b

 

 

◄◄ terug naar andere gedichten en verhalen

Cees Weltevrede

Verhalen

 

 

 

 


 

Geslaagd

 

Op een vroege zomermorgen kruiste een bromfietsknul mijn pad, vlak bij het punt waar mijn auto het Bels Lijntje kruiste. Hij had een hemelse schoonheid bij zich als brom-angel, maar die kon hem er toch niet van weerhouden dat hij pech kreeg met zijn helse machine. Gedesillusioneerd zat het stel met de rug tegen een boom te wachten op een wonder. En daar kwam ík aan, in mijn gammele automobiel. Opeens werd de hulpverlener in mij wakker, want zo'n enscenering inclusief vrouwelijk schoon wilde ik niet onopgemerkt aan me voorbij laten gaan. Ik minderde dus vaart, stopte en begon een inleidend hulpgesprek.

Er haperde van alles aan zijn monster, vond mijn brommerknul, en hij wees op zijn 49 cc. Hij had slechts een schroevendraaiertje op zak en daarmee redde hij zichzelf en zijn lief blijkbaar niet uit de acute noodsituatie. Ik keek zijn jonge schat eens aan en werd innerlijk met ontferming bewogen. Een vitaal vertrouwen in de medemens maakte zich van mij meester. ‘Hier’, zei ik, en maakte een gul gebaar richting mijn automobiel, zette de achterklep open, en sprak humaan ‘kijk, hier heb ik een gereedschapskist. Zet hem als je klaar bent maar achter deze boom, dan haal ik hem vanavond als ik terugkom van m'n werk wel weer op.’

‘Ha, ha… als je klaar bent’ zei ik niets vermoedend. En 'van m’n werk…', ik had ook 'van het College' kunnen zeggen, maar de twee gelieven hadden zo te zien weinig affiniteit met de onderwijsleersituatie, en daar had ik wel enig begrip voor, want het was zomer, de zon scheen, het beloofde een stralende dag te worden... en: ze waren nog zo jong. Had ik ook nog maar zo'n gave brommer en zo'n bloedmooie meid, kermde een vals stemmetje in me. Maar, weer in de auto, taxeerde ik mijn ouwe kop in de achteruitkijkspiegel en wist voldoende.

Nog geen vijf minuten verder, net voorbij de stoplichten van de Blaak, begon mijn limousine kwaadaardig te grommen en te griepen. Ik zette haar aan de kant, maar och arme, ik had geen gereedschap bij me!

Om kort te gaan: ze hebben me die morgen met automobiel en al naar een garage in Riel moeten slepen en ik ben dat stuk schroot twee weken kwijt geweest en de hele malheur  -zo bleek later-  kostte me zowat een half maandsalaris.

 

Toen ik nog diezelfde avond met het rijwiel van mijn echtvriendin mijn gereedschapskist ging ophalen, stond hij er nog, die kist. Hoera. Wie goed doet, goed ontmoet.

Er lag een beschreven stukje papier bij, met daarop:

 

Beste meneer, Sorry, we hebben u gefopt, we hadden helemaal geen pech, maar wel een dolle bui omdat we geslaagt zijn  en we hebben dat

 -zoals u ziet-  eventjes gevierd…

 

Zoals u ziet? Ik keek verrast rond en in de onmiddellijke omgeving ontwaarde ik inderdaad in het zachte gras een lege wijnfles, een paar verwaaide tissues en… een gebruikt condoom.

Mijn God... dat ik dát allemaal nog mee mag maken op m’n ouwe dag, mompelde ik. We hebben het eventjes gevierd...  Wauwww!… en ik hees me op het zadel van mijn oude damesrijwiel, gereedschapskist op de bagagedrager, en jakkerde huiswaarts, moeilijk trappend tegen de wind in, een beetje van slag door de consternatie van de dag, maar wel doordrongen van die ene bitterzoete waarheid: het leven is -ondanks alles- zo gek nog niet... als je maar jong bent...!

 

Eenmaal thuis zette ik de fiets in het schuurtje. De kist ernaast. Een zoete geur kwam me vanuit de keuken tegemoet. Eigengebakken brood, goulash en gebakken banaan. ‘Oh… ons lievelingskorstje’, groette ik mijn vrouw.

‘Kijk eens’, zei ik. Samen lazen we de tekst op het papiertje. Een brede glimlach tekende zich op onze gezichten af. Er viel een stilte van ontroering. Toen ontspon zich een kort tweegesprek aan tafel. Luister even mee.

‘Ach wat maakt het uit die t die een d moet zijn, als je maar gelukkig bent en dat zijn ze blijkbaar… ’ zei mijn vrouw.

‘Jammer dat we hun adres niet hebben…’ antwoordde ik. ‘Wat jammer?’ ‘Nou, dan hadden we een leuk kaartje kunnen sturen met hartelijk gefeliciteert erop.’

‘Doe niet zo flauw jij altijd, je kunt wel merken dat de schoolmeester in jou nog niet ter ziele is. Je kun je beter druk maken over die jonge mensen en Corona. En dat ze toch maar mooi geslaagd zijn. En eet nou je bordje maar leeg… straks krijg je nog een toetje van De Boerenschuur. En nog even voor de goeie orde: het is geen lievelingskorstje, maar lievelingskostje…!’