b

 

 

◄◄ terug naar andere gedichten en verhalen

Cees Weltevrede

Verhalen

 

 

 

 


Een nieuwe lente en een nieuw geluid…

 

Vorig jaar heeft onze goudenregen het begeven. De boom  (sommigen noemen hem een struik, wij niet…) stond jaarlijks uitbundig mooi te wezen achter in onze tuin, waar het tuinpad uitloopt op gemeentegroen. Maar wij zagen het de laatste tijd al aankomen. Zijn gouden bestaan zou ten einde lopen. Hoe we hem ook aanspraken, zelfs met de latijnse benaming Laburnum anagyroides, het mocht niet meer baten.  

Och arme, vanaf onze eerste kennismaking met Riel, juni 1980, was die boom zo’n trouwe mensenvriend geweest, zijn gouden trossen wuifden ons alle jaren van alle kanten toe, zijn gouden takken zongen in de wind… maar de laatste tijd werd het uitbundige feest steeds minder uitbundig gevierd. Hij raakte in de versukkeling. Er kwamen scheuren in zijn bast, hij liet zijn takken hangen, hij kreunde als het stormde en kermde als het vroor… Pogingen tot redding bleken te vergeefs. Er is nog een heuse bomendokter aan te pas gekomen, maar echt, er was geen houden meer aan. De dood deed onafwendbaar zijn intrede.

In het voorjaar was onze gouden vriend al die jaren op zijn mooist. Vanuit de verte, vanaf de De Katsbochten in het oosten, vanaf de Regte Hei in het zuiden, kon je hem zien als een imposant gouden monument van onze tuin, ja van ons gehele dorp. Hoog torende hij uit boven de Rielse laagbouw. Eén en al goud. Onze buren spraken erover. Passanten hielden ons staande en spraken ons er op aan. Fotografen haalden hun apparatuur uit de tas. Zo’n overweldigende schoonheid als onze gouden boom hadden ze nog nooit gezien. Maar wij beseften allengs dat de naam van de boom beter treurwilg kon zijn, er hingen donkere wolken in de lucht omdat zijn einde naderde.

 

 

 

Wat was onze gouden vriend toch een wonder der natuur geweest, mijmerden we om zijn geteisterde stam. We hadden er altijd genoegen mee genomen dat zijn peulen giftig waren, dat zijn bloei niet het hele jaar door kon plaatsvinden, en dat hij in mei en juni weinig vogels aantrok omdat het heldere goud op hen een oogverblindende uitwerking had.

Nadat onze Laburnum Anagyroides voorgoed de geest had gegeven, stond hij nog een week armzalig dodelijk triest te wezen. We konden wel janken. We hebben hem tenslotte laten omzagen door een buurman met een motorzaag. Wij konden het niet aanzien hoe hij ter aarde viel. Ik draaide me om en moest nog aan een gedicht van Marie Vasalis denken en Ankie haastte zich naar de keuken om haar tranen te drogen. En ook onze kinderen waren in verwarring, ja zelfs hún kinderen, ónze kleinkinderen, waren meegekomen om een dode boom te zien omvallen,  en keken bedremmeld en niet begrijpend in het rond. Het was hun ook te veel geworden.

Wie nu onze tuin binnenstapt, via het achterpad, ziet alleen nog de kale wortelstronken. Die laten we zitten. Als droef aandenken. We kunnen er nog steeds niet over praten. Je zult ons er dus niet meer over horen. Maar er is één troost, zij het een schrale: gelukkig hebben we de foto’s nog (zie boven).

Maar nu… wat wil het geval…? Het geval wil dat er sinds kort op dezelfde plek als die van de goudenregenboom, een nieuw exemplaar is gaan groeien. Eerst dachten we dat het een spontane loot, een nazaat, van onze gouden lieveling betrof, maar later bleek het een geheel nieuw exemplaar te zijn van geheel andere afkomst, namelijk… een ontluikende vlinderboom. Misschien geloof je het niet. Of je denkt: zoiets kan niet. Wij dachten dat ook in den beginne. Maar nu denken wij: er moet een Almachtige zijn. Zien doet geloven. Hoe anders kan zo’n goddelijk wonder ontstaan in onze eenvoudige Rielse tuin. En waarom? Dat weten wij ook niet. Hebben we dat verdiend? Mogelijk is het geen verdienste, zo’n wonder, maar is het genade. En daar houden we het dan maar op.

Niet alleen een wonder is het, het is ook iets van andere orde. Kijk, zo denken wij nu, nu we een beetje bekomen zijn: goud is mooi, goud blinkt en trekt de aandacht… maar het blijft wel goud, dat wil zeggen glanzende buitenkant. Een vlinderboom daarentegen veronderstelt diepe emotie: liefde, tederheid en een engelachtig zacht gevlinder tegen de blauwe Rielse hemel. Er wordt wel eens gefluisterd door wijsgeren: wat voor een rups het eind der tijden is, is voor een vlinder het begin. En zo is het. Met onze nieuwe tuinvriend staan we dus aan het begin. Waarvan weten we niet, maar het begin. En wat ons betreft mag dat gerust het begin zijn van nieuwe vergezichten, nieuwe schone dromen, nieuw geluk. Zeg maar een nieuwe lente en een nieuw geluid…