eind van zijn leven, toen het eigenlijk al te laat was. Vrienden in de kunst spraken naar aanleiding van een gezamenlijke tentoonstelling eindelijk lovend over hem. De kracht van zijn schilderijen en het nieuwe ervan werd laat en slechts door enkelen onderkend. Wij vinden dat nu vreemd omdat in onze tijd het individuele in kunst en cultuur voorrang heeft gekregen boven oude waarden als traditie, technisch meesterschap en academische scholing e.a.

Vincent had een langdurige scholing ondergaan. Op de eerste plaats door te kijken naar kunst. Daarna: door erover te schrijven, te filosoferen, door te kopiëren, door contacten te leggen met kunstschilders, door in de leer te gaan, door oefening en… door de sprong te wagen naar een zelfstandig kunstenaarschap en zo op onderzoek te gaan en zijn eigen weg te vinden… Juist de eigenzinnighied is, achteraf gezien, zijn behoud geworden als artiest.

 

Nr. 250 betreft een nieuwe variant op hetzelfde thema. Het is hier de kleur die het hele schilderij, behalve de strooien hoed, doortrekt als een zachte waas van licht.

Er is hier een poëtische mengeling van bruin en rose, in de achtergrond gedynamiseerd door zachte korte penseelstreepjes in blauw en lichtblauw. De gele hoed is in overeenstemming ook zacht van tint. De blik is gedecideerd. De ogen zijn blauw als de streepjes van de achtergrond. Het rood van de omranding, van de lippen en spaarzaam in gezicht & hoed completeren het geheel. En dan is er het witte sjaaltje, even een ander accent.

Wat zegt Vincent? Kijk mij, zo ben ik geworden, na al mijn aristieke omzwervingen, lijkt hij te zeggen. Hij kijkt ons aan. Onderzoekend, met een vleug wantrouwen, dat wel. Het oor is recht aangezet. Vgl. nr. 170. Het hoofd is drie-kwart naar links. Het licht komt van voren.

Er is harmonie. Er zijn geen tegengestelde kleurencombinaties, waar Vincent zo vaak gebruik van maakte. Het portret is beeldvullend en vol verrassing.

 

260

 

Zelfportret, JH 1333, Parijs december 1887, met houtdruk van  Japanese op achtergrond, oliedoek 44x35, Kunstmuseum Basel

 

Al vanaf de periode Nuenen was Vincent geïnteresseerd in Japanse prenten. Hij verzamelde houtgravures en bewonderde de Japanse kunst. In zijn zelfportretten is die bewondering terug te vinden, zelfs zo ver dat hij zich op één daarvan uitbeeldt als Japanner.

De japonaiserie was bij Parijse kunstenaars anno 1870-80 een hype en Vincent zal er eer mee ingelegd hebben bij zijn kunstcompanen dat hij met de Japanse kunst al bekend was voor hij in Parijs arriveerde. Op zelfportret nr. 260 is op de achtergrond aan Japanse in kimono te zien, waarmee hij zijn bewondering voor de Japanse houtgravures wil uitspreken.

Nr. 260 geeft een andere Vincent dan we in de vorige series van zes en twee zelfportretten gezien hebben. Noemde Hulsker de vorige groep de wolkige groep, deze (nr. 260 en nr. 270) behoren in zijn rubricering tot de wilde groep, ook bestaand uit twee portretten.

 

Dit zelfportret wordt wel als aanloop gezien naar het ultieme Parijse zelfportret nr. 320. Het moge zo zijn, maar in alle zelfportretten tot nr. 320 zit in zekere zin die aanloop.

Ook en juist als dat zelfportret een geheel andere uitstraling heeft, kan het een aanloop zijn tot nr. 320. Zo'n ultiem zelfportret is immers een afweging van alle stijlen en vondsten die Vincent aangewend heeft om tot nr. 320 te komen. En daarbij: het laatste portret van de periode Parijs is zeker ook voor een deel de toevalstreffer van het moment geweest. Je kunt oefenen wat je wil, je kunt de aanloop creëren die tot dat reslutaat moet leiden… op een gegeven moment komt er wel of geen geniaal werk tevoorschijn. En dan gebeurt het wonder dat het er wél komt.

Wat heeft Vincent zich in nr. 260 een vrijheden veroorloofd! Alles is anders dan daarvoor.

De achtergrond. De kleurstelling. De kleur groen van gezicht en ogen. De zwarte  (donkergroene?) verfstrepen in zijn kiel… En de achtergrond, hoewel strak geometrisch, geeft ook te denken. Er is weinig rust, te meer omdat er ook nog diagonalen aan te pas komen. Inderdaad maakt dit alles een wilde indruk op de kijker. Maar het is niet de wildheid van bijvoorbeeld nr. 140. Het is een nieuwe wildheid die tot in het kleinste detail aanwezig is. Een rustpunt is moeilijk te vinden of het zouden de groene ogen van Vincent moeten zijn, die als vijvertjes in de wildernis liggen.

De achtergrond is mondrianesk te noemen. In ieder geval abstact-geometrisch. Vincent heeft ooit, op aanraden van Gauguin, twee bijna-abstracten gemaakt, maar is daar snel van teruggekomen. Abstract kwam niet overeen met zijn natuur, zijn temperament en zijn manier van kijken.

Dit zelfportret, in tegenstelling tot het vorige, is vol contrasten. Rood - groen; rond - hoekig; donker - licht; horizontaal - verticaal; man - vrouw; hoofdhaar – baardhaar…

Het oor heeft toch iets abstracts-geometrisch.

 

270 

 

Zelfportret blootshoofds met jas en halsdoek, JH  1334, Parijs, 1887, oliedoek 47x35 Musée d'Orsay

 

Modern gekapt en gekleed. In kleurrijk colbert en bijpassend vest gestoken. Vincent is er voor gaan zitten om zich alszodanig fraai te portretteren. Kijkend in de spiegel overdenk hij de compositie en begint, zonder schets vooraf, direct met penseel en verf op doek. De techniek wordt zijn bekende streepjestechniek, maar dan deze keer consequenter tot in alle details opgezet. Hij kijkt ongeveer in de richting van de toeschouwer, maar niet helemaal, zoals we dat in andere zelfportretten al zagen. Zijn ogen wijken terug zodat het lijkt alsof  hij ons aankijkt. En dat doet hij ook, maar niet zo scherp als in eerdere zelfportretten, want Vincent wil met zijn blik op de eerste plaats de diepte in. Zijn blik was voorheen nog te vaak een typische fotografie-blik van iemand die zich wilde presenteren. Vincent wil hier de competitie aangaan met de portretfotografie. Over fotogafie heeft hij uitspraken gedaan in zijn brieven:

 

'Ik heb gelet op de vele fotografen, die almee zijn zoals overal en blijkbaar nogal te doen hebben. Maar altijd die conventionele ogen, neuzen, monden, wasachtig en glad en koud. Het blijft toch altijd dood. En de geschilderde portretten hebben een eigen leven, dat radicaal uit de ziel van de schilder komt en waar de machine niet aan kan. Hoe meer foto's men bekjkt, hoe meer men dit voelt, dunkt mij.' Brief nr. 550 [439] Vincent aan Theo, ca. 8-15 december 1885

 

'Wat me het meeste, veel en veel meer dan al het andere, in mijn beroep boeit, dat is het portret, het moderne portret. Ik probeer het met kleur, en ik ben vast niet de enige die het langs die weg probeert. Ik zou zo graag, - je ziet, ik zeg helemaal niet dat ik het kan, maar enfin, ik probeer het – ik zou zo graag portretten maken die over een eeuw voor de mensen die dan leven, als het ware openbaringen zijn. Dus probeer ik niet te schilderen door middel van de fotografische gelijkenis maar door onze hartstochten uit te drukken, waarbij ik onze kennis en moderne smaak omtrent kleur hanteer als middel om het karakter uit te drukken en op te voeren.' Brief nr. 883 [W22] F, Vincent aan Willemien ca. 5 juni 1890

 

Dit portret in geel, bruin en blauw, en verwante tinten. Het is getrouw aan de stijl neergezet die hij in Parijs ontwikkeld heeft en hier, naar het lijkt, heftig en met plezier uitdraagt: vitaal, dynamisch, kleurrijk en vooral harmonisch in een verfijnde ritmiek tot op de dunste penseelstreek uitgezegd. De stijl is weer divisionistisch, een variant van het pointillisme, geëigend voor landschappen en interieurs, maar door Vincent - eigenzinnig als hij is - ook geëigend voor dit zelfportret aangewend. De naar binnen gekeerde blik contrasteert met de opvallend naar buiten gekeerde wilde baard- en haargroei en veroorzaakt daarmee een vreemde tegenstellende harmonie.

Zou hij, Vincent, geweten hebben dat hij ooit beroemd zou worden, heel beroemd?

Zou hij ooit beroemd geworden zijn als we zijn wondere brieven niet hadden?

Zou hij ooit beroemd geworden zijn als wij zijn volledige werk niet overal konden bewonderen?

En zou hij ooit die grote Vincent zijn geworden als hij niet zo diep-tragisch aan het einde van zijn avontuur zou gekomen zijn?

Het zijn triviale vragen, ik weet het. Gelukkig hoef ik ze niet te beantwoorden.

 

280

 

Zelfportret, JH 1344, Parijs, winter 1887-88, oliedoek 46x38, Wenen Kunsthistorisches Museum

 

Dit zelfportret rekent Hulsker tot de overgangsgroep. Het is mij niet helemaal duidelijk hoe die overgang geduid moet worden. Wat mij betreft had het bij de vorige reeks mogen blijven, de wilde groep. Hetzelfde geldt voor nr. 290.

Dit portret is pas later ontdekt als zelfportret van Vincent van Gogh. Fritz Erpel heeft het niet in zijn De zelfportretten van Vincent van Gogh (1964) opgenomen.

In dit zelfportret bekommert Vincent zich nauwelijks meer om uiterlijke gelijkenis. Uiterlijke schoonheid was al afgezworen, en nu moet de uiterlijke gelijkenis er aan geloven. Het is voor alles een zelfportret vol warmte, vuur. Agressief in de uitstraling. Getergd in de ziel.

De omstandandigheden zullen er debet aan geweest zijn. Zijn 'kwade' ziel van zijn zwei Seelen moet gestalte krijgen in dit zelfportret vol vurige emotie. Een binnenkant die oververhit is geraakt breekt door in de  buitenkant. Het is choquerend te weten dat Vincent enerzijds zo humaan, ja invoelend en menslievend was, terwijl zijn andere kant zo het tegengestelde liet zien. Zijn geestelijke aberratie wordt door hemzelf met de term zenuwziekte benoemd, de algemene benaming van zijn tijd. Maar het was ernstiger. Oorspronkelijk werd zijn ziekte als schizofrenie gediagnostiseerd. Tegenwoordig wordt meer in de richting van een borderline persoonlijkheidsstoornis, een ernstige psychische aandoening met veel uitingsvormen. Maar borderline is ook een te algemene term, een verzamelnaam, die precisering behoeft.

In 2000 / 2001 heeft zich op internet een interessante discussie voorgedaan over zijn psychische aandoeningen. De teksten daarvan zijn nog te vinden onder De psychiatrische ziektegeschiedenis van Vincent van Gogh.

 

Zelfportret nr. 280 geeft veel stof tot discussie en contemplatie. Vincent is hier de naar-binnen-kijker, maar niet zonder de uiterlijk waarneembare trekken als verbetenheid, woede, waanzin… die van zijn gezicht af te lezen zijn. Het is bitter een groot en geniaal kunstenaar zo te zien, in een deplorabele toestand van aanstormende waanzin. Je kunt je ook afvragen:  hoe was Vincent op dat moment in staat zichzelf te portretteren? Dat hij dit zelfportret niet vernietigd heeft toen hij zichzelf weer hervonden had, mag ook een wonder heten, want dat zichzelf vernietigen  is ook typerend voor borderline. Opvallend is ook dat de stemming van dit moment begint tussen de ogen en vandaar naar al kanten uitstraalt op zijn gezicht. Of moeten de de dynamiek omgekeerd zien: alles komt binnen in zijn ogen…

Wat hem in de weg stond was blijkbaar zijn blik die alles verraadt over zijn waanzin. Over de waanzin van Vincent is veel gespeculeerd en veel populaire onzin geschreven. Het lijkt me onjuist dat zijn waanzin er een van zijn laatste periode is geweest, of… zelfs van het laatste fase is geweest, eindigend met zelfdoding op 29 juli 1890. Hoe diep het zwart van de achtergrond voelt, laat zich raden. En tegen die achtergrond komt de waanzin waanzinnig goed tot zijn recht.

 

290

 

Zelfportret, JH 1345, Parijs 1887-88,  oliedoek 46.5 x 35.5, Zürich Foundation Bührle Collection

 

In dit zelfportret treft weer, net als in nr. 270, de monochromie die zo duidelijk aanwezig is. Varianten van bruin en geel tegen zacht veronees groen. Je kunt ook stellen dat Vincent met een bescheiden palet aan de slag gegaan is. Het portret is allerminst rijk impressionistisch. Het is eerder qua kleur verwant aan eerdere periodes, Drente, Anwerpen, Nuenen, ware het niet dat de techniek van lijnen en lijntjes een andere stijl, wederom die van het divisionisme, verraadt. Door de aardkleuren straalt er veel warmte van het schilderij af. Maar je kunt ook zeggen: door de aardkleuren straalt er veel somberheid vanaf. Het klinkt schizo. Warmte en somberheid zijn elkaars diametralen maar hebben blijkbaar verwantschap in kleur.

In mijn waarneming is de uitstraling van het gezicht als van iemand die aan het herstellen is van een innerlijke schok. Het zou kunnen dat dit zelfportret inderdaad direct volgt op nr. 280. Dan is de bruine tint een soort bovenlaag over vurig rood. Ook de ogen staan nog onbestemd, verdwaasd, en de enigszins geopende mond is een treffend detail.

Wat voor alle zelfportretten van Vincent geldt is dat ze oprecht zijn. Geen opsmuk. Geen vertoon. De persoon van Vincent wordt in zijn hoedanigheid, zijn karakter uitgezegd. Als we weten dat de zelfportretten begonnen zijn als oefening, dan is de uitkomst van deze zelfportretten wel heel anders te noemen dan waar ze voor bedoeld werden. Ze zijn voor Vincent van lieverlee, eigenlijk al vanaf het begin, een confrontatie met zichzelf als herkenning van eigen innerlijk, maar ook… een confrontatie met de kijker. Vincent houdt de kijker een spiegel voor. Een spiegel van de ziel. Zijn ziel. Ook de ziel van de kijker? Die confrontatie ondergaat de kijker, zo vergaat het mij tenminste, vaak als choquerend omdat ik niet verwacht dat iemand zichzelf zo openlijk aan mij prijsgeeft. Jammer dat schaamteloos zo'n negatieve connotatie gekregen heeft, anders zou ik dat bijvoeglijk naamwoord gebruiken. Zo openlijk laat zien wie hij is, wat hij voelt, wat hem beweegt. Daar is hij kunstenaar voor.

Ik weet niet of Vincent al deze dingen beseft heeft, misschien verviel hij met elk zelfportret alleen maar in een zoektocht naar zichzelf en was elk zelfportret daarvan het kenbare resultaat. Misschien heeft hij er verder niet bij nagedacht hoe de uitwerking zou kunnen zijn op de kijker. Maar dit laatste betwijfel ik toch, want Vincent is bijzonder empathisch in zijn brieven. Die uitwerking kan zich bij de kijker voltrekken in gradaties die gaan van onverwacht, subtiel, verrassend, bijzonder, ongelooflijk…  tot choquerend en waanzinnig.

Zelfs een tamelijk neurtraal zelfportret als dit kan choqueren. Door de eenvoud. De ernst. De oprechtheid van het moment.

 

300

 

Zelfportret,  JH 1353, Parijs winter 1887-88, oliedoek 44x37.5, Van Gogh Museum, Amsterdam

 

Vincent in een feestelijk jasje. Vilten hoed. Rode baard. Om zijn hoofd een aureool van kobaltblauw gepunt met rood-rose stippen. Als je niet beter wist, zou je een clown verwachten. Maar het is Vincent. Zijn ogen twinkelen niet. Zijn somberheid is niet gespeeld.

Signac en Seurat hebben hun neo-impressionisme bij Vincent neergelegd. En hij maakt er dit van: niet de zachtheid van hún pointillisme, maar de scherpte van zíjn pointillisme. Misschien heeft Monticelli (overleden 29 juni, 1886) in zijn geest ook nog meegedaan middels zijn pure pasteuze kleuren.

Vergelijken we nr. 290 met nr. 300 dan is er een wereld van verschil. Alleen de uitstraling van het gelaat is ongeveer hetzelfde. Nog niet zum Tode betrübt, maar toch wel erg somber. Nr. 290 bijna en face, nr. 330 drie-kwart naar links… maar dat maakt in wezen voor het gevoel niet uit.

De aard-tinten en de confetti-kleuren zouden elkaars tegenstelling moeten zijn, maar dat zijn ze niet. Wat heeft Vincent bezield om eerst zijn stemming in bijpassende aardkleuren te zetten en daarna diezelfde stemming in feestkleuren. Vinden we hier het bewijs dat Vincent voor alles zo'n extravagante colorist was met innerlijke tegenstrijdigheden? Wat een vreemde gewaarwording, die sombere ogen… nagenoeg dezelfde uitdrukking, maar in een ander 'jasje' gehuld worden ze zogenaamd elkaars tegengestelde.

 

 

 

310 

 

Zelfportret, JH 1354, Parijs, winter 1887-88, oliedoek 41x32, Metropolitan Museum of Art

 

Nr. 300 en nr. 310 behoren in de verdeling van Hulsker tot de bonte groep. Een juiste benaming lijkt me. Wat voor nr. 300 geldt, gaat ook op voor nr. 310: allebei feestelijk, met een bonte uitstraling. Vincent was een bewonderaar van Frans Hals, maar… de lach op zijn zelfportret zit er bij Vincent niet in. Zelfs geen glimlach. Toch vinden we in zijn brieven humor en geestigheid, niet zo veel, maar toch. Vincent mag graag overdrijven en ook zichzelf te kijk zetten. Maar zijn brieven zijn toch bijna altijd doortrokken van een donkerbruin gevoel van somberheid, van minderwaardigheid en ernst.

De vrolijke kleuren van nr. 330 en nr. 310 zijn dus schijn? Lijkt me niet. Ze zijn Vincent in tweevoud.

Op dezelfde manier als ik de vorige twee naast elkaar zette om een tegenstelling te suggereren die er niet was, kan ik deze twee portretten naast elkaar plaatsen om eenzelfde soort tegenstelling te creëren, nl. allebei feest van kleur, allebei ernst van gevoelsuitstraling.

 

 

 

320

 

Zelfportret, JH 1356, Parijs, december 1887 - februari  1888, oliedoek 66x51, gesigneerd, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Zelfportret 320 functioneert als eindpunt en hoogtepunt van een periode, n.l. de periode Parijs. Het palet vertoont in vergelijking met nr. 30 de snelle ontwikkeling van zijn kleurgebruik. Het is een bonte verzameling van tinten die Vincent nu gebruikt.

Donkerblauw en helder blauw; oranje en lichtgeel, vermiljoen; geel; licht oranje; donker rood; smaragdgroen; oranjerood; rood…

 

 

 

De twee paletten (uit nr. 30 en nr. 320) laten zien wat er in een tijd van bijna twee jaar gebeurd is met Vincent. Van donker naar licht, van aardkleuren naar heldere tinten, van naturalistisch naar impressionistisch. Maar de blik lijkt me (voor zover waar te nemen in nr. 30) ongeveer gelijk gebleven: een contemplatieve schildersblik, wikkend en wegend, kiezend en keurend, en vooral onderzoekend. Alleen… de blik van nr. 320 laat een vermoeide Vincent zien. Parijs had hem bijna twee jaar in zijn greep gehad en hij was toe aan de ontspanning van een landelijke omgeving.

De strakke lijnen van de schildersezel vormen een mondrianesk deel van het schilderij, waardoor de tegenstelling de schilder en zijn omgeving  nog verrassender uit de verf komt.

In de potjes zit een terpentijn en olie. De signatuur op de lijst  toont   Vincent ...

                                                                                                                           88

Parijs werd zijn hogere leerschool, de leerschool met een hoog gehalte aan impressionisme. Met een hoog gehalte aan zoeken en vinden. Wat daarna volgt moet een andere toon hebben, niet omdat Vincent uitgekeken was op het impressionisme, maar omdat Arles, zijn volgende periode, zo'n geheel andere stimulans voor hem in petto had. Ongetwijfeld vindt Vincent in Arles zijn eigen stijl uit. De Vincent van het expressionisme avant la lettre wordt er geboren, veel beter bij zijn karakter passend dan het impressionisme van de uiterlijke schoonheid, van de buitenkant.

Toch zou hij nog een zelfportret maken dat goed in de periode Parijs zou passen, maar dat gedateerd is zomer 1888, zelfportret nr. 330.

 

  

330

 

Zelfportret, JH 1565, Arles, zomer 1888, 42x31, doekkarton, Van Gogh Museum Amsterdam

 

Vincent heeft de hectiek van Parijs achter zich gelaten en heeft een diepe wens in vervulling zien gaan: het zuiden, Arles. Arles kan gezien worden als een vlucht, maar nog meer als een droom. De buitenlucht, licht en warmte (Vincent was een koukleum…), de verre horzizon… het boezemde hem allemaal een nieuwe lente en een nieuw geluid in. Hij zou er tot zichzelf komen, medekunstenaars ontmoeten, kortom: hij was hoopvol over de toekomst. Hij schrijft aan Theo:

 

'Waarde broer, je weet dat ik om tal van redenen naar het Zuiden ben gegaan en me daar op het werk heb gestort: een ander licht willen zien, geloven dat we een duidelijk beeld kunnen krijgen van de wijze van voelen en tekenen van de Japanners, als we de natuur onder een helderder hemel bekijken. Ten slotte een fellere zon te zien, want je weet dat je anders de schilderijen van Delacroix qua technische uitvoering niet kunt begrijpen en omdat je aanvoelt dat de kleuren van het prisma in de mist van het Noorden in een waas zijn gehuld.'

Brief aan Theo ( 802 [605] [F])

 

Hierin zijn de Japanners en Delacroix belangrijk. Hun ideeën en opvattingen stonden bij Vincent in dienst - en niet andersom - van zijn kunstenaarschap in deze periode.

 

Zelfportret nr. 330 laat een rustige, bedachtzame Vincent zien. Het is van zijn gezicht af te lezen dat het hem psychisch en artistiek goed gaat. De outfit is wel ongeveer dezelfde als in Parijs: strohoed, rode baard, kiel… en daarbij nog het genot van de tabakspijp.

Qua uitstraling is dit zelfportret te vergelijken met andere. Nr. 190 bijvoorbeeld. Dit zelfportret is duidelijk een studie te noemen door de snelle schetsmatige afwerking.

Zelden zagen we Vincent zo ongecompliceerd als in dit zelfportret.

 

340

 

Schilder op weg naar Tarascon, JH 1491 Arles, 48x44, zomer 1888, vernietigd in de tweede wereldoorlog, Kaiser Friedrich Museum Maagdenburg

 

Dit bijzondere werk is in de tweede wereldoorlog verloren gegaan door brand.

Het is een zelfportret ten-voeten-uit en stelt Vincent voor die even onder het lopen als het ware in de camera kijkt. Het heeft de geëigende landschaps-driedeling van dichtbij-midden-veraf, maar het gaat hier op de eerste plaats om de persoon van de schilder, gesitueerd te midden van het landschap rond Arles.

Het lijkt erop dat de kunstenaar toegevoegd is aan het landschap en niet andersom, zo frontaal en dominant staat hij er in, met zo veel aandacht voor zijn persoon. Maar dat was ook zijn artistiek credo weten we : de mens toegevoegd aan de natuur met, en niet te vergeten, de eigenheid van de kunstenaar.

Het zelfportret heeft een diepe emotionele lading: het is niet slechts de weg naar Tarascon die we te zien krijgen, maar het is de levensweg die Vincent gaat als kunstenaar. Alles is samengebracht in die ene persoon en dat ene moment: de hitte van de dag, het sjouwen met de schilderspullen, de gedreven stap, de blik naar het kijkerspubliek, de donkere schaduw die met hem mee gaat, de bomen langs de weg die zo bij hem horen, de verre einder die zijn kijkgebied begrenst, dat ene wolkje… En vooral de felle kleuren van het leven tegenover de schaduwen van zijn bestaan. Het is de symboliek die hier grote indruk maakt en die het schilderij bij het anekdotische een emotionele lading geeft.

Opvallend is de schaduwerking van de boomstammen in combinatie met die van Vincent zelf. Van de laatste is de schaduw pregnant aanwezig, de andere schaduwen zijn er niet of nauwelijks; slechts de schaduwen van de kruinen van de bomen worden gesuggereerd. Heeft Vincent hier zijn eigen tijdelijkheid willen afzetten tegenover de eeuwige cycli van de natuur?

Of werden al die schaduwen hem te veel?

Het emotieve zit hem ook in tegenstellingen als: donker - licht; stabiel - dynamisch; ver - dichtbij. Als die tegenstellingen niet zo'n impact hadden zou je zeggen dat nr. 340 een vrolijk schilderij is. Maar de schaduwen doen de dood vermoeden, en die verten de onbereikbaarheid en de dynamiek de grote onrust die Vincent altijd omgaf.

Toch… het palet toont een vrolijk kleurengamma met het geel van het graan, het blauw van de hemel en van de grote stad en zijn verleiding. Het landschap heeft zelfs iets lieflijks, iets intiems. Het is vooral warm te noemen.

Aan bijna alle landschappen van Vincent is de anonieme mens toegevoegd, soms als eenling, soms met z'n tweeën of meer. Maar hier is het dan toch eindelijk de kunstenaaar zelf die prominent op de voorgrond staat. En dat maakt de zo bescheiden Vincent eindelijk tot een groot levend mens. En wat heeft hij onder zijn linkerarm? Inderdaad, een meesterwerk vol gouden expressie.

 

350

 

Zelfportret, JH 1581, Arles, sept. 1888, oliedoek 62x52, Fogg Art Museum, Cambridge

 

Dit zelfportret droeg Vincent op aan Paul Gauguin. Aan de opdracht is gepoetst, maar er is nog iets van te zien. De relatie met Paul Gauguin begon zo mooi met schrijvenderwijs veel waardering voor elkaars werk. De waardering van Vincent voor Paul en in iets mindere mate de waardering van Paul voor Vincent. Vincent vroeg Paul Gauguin naar Arles te komen om samen te schilderen. Zelfs om samen in het gele huis een soort schilderschool te beginnen. Vincent had grootse ideeën, christelijk sociaal-humanistisch van inhoud. Er moest iets nieuws komen, een nieuwe maatschappelijke ommekeer ten goede. En de kunst moest daarin centraal staan.

De ontmoeting had voor Gauguin veel voeten in de aarde qua organisatie en liet lang op zich wachten. Misschien was hij niet zo gemotiveerd. Vincent keek er naar uit, maar was ook weifelend. Toen het eindelijk zo ver was, bleek dat beide naturen niet bij elkaar pasten. Het drama met het afgesneden oor na een felle discussie over kunst zou een eind maken aan hun samenzijn van ongeveer twee maanden. De waardering en correspondentie van beide kanten zou blijven. In een brief aan Theo (nr. 701 [545] [F] Vincent aan Theo 4 oktober 1888) schrijft Vincent over dit zelfportret:

 

'Je zult op een dag ook mijn portret zien dat ik aan Gauguin stuur, want hij zal het wel bewaren, hoop ik. Het is helemaal askleurig, tegen bleek veronees groen (geen geel). Als kleding dat bruine jasje met blauwe randen, maar waarvan ik het bruin heb overdreven tot purper, evenals de breedte van de blauwe randen. Het hoofd is gemodelleerd in dikke heldere verflagen tegen de heldere achtergrond, bijna zonder schaduwen. Maar ik heb de ogen een beetje op z'n Japans scheef laten toelopen.'

 

Door de grote eenvoud en directheid van uitdrukken is dit een buitengewoon oprecht zelfportret geworden. Vincent zelf moet het een waardevol portret gevonden hebben. Het was voor Paul Gauguin bestemd, voor wie hij zo'n bewondering koesterde. Daarnaast spreekt het zijn bewondering uit voor de Japanse kunst. Vincent heeft de pose aangenomen van een Japanse boeddhist (haargroei, ietwat scheve ogen, meditatie), maar het bijzondere is dat hij volledig zichzelf is gebleven. De ernst en overgave in zijn gelaatsuitdrukking hebben geen dramatische proporties aangenomen, maar is contemplatief. In het lichte groen van de achtergrond en het donker bruin van het jasje zit een tegenstelling.Vincent nam vaak zijn toevlucht tot de tegenstelling zagen we al, om zichzelf duidelijk naar voren te laten komen, maar mogelijk ook omdat zijn innerlijk de tegengesteldheid van nature kende.

Het citaat m.b.t. zijn kunstopvatting, gericht aan Gauguin, getuigt wel van een bijzondere bescheidenheid, zelfs onderdanigheid. Bescheidenheid was een belangrijk aspect van het gecompliceerde karakter van Vincent. Zijn opmerking in dit citaat over uiterlijke schoonheid  lijkt overbodig en suggereert een impressionistische verwantschap van hen beiden, die noch bij Vincent, noch bij Paul op dat moment nog relevant is, omdat ze dat stadium voorbij zijn.

 

'Ik vind mijn opvattingen over kunst buitengewoon alledaags in vergelijking met de uwe. Ik heb nog altijd zo'n grove dierlijke smaak. Ik vergeet alles ter wille van de uiterlijke schoonheid, die ik niet kan weergeven, want in mijn schilderij maak ik die lelijk en grof, terwijl de natuur mij volmaakt voorkomt. Momenteel heb ik echter nog zo veel vuur in mijn bast dat ik recht op mijn doel afga. Het resultaat daarvan is wellicht een soms originele oprechtheid in wat ik voel, als het motief zich tenminste leent voor mijn grove en obeholpen uivoering.' Brief  699 [553a of 544a] [F] Vincent aan Paul Gauguin, 3 oktober 1888

 

 

360

 

Zelfportret, JH 1634, Arles, november-december 1888, oliedoek 46x38, gesigneerd, Private collection

 

Met Charles Laval, vriend van Paul Gauguin en Emile Bernard, ruilde Vincent dit portret. Vincent mocht Laval en bewonderde zijn werk. Hij wilde daarom met hem een portrettenruil aangaan. Laval schonk Vincent onderstaand portret en Vincent schonk hem zelfportret nr. 360. Het werk van Laval (en Bernard) staat dichter bij Gauguin dan bij de impressionisten. Mogelijk bepaalde dat mede de artistieke waardering die Vincent voor Laval had.

 

Charles Laval: Zelfportret (voor Vincent)

 

 

Vincent is de schilderstijl van de periode Parijs voorbij. Grote vlakken geel en groen bepalen de compositie. Pointillisme is niet aanwezig, en arcering nauwelijks. Er is sprake van een snelle opbouw en Vincent laat zien hoe hij zich voelt: ontspannen, rustig, in balans. Er zit iets van een boer in dit hoekige gezicht, een gegeven dat we bij een later portret ook nog zullen aantreffen, maar dan anders... Vincent is hier een eigen weg ingeslagen, een laatste fase in zijn ontwikkeling die anders is dan wat hij aan zelfportretten in een vorige fase liet zien. Wat bracht hem er toe zo te schilderen. Mogelijk het neo-impressionisme van Paul Gauguin c.s., of ook de Japanse prentkunst kan debet zijn, maar de kans is groter dat het gewoon zijn eigen vrije vondst is geweest.

De ogen laten een minder bezorgde Vincent zien. Ze zijn wel donker en enigszins geknepen, maar hebben niet dat zorgelijke van veel Parijse zelfportretten.

In de werkwijze valt ook het gebruik van dunne verf op. Door zijn haar schemert zelfs - als je goed kijkt -  de kleur van het ruwe canvas door. Ook de omtreklijn is weer terug.

 

370 

 

Zelfportret met verbonden oor, JH 1657, Arles januari 1889, 51x45, Courtauld Institute Galleries, London

 

De beroemde portretten met verbonden oor dateren uit midden januari 1889. Ze laten een bezorgde Vincent zien. Gekweld ook. Van nr. 370 lijken de ogen in het luchtledige te zien, alsof Vincent alleen nog maar oog heeft voor eigen innerlijk en overdenkt wat er is gebeurd. Over wat er precies is gebeurd, blijven we in het onzekere, ook al raadplegen we de brieven die Vincent heeft geschreven. In die brieven doet hij het conflict met Gauguin af als een bagatel en over deze twee zelfportretten wordt aan Theo met geen woord gerept.

Het opvallende van beide portretten is dat hij een gladgeschoren gezicht heeft, logisch in deze situatie van ziekenhuisopname. In portret nr. 400 heeft Vincent weer een baard en het is dus aannemelijk dat nr. 390 daartussen is geplaatst.

Op de achtergrond staat een veldezel die we eerder tegengekomen zijn (nr. 30 en nr. 320). Waarschijnlijk is het een Japanse houtsnede die op de achtergrond hangt, en geen schilderij van Vincent. Van een mondrianesk fragment, hier op de achtergrond, was elders al eerder sprake, maar we moeten wel bedenken dat het hier niet om abstracties gaat.

De kiel is dichtgeknoopt en Vincent heeft een bontmuts op. Zijn rechter oor is in werkelijkheid dus zijn linker oor. De vraag blijft waarom Vincent dit schilderij geschilderd heeft. Hij zal het, met nr. 380, niet voor Theo bedoeld hebben. En ook niet om te exposeren. Ondanks het bagatelliseren denk ik dat Vincent zijn daad zo heftig heeft ondergaan dat hij er een schilderij van moest maken. Hij heeft er zelfs twee gemaakt, waarbij dit anekdotischer is dan nr. 370. Nr. 370 lijkt me van iets latere datum vanwege de eenvoudige enscenering en de pijp, die door Vincent (met de borrel) aangewend werd als medicijn…

De ogen van Vincent kwamen al vaak ter sprake. Het wordt me steeds duidelijker dat hij intuïtief voor een kleur koos waarvan hij vond dat die bij de hoofdkleur van het schilderij paste.

 

380

 

Zelfportret met verbonden oor en pijp, JH 1658, Arles, januari 1889, oliedoek 51x45, Private Collection

 

De moderniteit van nr. 380 gaat verder dan van nr. 370. Vincent is weer op het spoor van tegengestelde kleuren: oranje versus blauw; rood versus  groen. Maar nu beslaan ze voor een  groot deel de achtergrond. Dat geeft een vervreemdend effect. Normaal zorgt grijsblauw voor perspectief, grijsblauw heeft een wijkend effect. Rood daarentegen komt naar je toe en conflictueert nu met de persoon van Vincent die op de voorgrond geplaatst is. Er is hier dus sprake van een merkwaardig omgekeerd kleurperspectief.

Waarom kiest Vincent voor grote vlakken op de achtergrond? Het kan wijzen op beïnvloeding door Gauguin zagen we al, die ook graag in kleurvlakken werkte, en ook op een navolging zijn van Japanse prenten. Maar de originaliteit van Vincent staat boven alles.

De anekdotische verteltrant lijkt voorbij. Een strenge eenvoud is er voor in de plaats gekomen, waardoor de uitstraling krachtiger is.Wat alleen nog geldt in dit zelfportret is de persoon van Vincent geplaatst tegen een achtergrond van rood en oranje. Zij ogen zijn gericht op de kijker, maar de blik is net als in nr. 370 zorgelijk.

Vincent heeft dezelfde kiel aan als in nr. 370. Dezelfde bontmuts op. Dezelfde lap om het oor en in beide schilderijen in de houding driekwart naar rechts.

De overgang van de achtergrondkleuren van rood naar oranje kan symbolisch de betekenis hebben dat er iets ergs gebeurd is, maar dat hij aan de beterende hand is. Maar begin februari krijgt Vincent een nieuwe inzinking. In de brief van brief 7 februari van ds. Salles wordt de inzinking een verstandsverbijstering genoemd. Salles heeft het over waanbeelden die Vincent zijn overvallen. Natuurlijk kon Vincent in zo'n situatie  niet schilderen, maar tien dagen later, was hij weer bij zinnen en kon weer schrijven en schilderen.

In maart van hetzelfde jaar (1889) schrijft hij de zin die ik als motto 2 heb gekozen voor mijn Sprekend Vincent. Hij schrijft aan Theo:

 

'Helaas heb ik een beroep dat ik niet voldoende beheers om me uit te drukken zoals ik zou wensen.'(381 brief 756 [581] [F] 24 maart 1889)

 

Het is een belangrijke notatie in zijn literaire oeuvre over zijn picturale kunnen. Hij verontschuldigt zich ervoor, na zoveel jaren van studie, van zoeken en vinden, van eeuwig gezeur om geld, van inzinkingen en hoogtepunten… een gebrek aan beheersing…  te hebben. Het is zijn tragisch lot één van de grote moderne schilders van de westerse wereld te zijn die, waar hij gaat of staat, een gebrek aan beheersing met zich meezeult om zich uit te drukken…

 

Na dit zelfportret drie-kwart naar rechts zou Vincent alleen nog zelfportretten drie-kwart naar links maken. Om zij beschadigde oor niet te laten zien?

 

Ergens schrijft hij nog:

'Ik neem elke dag het geneesmiddel dat de weergaloze Dickens voorschrijft tegen zelfmoord. Dat bestaat uit een glas wijn, een stuk brood en kaas en een pijp tabak.'  Brief nr. 768 [WII] [F; van Vincent aan Willemijn 30 april 1889]

Zelfmoord? Humor of ernst…?

 

 390 

 

Zelfportret met gladgeschoren gezicht , JH 1665, Saint-Remy, begin september 1889, oliedoek 40x31, Private collection

 

Er bestaat geen communis opinio omtrent de datum van ontstaan van zelfportret nr. 390. De brieven geven daarover geen duidelijk uitsluitsel. Het zou kunnen dat dit portret speciaal bedoeld is voor de zevenstigste verjaardag van de moeder van Vincent. (* 's Gravenhage, 10 september 1819). Als dat zo is, valt de datum rond begin september 1889.  Het is ook mogelijk dat het geschoren gezicht nog een vervolg is op de twee zelfportretten met verbonden oor (nr. 360, 380) en dan moet de datum van ontstaan januari 1889 zijn. Hulsker plaatst het inderdaad in januari 1889, maar ik kies voor een half jaar later, september 1889, omdat Vincent het bedoeld heeft voor de verjaardag van zijn moeder en nr. 420 lijkt mij daar minder geschikt voor. Zelf schrijft Vincent omtrent het doek bestemd voor zijn moeder over het portretje, en nr. 390 heeft inderdaad het kleinste formaat van de vier St.-Rémy schilderijen. Vincent schrijft aan zijn moeder:

 

'Aan het portretje van mijzelf dat ik erbij voeg, zult u zien dat ofschoon ik Parijs, Londen en zoveel andere steden zag en dat jarenlang, ik toch er zo min of meer als een boer van Zundert, b.v. Toon of Piet Prins, uit ben blijven zien en ik verbeeld me soms, [dat] ik ook zo gevoel en denk, alleen zijn de boeren van meer nut in de wereld. Eerst als men de rest heeft, krijgen de mensen gevoel voor, behoefte aan schilderijen, boeken enz. In mijn eigen schatting reken ik me dan ook bepaald beneden de boeren. Enfin, ik ploeg op mijn doeken zoals zij op hun akkers.' nr. 813 [612] Vincent aan Moe ca 20-22 oktober 1889

 

De blauwe kiel van dit zelfportret correspondeert met de kiel van eerdere zelfportretten. Het was waarschijnlijk een geliefd kledingstuk van Vincent dat hem herinnerde aan zijn jeugd in Etten. En het was natuurlijk ook zijn werkkleding.

Op dit zelfportret (nr. 390) heeft Vincent een gezicht met een sterk boerse uitdrukking, net als op nr. 420, dat ik als laatste zelfportret van de gehele serie geplaatst heb.

De blik van nr. 390  is wel op de kijker gericht, maar er zit een waas voor, zodat die niet scherp is. De dynamische achtergrond is terug, maar het geheel maakt toch een rustige indruk.  Het zorgelijke in zijn gelaat is verdwenen. Hij staat er neutraal op, zonder veel van zijn innerlijk te laten zien. Ook hier is weer de eenvoud en oprechtheid aanwezig.

Aan Theo schrijft Vincent, 19 september 1889, een brief met een passage waaruit ik een zinsnede citeer:

 

'ongeacht de vraag of ik succes zal hebben, toch geloof dat hetgeen waar ik aan heb gewerkt, voorgezet zal worden.'  (nr. 806 [607] [F] )

 

Het is een belangrijke zinsnede. Visionair. En gelukkig zelfbewust. Wat zou er van het fauvisme en het expressionisme geworden zijn zonder Vincent van Gogh? Wat zou er van de moderne kunst geworden zijn zonder Vincent van Gogh…? En dan hebben we het nog niet over zijn bijna 900 brieven aan Theo en anderen! Ego-literatuur van hoog gehalte.

 

400 

 

Zelfportret, JH 1770, Saint-Rémy, 1 september 1889, oliedoek 57x43.5, National Gallery of Art, Washington

 

Zelfportret nr. 400 is een van de drie zelfportretten waarop Vincent als kunstschilder afgebeeld staat. In vergelijking met de twee eerdere (nr. 30 en nr. 320) gaat hier een nog grotere kracht en zelfbewustheid van uit. Niet voor niets is er een soort aureool  waarneembaar als teken dat hij zich weer helemaal in orde bevindt. De hoofdkleur is kobaltblauw en alszodanig een voorloper van nr. 410. Het haar is geel. De baard eerder okergeel dan het rood, wat we bij Vincent gewend zijn. Van de uitdrukkingen van de ogen bij Vincent geeft Fritz Erpel een opsomming: argwanend, kritisch, zoekend, koel vragend, scherp, stekend, gebiedend onderzoekend, vol scepsis, gespannen loerend… (Frtiz Erpel: 'De zelfportretten van Van Gogh', p. 32). Een belangrijke opmerking over het maken van zelfportretten maakt Vincent in een brief aan Theo:

 

'Ze zeggen - en dat geloof ik heel graag -  dat het moeilijk is jezelf te kennen, maar het is evenmin eenvoudig jezelf te schilderen. Zo werk ik op het ogenblik aan twee zelfportretten – bij gebrek aan een ander model. Want het is hoog tijd dat ik wat aan figuur ga doen. Aan de ene ben ik begonnen op de eerste dag dat ik op was, ik was mager en lijkbleek. Het is donker paars-blauw en het gezicht is witachtig met gele haren, dus een kleureffect. Maar daarna ben ik er weer aan begonnen, een drie-kwart tegen een heldere achtergrond.'  801 [604] [F] Vincent aan Theo (5 of 6 september 1889)

 

Of Vincent het over dit zelfportret heeft is niet helemaal zeker; de donkere achtergrond klopt niet. Maar mager en lijkbleek… klopt wel. De teneur van de brief is duidelijk. Het gaat hem niet gemakkelijk af, het zelfportretschilderen. We hebben hier weer zo'n typisch Vincent van Gogh-passage vol bescheidenheid.

Het palet is in vergelijking met nr. 320 mager, en het zou me niet verbazen als de blauwe achtergrond oorspronkelijk een licht rose tint had.

Er doet zich in dit zelfportret iets merkwaardigs voor. Op de andere zelfportretten als kunstschilder (nr. 30 en 320) heeft Vincent het palet gespiegeld in de rechterhand, maar hier gespiegeld in de linkerhand. De reden is misschien wel heel eenvoudig: hij wil zijn beschadigde oor niet tonen.

 

De persoon van Vincent komt hier wel nadrukkelijk uit donker kobaltblauw naar voren. Zij tenue is licht kobaltblauw, meer had hij niet nodig om zich te openbaren. Ik heb zijn ogen nog eens goed bekeken. Het lijkt hier wel of ze niets en niemand uit te weg gaan.

 

410

 

Zelfportret, JH 1772,  Saint-Remy september 1889 oliedoek 65x54  Musée d'Orsay, Paris

 

 sprekend  vincent

 

hoe kon op het laatst

het zacht walmend blauw u

sluw besluipen en

het vuur uit uw ogen doven?

 

hoe kon de hemel vervallen

tot een kwaadaardig duister

en u de verkeerde weg

wijzen naar een finale dood?

 

en waarom was hij er niet

die vleugelend over leven en dood

altijd verlossend tot u sprak

zodat u gerust het koren in kon gaan?

 

en welke woorden waren het

die ú sprak terwijl

u wankelde en viel in uw heilig huis

van aarde, water, lucht en niets dan vuur

 

420

 

Zelfportret JH 1780, Saint-Rémy, begin 1890, oliedoek 51x45, National Gallery Oslo

 

Zelfportret nr. 420 geeft Vincent weer in een geestelijk beschadigde positie. Als we de chronologie van het leven van Vincent van Gogh bezien, vinden we een aaneenschakeling van mislukkingen en desillusie die zijn bestaan kenmerkten. Er waren ook momenten van geluk, intens geluk.

Het enige waar hij zich staande in kon houden was tenslotte de kunst, maar ook dat was een moeizame aangelegenheid. 

Nr. 420 is de mensenschuwe, angstig kijkende en vooral teleurgestelde Vincent van dit laatste zelfportret die in zijn verwarring niet weet wat hem verder staat te gebeuren. De verwarring is van zijn gezicht te lezen en de uitdrukking van zijn ogen is als van iemand die om hulp roept maar niet weet waar hij die zoeken moet.

Van alle zelfportretten is dit het meest ontluisterende. Er is in de periode waarin de zelfportretten tot stand kwamen, van begin 1886 tot begin 1890, van alles in en om Vincent gebeurd, hoogtepunten en dieptepunten… maar nr. 420 laat het diepst de finale wanhoop zien.

Nr. 420 plaats ik aan het einde van de totale serie van 43 zelfportretten, en ik denk dat dit chronologisch mogelijk juist is.

Het is geen happy end geworden, geen Vincent van Gogh als fiere wegbereider van de moderne kunst. Maar hij is wel de Vincent die van nieuwe wegen sprak in zijn kunst, nieuwe artistieke profetieën, nieuwe visioenen. Vincent van Gogh was een baanbreker. Zijn finale einde zou een nieuw begin worden. Hoe tragisch kan het zijn.

De zelfportretten van Vincent van Gogh  maken slechts een klein deel van uit van zijn totale oeuvre, maar wel een belangrijk deel. De grote uitdaging waarmee hij zijn eigen persoon in de strijd werpt heeft hij met 43 zelfportretten moedig tot een einde gebracht. Die strijd heeft hij gewonnen. En… hij is er aan bezweken.

Waarom Vincent gestopt is met het maken van zelfportretten is niet helemaal duidelijk. Het kan zijn dat hij voelde dat het genoeg was, 43 zelfportretten. Het kan ook zijn dat hij zijn handen vol had aan ander werk: landschappen, mensfiguren, bloemstillevens, bomen, bomen, bomen… Of was er gewoon een triviaal gebeuren van een spiegel die gebroken was… We weten het niet. Zoals we ook niet weten waarom hij tenslotte een einde aan zijn leven maakte. Over zelfdoding schreef hij wel eens, terloops, maar zijn laatste brieven geven de indruk niet met een gedepressioneerde persoon met een dood-wens te maken te hebben. Al moet je ook zeggen bij iemand als Vincent weet je dat nooit… En vind je in zijn laatste werken volledige ontreddering? Dat ook niet. Zijn laatste werk in de periode Auvers-sur-Oise ademen nog steeds levenslust. Er is een soort heilig cliché-defaitisme ontstaan omtrent korenveld onder dreigende luchten met kraaien. De suggererende titel is trouwens niet van Vincent. Ondanks de vier dikke delen brieven waarin Vincent toch veel innerlijk prijsgeeft, weten we nog veel te weinig over zijn werkelijk intieme binnenste.

Anderszins moeten we wel concluderen dat er veel symboliek in het werk van Vincent zit, vooral in zijn latere werk, dat te denken geeft, zeker ook in korenveld. Koren als oogst, een doodlopend weggetje daar doorheen, donkere luchten erboven, kraaien als die ene in Schubert's Wintereise, maar dan meer dan zevenendertig…

Sprekend Vincent, is mijn kleine kroniek in zelfportretten geworden en wil niet meer zijn dan een studie over die grote mens, die grote kunstenaar uit Zundert: Vincent van Gogh.

 

Kees Weltevrede, Riel, mei 2015

c.weltevrede@home.nl

 

 

 

'Wat me het meeste, veel en veel meer dan al het andere, in mijn beroep boeit, dat is het portret, het moderne portret. Ik probeer het met kleur, en ik ben vast niet de enige die het langs die weg probeert. Ik zou zo graag, - je ziet, ik zeg helemaal niet dat ik het kan, maar enfin, ik probeer het – ik zou zo graag portretten maken die over een eeuw voor de mensen die dan leven, als het ware openbaringen zijn. Dus probeer ik niet te schilderen door middel van de fotografische gelijkenis maar door onze hartstochten uit te drukken, waarbij ik onze kennis en moderne smaak omtrent kleur hanteer als middel om het karakter uit te drukken en op te voeren.'

 

Vincent aan zijn zuster Willemien ca. 5 juni 1890