INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

SINT NICOLAAS

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 29 november 1934

 

 

1. St. Nicolaasgebruiken en hun oorsprong

 

Volksheilige en kindervriend

 

De heusche waarheid!

 

     Sinterklaas, die guie man,

     Trekt zien groote laarzen an,

     Riedt er mee naar Amsterdam,

     van Amsterdam naar Spanje,

     Appeltjes van Oranje,

     Noten van muskaat,

     Smiet ze over de straat,

     Geef de kleine kinder wat,

     Geef de grooten een schup voor 't ...

 

Terwijl St. Nicolaas, zooals vrijwel met zekerheid kan worden aangenomen, een Aziatisch bisschop was, vieren de meer Noordelijke volken toch reeds sinds eeuwen zijn sterfdag als gold het de gedachtenis van een man uit hun eigen midden. Van dit eigenaardig verschijnsel kunnen wij de oplossing voor een groot deel vinden in de geschiedenis, terwijl wij, om alle gebruiken, welke de eeuwen door aan het St. Nicolaasfeest zijn gehecht, goed te begrijpen tot de folklore moeten teruggaan; deze zal ons de herkomst van een groot aantal schijnbaar onverklaarbare gebruiken doen kennen.

 

Gezeten op zijn trouwen schimmel

De krachtige gestalte toch van St. Nicolaas, den staf in de hand en zijn ruimgeplooide mantel om de schouders, komt sterk overeen met de figuur van Wodan, het rijzige lichaam in een wijden, donkeren mantel gehuld, gezeten op zijn trouwen schimmel Sleipnir, rijdt hij door de lucht, jaagt vrees en schrik aan en bevrucht de boomen en planten. Toen dan het Christendom in deze streken werd gepredikt en de persoon van Wodan vervaagde, hebben verscheidene andere koningen uit dien tijd zijn plaats ingenomen.

 

Sinte Maarten en Sinterklaas

In Engeland Koning Arthur, in Scandinavië Waldemar, in Sleeswijk Koning Abel en later nog Karel de Groote. Ook St. Nicolaas is een der berijders geworden, evenals St. Martinus en St. Andries. Het paard is voor den heilige een onmisbaar vervoermiddel op zijn verre tochten. Soms is hij gedwongen zijn reis te onderbreken en zijn paard te laten beslaan; de smid wordt dan rijkelijk beloond. Het gebeurt ook niet zelden, dat het paard, evenals de schimmel van Karel Quinte, als deze uit den Gudinsberg komt, een hoefdruk achterliet.

St. Nicolaas is het schenkingsfeest bij uitnemendheid; de goede Heilige rijdt bij allen, voornamelijk bij de kinderen, en bezorgt hun vele goede gaven. Dit is een zeer duidelijke herinnering aan den tijd der Germanen, die in de perioden van den Midwinter uitbundig feest vierden en smulden van de goede gaven, welke Wodan hun bracht. Dezelfde gewoonten, welke in vele streken van ons land en ook daarbuiten op het St. Nicolaasfeest in zwang zijn, bestaan elders op andere feestdagen rond dien datum, meestal op het feest van St. Maarten. Dit nu bewijst met zekerheid hoezeer deze gebruiken los staan van de data, waarop zij heden bij het volk worden geplaatst. St. Nicolaas rijdt, d.w.z. hij brengt de geschenken, waaruit duidelijk het verband van wind en vruchtbaarheid naar voren treedt.

 

De legende van den schoorsteen

In verband met het rijden door de lucht en het door den schoorsteen naar beneden komen, kunnen wij alweer een andere legende uit den tijd van na de Germanen achterhalen. Het gold immers bij de Germanen als een vaststaande overtuiging, dat de schoorsteen de verbinding vormde tussen de hoogere wezens en de gewone stervelingen, vooral de ouderwetsche breede schoorsteen, de aloude offerstede, welke steeds het middelpunt was in het huiselijk leven. Door de schoorsteen immers dalen de geesten tot den huiselijken haard af, maar verdwijnen al spoedig bij het aanleggen van centrale verwarming.

 

De schoen met stroo erin

Onmiddellijke betrekking bestaat er dus tusschen het plaatsen van een schoen onder den schoorsteen en den schoorsteen zelf. "De Wilde Jager" immers, die weer een latere hervorming is van den geest Wodan, kwam eveneens door den schoorsteen naar beneden. Het plaatsen van een schoen met daarin wat stroo is al zeer oud, daar het vroeger reeds heette "voor Wode en zijn paard", terwijl in de Oud-Noorsche sage het stroo heet: Sleipnirs spijs.

 

Peperkoek in zijn grillige vormen

Aan het begrip vruchtbaarheid herinnert ook de peperkoek in zijn tallooze grillige vormen en benamingen, waaraan oud en jong zich te goed doen. Ook de gard of roede, hoe weinig men het ook zou vermoeden, herinnert aan het vruchtbaarheidsidee. Het is een oud Indo-Germaansch volksgeloof, dat het treffen van dier of plant met een roede onder zekere plechtigheden dat dier of die plant vruchtbaar maakt. Mannhardt vooral heeft over dit onderwerp in zijn "Baumkultus" onder den naam van "Der Schlag mit der Lebensrute" een meesterlijke gedachte en keurig uitgewerkte verhandeling geleverd.

 

De roede achter de staldeur

Hieruit kan men zien, dat de herder in Beieren thans nog gedurende den winter de roede achter de staldeur plaatst en er in de lente het vee mee naar buiten drijft onder het uitspreken van een versje, waarin duidelijk het idee van vruchtbaarheid naar voren treedt. Vandaar dat ook bij de Germanen de gewoonte bestond evenals bij de Romeinen (vooral bij de Lupercalis) elkaar duchtig met de roede te bewerken; ouders rosten hun kinderen genoegelijk af en verkeerden in de vaste overtuiging, dat dergelijke geeselingen geluk zouden brengen. Het geluk kwam al dadelijk in den vorm van pepernooten, welke hun naam ontleenen aan den naam "pfefferen", zooals geeselen heette.

 

De stoomboot uit Spanje

St. Nicolaas komt in alle plaatsen van Nederland per boot uit Spanje aan. Waarom Spanje het voorrecht heeft St. Nicolaas binnen zijn grenzen gedomicilieerd te zien, waar Lycië, de geboortestreek van den Heilige, in Klein-Azië ligt, is niet met zekerheid bekend. In het midden der vorige eeuw heeft dr. Elco Verwijs een serie Noord- en Zuid-Nederlandsche St. Nicolaasliedjes gebundeld en volgens deze zou het een overblijfsel zijn van de oude zonneliederen. Spanje zou dan namelijk het heerlijk lichtrijk symboliseeren. J. ter Gouw, een historicus, is echter een andere meening toegedaan. Hij meent, dat de plaats van herkomst en bestemming van den Sint verband zou houden met de plaats welke Spanje in de gedachten van de 16de-eeuwsche Nederlanders innam. Toen waren onze handelsrelaties met Spanje immers zeer nauw en voerden onze schepen de fijnste kostbaarheden en lekkernijen uit Spanje aan. Deze stelling schijnt te worden bevestigd door een West-Vlaamsch St. Nicolaasliedje, waar men, terwille van het rijm, een St. Nicolaas heeft ingelascht, die veel later leefde, namelijk St. Nicolaas van Tolentijn. Het liedje is als volgt:

     St. Nikolaas van Tolenting,

     Breng mij mee wat lekkerding,

     Lekkerding van Spanje.

 

De schutspatroon der zeevaarders

Ofschoon niet met zekerheid te zeggen is, hoe en wanneer precies de St. Nicolaasviering in deze Noordelijke landen ingang heeft gevonden, kan men toch vrijwel met zekerheid aannemen, dat dit feest voor een groot deel is toe te schrijven aan de vereering, welke de zeevaarders in vroeger eeuwen voor dezen heilige koesterden. Toen immers verschillende van onze kruisvaarders en later ook koopvaarders naar Klein-Azië voeren, om daar te strijden of handel te drijven, vereerde het volk aan de kust aldaar St. Nicolaas reeds als patroon.

 

De populaire volksheilige

De eerste gegevens van de volksviering in ons land dateeren reeds uit 1360, wanneer er namelijk in de oude rekeningboeken van het archief te Dordrecht vermeld wordt, dat de schoolkinderen er, behalve vrijaf, ook teerpenningen kregen op den 6den December. Daar vooral de zeevaarders den Heilige vereerden, verrezen in verschillende kuststeden kerken en kapellen ter eere van den heiligen bisschop. De oude kerk te Amsterdam bijv. heette vroeger de St. Nicolaaskerk; zij werd in het begin der 16de eeuw verrijkt met een uit zilver gegoten beeld van den patroon ter waarde van ongeveer duizend gulden. Te Utrecht speelden de stadsmuzikanten op den vooravond van het feest toepasselijke liederen, terwijl op den dag zelf de misdienaars een paar nieuwe schoenen ten geschenke kregen van 4½ stuiver per paar. Dat gebeurde in 1522.

 

De dag der goede gaven

In 1561 werden na de Hoogmis 200 brooden onder de armen uitgedeeld; in 1575 kregen zij in plaats van brood een geschenk in geld, terwijl de schoolkinderen koekebrood ontvingen; de kinderen van de weduwe van een stadsdienaar kregen ieder een paar schoenen met 5 groot (zilveren munt) erin. De kinderbisschop, die te Oldenzaal uit een der armste jongens werd gekozen, mocht tot Onnoozele Kinderen (28 December) dagelijks bij een der kanunniken gaan eten. De kinderviering in de Middeleeuwen wordt in het algemeen zoo beschreven, dat de kinderen op "Sinther Nicolaesdach" vrijaf kregen om te spelen met hun geschenken en versnaperingen en dat ook toen de suikernoten en gebak, boeken als van "Floris ende Blancefloer", "De Vier Heemskinderen", "Fortunatus beursje" e.a. de jeugd werden gegeven.

 

Zonderlinge feestviering

Over de St. Nicolaasviering te Amsterdam bezitten wij een reeks aardige bijzonderheden. Zooals wij reeds zeiden, was St. Nicolaas de Schutsheilige van de schippers. Vandaar, dat zij en de vreemde varensgezellen de ijverigste en luidruchtigste in het vieren van dit feest konden worden genoemd. Met hun pronkende vrouwen of meisjes ging het herberg in herberg uit, joelend en schreeuwend, dat hooren en zien verging. Een van de geliefkoosde wijsjes uit dien tijd luidt aldus:

     Wij zullen ons scheepken wel stieren

     Al over die wilde zee

     Al op Sinterklaese manieren

     Zoo gaet er ons soetelief mee.

 

Zwarte Klaas als boeman

Op 5 December werd de strooiavond in eere gehouden, den volgenden dag was het volop kermis. De "Zwarte Klazen" gingen onder veel lawaai de buurten rond, bonzend op de deuren, rammelend met kettingen en roepende: "Synder ook quaje keyren (kinderen)?" Heel deze tamtam kon in de oogen van velen geen genade vinden. Zekere steden konden het niet aanzien, dat ter eere van hem die eenmaal de voornaamste heilige van de Grieksche kerk was, zulk een feest werd aangericht.

Den 5den December 1613 werd van het stadhuis te Amsterdam een verordening of "keur" afgekondigd, waarin werd bekend gemaakt, dat het verboden was op den Dam kraampjes neer te zetten. De overwegingen, welke tot dit verbod hadden geleid, waren "dat d'r in de kramen vercoft verscheyde goederen, die men den cleynen kinderen dyets maakte, dat Nicolaes hunluyden gaf", hetgeen "een sotte en ongehesondeerde maniere" was.

 

Wie wist te geven en te... nemen

Om een geheel andere reden werd nog een keur uitgevaardigd. De straatverlichting was in de 17de eeuw namelijk zeer slecht, wel werd de Dam met kaarsen verlicht, maar dit was ten eenen male onvoldoende. In de duisternis, welke gewoonlijk heerschte, wisten zakkenrollers te midden van de drukte hun slag te slaan. Om aan deze wandaden een einde te maken werd 4 December 1663 verordend, dat de St. Nicolaasviering vóór het luiden van de poortklok moest worden beëindigd. Ook dit hielp wederom niet, de feestviering duurde voort tot het middernachtelijk uur.

 

St. Nicolaas uitgebannen

De predikanten drongen er bij de Amsterdamsche burgemeesters op aan de openbare St. Nicolaasviering geheel uit te bannen. Zij verzochten aan "Hunne Edelachtbaren om de superstitueuse insolectiën en groote exorbitantiën, afgodische abuyzen en verderfelycke stouticheden dewelcke op Sint Nicolaidach en -avond pleegen te geschieden, tegen te gaan en redres in de ydelheden van genoemden dach en avond te nemen". De burgemeesters ontvingen de jaarlijkse herhaalde verzoeken der predikanten zeer welwillend en vaardigden dan ook menige verordening uit, zonder dat het evenwel mogelijk was de openbare viering af te schaffen. In de 18de eeuw hielden de verordeningen op. Niet alleen Amsterdam kende keuren omtrent St. Nicolaasviering. In Arnhem bijv. werd op 3 December 1622 zelfs verboden den schoen onder den schoorsteen te zetten.

 

Sinterklaas als oproermaker

Er zijn ook minder gelukkige geschiedenissen van Sinterklaasfeesten. Dat het echter zoo erg kon worden, dat men den Heiligen Man voor "oproermaker" ging uitmaken, zullen niet velen weten. Het was in de Residentie in 1782. Den Haag was van boven tot onder en van binnen en buiten politiek. En de Hagenaars waren door de politiek leelijk van de kook gebracht. De Patriotten deelden de lakens uit, hetgeen de Prinsgezinden natuurlijk alles behalve goed konden zetten. Evenwel hadden zij weinig of niets in de pap te brokken; maar om eens te toonen, dat zij er ook nog waren, namen zij de vroolijkheid van den St. Nicolaasavond te baat, sierden zich op met Oranje, trokken "belletje" bij enkele Patriotten en riepen zoo hard als zij konden "Oranje boven". De Patriotten schrokken hiervan natuurlijk vreeselijk en zagen in dit alles niets meer of minder dan een oproer van ongehoorde afmetingen, aangestookt door den armen, onschuldigen Sinterklaas. De heeren Patriotten, wel wetend, dat zij machtig en sterk waren, verklaarden St. Nicolaas van zijn rang vervallen en zetten eenige Prinsgezinden de stad uit. Dit is de "beruchte Haagsche Sinterklaas".

 

Als het kinderbedtijd is

Op de Waddeneilanden viert men het St. Nicolaasfeest op merkwaardige wijze. Op Ameland heeft men er twee dagen voor noodig, nl. 4 en 5 December. Den 4den December 's middags begint het "klein Sinterklaas", waarbij de kinderen verkleed zijn. Zij dragen maskers, blazen op toeters en fluiten en zitten elkaar voortdurend achterna onder het geroep "boe! boe!" Om half vijf komen de jongens van 12-18 jaar, de baanvegers, die de straat komen zuiveren van het kleine grut, ieder, die zich niet snel genoeg verwijdert, aansporend met stokken. Dit gaat zoo door tot vijf uur, waarna ieder gaat koffiedrinken. Later wemelt het op straat van de verkleede "sinterklazen". Om zich door het stemgeluid niet te verraden, spreekt men door hoorns. Kinderen en meisjes doen niet mee; mocht een meisje zich toch verstouten op straat te komen, dan zijn er aanstonds een paar jongens, en bevelen "Dans! Dans!" waartoe de vermetele dan wel gedwongen is. De sinterklazen kunnen ieder huis vrij in en uit gaan. Tegen een uur of elf is dit feest afgeloopen.

 

De waarheid onthuld!

Den volgenden dag zijn de ouderen de baanvegers; alles, wat beneden de 18 is, moet binnen blijven. De meisjes komen dien avond groepsgewijze bij elkaar bij kennissen en familie. Daar komen later ook de "Oomes", de oudere sinterklazen. Het is dan een bijeenkomst van alle verkleede mannen in de herberg, waar ieder de gelegenheid krijgt eens flink de waarheid te zeggen, als men zich veilig voelt achter de vermomming. Het is dus eigenlijk meer een Carnavals- dan een St. Nicolaasfeest.

 

H.P.B.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 29 november 1934

 

 

2. Wat voor speelgoed krijgen onze kinderen?

 

Een merkwaardige ontwikkelingsgang, waarbij hout, leem, glas, brooddeeg, ijzer, rubber en celluloid afwisselend als het beste materiaal werd beschouwd.

 

Het mechanisme spant de kroon!

 

Voor een groot deel is het kinderspeelgoed in den loop der eeuwen onveranderd gebleven. De kinderen speelden in de oudheid even goed als onze jeugd met tollen, springtouwen, ballen en poppen. In Egyptische graven heeft men kindermummies gevonden met een pop in den arm en op de antieke vazen, afkomstig uit het oude Egypte, treft men zelf yo-yo's aan, een bewijs, dat onze, thans al weer uit de "mode" geraakte, yo-yo lang niet nieuw was.

De verandering van het speeltuig der kinderen schrijft men vaak toe aan de omwenteling welke de wereldgeschiedenis kent, hetgeen evenwel valt te betwijfelen. Elk tijdperk immers brengt andere en nieuwe ideeën met zich en een kind past zich vanzelfsprekend aan bij de heerschende denkbeelden. Maar ook de kinderen willen verandering in hun vermaak; kinderen zijn wispelturig in het spel; zij zullen liever iets "anders" willen, dan iets mooiers. Het feit, dat een kind altijd er op uit is verandering in het spel te brengen, moet Plato reeds hebben ingezien, toen hij de jeugd de voorloopers van een nieuwe ideologie noemde.

 

Archeologische ontdekkingen

Wat echter wel zeer opvallend is, is het feit, dat de kinderen der oudheid van geslacht op geslacht met het zelfde soort van speelgoed moeten hebben gespeeld, want het speeltuig bleef vrijwel onveranderd, hetgeen men ook weer uit archeologische ontdekkingen heeft kunnen vaststellen. Ook heeft men kunnen nagaan, dat het speelgoed in vroeger tijd reeds door bekwame handwerkslieden moet zijn vervaardigd.

De kinderen der Grieken en Romeinen speelden reeds met imitaties van dieren, gesneden van hout of gebakken van aarde, welke tevens gekleurd waren. Ook de hoepels, ratels, knikkers, karren, paarden en schepen waren reeds vroeg bekend. In die tijden beschouwde men het speelgoed van het kind als iets heiligs en wanneer het kind zou komen te sterven, dan werd het speeltuig in een mand naast het grafje geplaatst.

 

Het eerste beweegbare speeltuig

Hoe vaardig de Romeinen en de Grieken ook waren in het vervaardigen van speelgoed, tóch konden zij niet tegen de Egyptenaren op, die het eerst het beweegbare speeltuig hebben ingevoerd. De Egyptenaren kenden reeds 1500 jaar vóór Chr. de houten poppetjes, die hun armen en beenen konden laten draaien door middel van touwtjes, waaraan men moest trekken. Of dergelijke voorwerpen altijd tot het kinderspeelgoed hebben behoord, valt niet met zekerheid te zeggen. Het is zelfs goed mogelijk, dat sommige voorwerpen, welke voor speelgoed doorgingen, als afgodsbeeldjes hebben gediend. Bekend is immers het feit, dat de Egyptenaren in hun huis altijd één of meer poppetjes hadden, die door de huisgenooten werden vereerd en bewierookt.

 

Het speelgoed in de Middeleeuwen

Weinig speelgoed, waarmee het middeleeuwsche kind zich vermaakte, is bestand gebleken tegen den tand des tijds. Het speelgoed in die eeuwen stond op niet zoo hoogen trap als in de klassieke oudheid. Het huiselijk leven in die dagen was vrij primitief; comfort ontbrak bijna geheel, zoodat het geen wonder is, dat de Middeleeuwen geen producten van hooge kunstwaarde op dit gebied wisten voort te brengen. Van het houten speelgoed der middeleeuwsche kinderen is dan ook niets overgebleven.

 

Poppen uit leem vervaardigd

Uit oorkonden weten wij, dat in de 15de eeuw in Nürnberg leemen poppen werden gemaakt, met op de borst meestal een cirkelvormige holte. Vermoedelijk was zulk een pop het eerste geschenk, waarmee peter en meter een doopeling vereerden, in welke holte dan vermoedelijk de dooppenning werd gelegd. Leem was het materiaal, dat zich beter tot op heden kon handhaven. Zielige resten van poppen, eens de trots van middeleeuwsche kloosters, werden dan vaak bij opgravingen in Duitsche en Fransche steden aan het licht gebracht.

 

Glazen speelgoedartikelen

Uit het verhaal van de H. Elisabeth, die op haar ros naar Eisenach reed om speelgoed voor haar kinderen te koopen, weet men dat men toen ook speelgoed van glas vervaardigde. Van dit materiaal werd later druk gebruik gemaakt. Het had dan ook het voordeel, dat het een einde maakte aan de kinderlijke neiging om te weten "wat er in zit".

Het is bijna steeds door een toeval, wanneer resten van middeleeuwsch speelgoed bewaard zijn gebleven. Zoo is het sinds onheugelijke tijden gebruik, dat te Parijs op de Seinebruggen kraampjes en winkeltjes worden gebouwd. Van deze kraampjes nu moet nog al eens speelgoed in de rivier zijn gevallen; bij het baggeren vond men eenige jaren geleden tenminste een hoop kinderspeelgoed, waaronder zelfs uit messing vervaardigde paardjes en een gewapenden tinnen ridder, die misschien het leger tinnen soldaatjes, welke later onze jongens zouden vermaken, voorafging. Een Oud-Noorsche sage bewijst, dat er gebruikt waren. In het beroemde boek "Hortis Deliciarum" van de abdis Herrad von Landsberg, die in de 12de eeuw leefde, komt een miniatuur voor waarop twee kinderen stonden afgebeeld met ridderfiguren, welke door touwtjes beweegbaar waren.

Jammer is het, dat de poppen der middeleeuwsche meisjes de eeuwen niet hebben kunnen overleven.

 

Toen de naaimachine haar intrede deed

In het begin der 16de eeuw begon men wat meer zorg te besteden aan het speelgoed. Rijk uitgedoschte poppen, dieren en andere voorwerpen waren zeer in trek. Poppen uit hout met stof zijn voor de meisjes altijd een geliefd speelgoed geweest en vooral toen de naaimachine haar intrede ging doen. Eerst veel later kwamen de poppen met steenen koppen en de poppen met hun fijne, porseleinen kopjes, die feitelijk meer "te pronk" werden gezet, dan dat het kind er mee mocht spelen.

 

Speeltuig van ijzer, rubber en celluloid

Eerst op het einde der 19de eeuw begon men met het vervaardigen van ijzeren speelgoed, welk materiaal later werd verdrongen door rubber, celluloid, enz. En wie thans het speelgoed van onze grootouders naast dat onzer kinderen zou zien, die kan de ommekeer bemerken, hetwelk het speeltuig in de laatste eeuw heeft ondergaan. Het kind stelt zich niet meer tevreden met het houten paard op wielen, met den hoepel en den priktol. De jeugd is verwend door het beweegbare mechanisme.

 

Alles mechanisch

Was het mechanisch speelgoed aanvankelijk alleen nog voor de kinderen der gegoede burgers, thans, nu de geheele industrie wordt gedrukt door de heerschende malaise, is bijna ieder stuk speelgoed onder het bereik der kinderen. Electrische treinen, loopend op uitschuifbare rails, electrische fornuisjes voor de meisjes, mechanische autootjes, vliegtuigen, fietsjes, autopeds, poppenwagens van echt leder en rijdend op gummibandjes, dat alles staat voor de moderne jeugd in zijn spel ten dienste. Maar of de kinderen van heden zich kostelijker zullen amuseeren met al dat moderne speelgoed, dan de meisjes, die zich in vroeger eeuwen slechts tevreden moesten stellen met een leemen pop en een stoof als wieg, en de jongens, die van een stoel een trein wisten te maken, staat nog te bedenken.

 

Het centrum der speelgoedindustrie

Het centrum der speelgoedindustrie is reeds door vele eeuwen heen de Duitsche provincie Thüringen geweest. Vooral het stadje Sonneberg bezit in dit opzicht een wereldvermaardheid. Om de herinneringen aan de speelgoedindustrie in vroeger jaren levendig te houden, heeft men te Sonneberg een speelgoedmuseum opgericht, waarin verschillende op cultureel gebied zeer waardevolle stukken zijn ondergebracht. Zoo vindt men hier oud houten speelgoed, dat dateert uit het jaar 1735.

 

Thüringer Kermis

Het zijn evenwel niet zoozeer deze stukken, welke de algemeene aandacht trekken, als wel de groote groepen, zooals de "Thüringer Kermis", welke in 1918 op de Wereldtentoonstelling te Brussel werd vertoond. Deze groep, welke zeer kunstig uit hout is gesneden, heeft een afmeting van 12 x 17 meter en stelt het Marktplein van het kleine stadje voor, waarop zich het drukke jaarmarktleven afspeelt. Niets, maar dan ook geen enkele bijzonderheid hebben de kunstenaars, die aan deze groep hebben gewerkt, vergeten. Op het plein ziet men de kermisreizigers met clowns, berentemmer, kunstrijdster en straatmuzikant in bonte mengeling bijeen. Zelfs de bekende Thüringer mantel, waarin een vrouw haar zuigeling draagt, is hier in miniatuur aanwezig. Geen wonder dan ook, dat deze uiterst natuurlijke groep te Brussel met den Grand Prix werd bekroond. Dergelijke groepen zijn sinds tientallen jaren een specialiteit van de Sonnebergsche speelgoedindustrie geweest.

 

Van hout en brooddeeg

Reeds vóór den 30-jarigen oorlog dreef de bevolking van deze streek reeds handel in houten speelgoed. Talrijke gezinnen leven sinds lange jaren, van vader op zoon, van de speelgoedindustrie. Hout was het eerste materiaal, waarmee men in Thüringen speelgoed vervaardigde en ook thans nog is het houten speelgoed dezer streek zeer bekend. Spoedig echter zocht men een andere stof, waarmee betere effecten konden worden bereikt. Deze stof noemde men "brooddeeg". Het was een mengsel van leemwater en meel. Met deze massa werden eerst houten figuren beplakt, aldus kon men de gewenschte bijzonderheden modelleeren. Houten poppen kregen bijv. gezichten of ook gansche hoofden uit brooddeeg. Voor de houten rompen der poppen werd door de draaiers, die op het platteland woonden, gezorgd. Het bewerken met brooddeeg en het beschilderen der poppen geschiedde echter in de stad Sonneberg zelf. Na eenige jaren begon men met het maken van figuren welke geheel uit deeg werden vervaardigd. Het deeg werd eenvoudig om een ijzeren geraamte gevormd.

 

Kleine plastische meesterwerken

Dergelijke figuurtjes, welke natuurlijk geheel met de hand werden gekneed, waren vaak zoo smaakvol en sierlijk, dat men ze als kleine plastische meesterwerken kon beschouwen. Maar het brooddeeg was een verraderlijke stof. Wanneer het te snel droogde, vertoonde het scheuren. Droogde het langzaam, dan begon het vaak te beschimmelen. Bovendien was het brooddeeg een lekkernij voor de in de speelgoedmagazijnen huizende muizen. De schade, welke de speelgoedfabrikanten te Sonneberg door de muizen hebben geleden, is aanzienlijk. Vaak gebeurde het, dat een zending speelgoed werd geweigerd, omdat de muizen het hoofd en de beenen van den ruiter en de pooten van het paard hadden afgeknabbeld.

 

Papier-maché in toepassing gebracht

Het papier-maché, dat in Frankrijk reeds sinds lang werd gebruikt, deed in Duitsland aan het begin der 19de eeuw zijn intrede. De minerale stoffen, welke dit materiaal bevat, staan de muizen niet aan en men had niet langer meer last van deze dieren. Aanvankelijk werd papier-maché met de hand bewerkt, maar later gebruikte men den persvorm uit zwavel, waardoor het mogelijk werd in korten tijd van een bepaald monster duizenden exemplaren te vervaardigen.

 

Speelgoed in cijfers

Als men weet, dat meer dan de helft van het inwonersaantal van het gebied van Sonneberg rechtstreeks of indirect in dienst staat van de speelgoedindustrie of van de bedrijven, welke van haar afhangen, dan zal men begrijpen, dat de Sonneberger speelgoedindustrie een der belangrijkste van Europa mag worden genoemd. Vóór den oorlog was het Sonneberger gebied met meer dan één derde geïnteresseerd in de geheele Duitsche speelgoedindustrie. Dit procent is sindsdien slechts weinig gedaald.

De gansche Duitsche uitvoer aan speelgoed en kerstversieringen bedroeg in 1929 ongeveer 463.000 dubbele centenaar met een waarde van 121 millioen Mark. In het binnenland worden bovendien nog 154.000 dubbele centenaar met een waarde van ongeveer 40 millioen Mark afgezet. Deze cijfers klinken misschien dor, doch deze getallen vertegenwoordigen ongetwijfeld een overweldigende hoeveelheid kindervreugde.

 

H.P.B.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 4 december 1934

 

 

3. Speculaas en peperkoek

 

De moderne jeugd stelt het thans zonder huwelijksmakelaar!

 

Er wordt gebakken in Nederland. De speculaasjes komen met millioenen uit den oven, de boterletters of het spoorbanket zou, in de lengte uitgelegd, den aardbol kunnen omspannen, van de chocoladeletters zou men romans en gedichtbundels kunnen "zetten" en bibliotheken vullen, de marsepeinen varkens zouden, als zij van echt vleesch waren, de heeren van de Crisis Varkenswet de haren uit het hoofd doen trekken van pure zorg, van de borstplaatjes zou een respectabele wolkenkrabber kunnen worden opgetrokken. De speculaas vooral heeft in den tijd van het St. Nicolaasfeest altijd een groote rol gespeeld in het volksleven. De fabricatie van vrijers en vrijsters uit speculaas is een Oud-Hollandsche specialiteit, welke thans nóg wel veel aftrek vindt, doch in de laatste jaren toch meer is verdrongen door andere lekkernijen. De koekenbakkers uit Amsterdam waren in het bakken van speculaaspoppen experts.

In vroeger eeuwen stelden de speculaasfiguren meestal de beeltenis voor van den populairen Bisschop van Myra. Om een behoorlijk figuur in de speculaas te verkrijgen, maakte men gebruik van houten vormen. Men heeft kunnen vaststellen, dat deze vormen reeds in de Middeleeuwen werden gebruikt, want uit dien tijd heeft men zeer veel dergelijke vormen gevonden. En het moet worden gezegd, dat deze vormen vaak mooie staaltjes van houtsnijkunst gaven. In het Zuiden van Duitschland vindt men in de ouderwetsche bakkerijen nog wel het houtsnijgereedschap, hetwelk bij het bakken van speculaas werd gebruikt en een voornaam onderdeel der bakkerij uitmaakte.

In de 13de en 14de eeuw waren de religieuze voorstellingen in de speculaas en ook in het taaitaai in zwang. Men gaf toen de voorkeur aan Bijbelsche voorstellingen, zooals een van Izaaks Offering, David met de Harp, Maria met het Kind, enz. De kinderen der adellijke families kregen ook wel speculaas in den vorm van het familiewapen. In later jaren gingen de bakkers zich echter meer toeleggen op het bakken van verschillende figuren. Deze figuren, waarvan wij slechts noemen: de Jan Klaassens, de paard-en-wagens, de postkoetsen, de ruiters-te-paard, enz. werden meestal beschilderd, of zooals men het vroeger noemde: verguld. Het vergulden is al heel oud. Het waren de nonnen, die in de 13de eeuw met het koekvergulden begonnen. Het gebak werd tegen St. Nicolaastijd onder de armen en weezen uitgedeeld. De Zusters versierden de speculaas met gouden en zilveren snippers en pluimen. De speculaas van toentertijd bestond hoofdzakelijk uit honing, meel en geurige, vaak zeer sterke kruiden.

 

De nonnenkloosters bakten de beroemde Hollandsche pepernoten, die dan ook meestal wel den naam van "peper"-noten mochten dragen, omdat zij vaak zoo'n sterk gekruiden smaak hadden, dat de kinderen zich maar liever aan hun speculaas hielden. De monniken aten de pepernoten tegen het St. Nicolaasfeest aan het ontbijt, ja zelfs bij iederen maaltijd van den dag en dronken er wijn en bier bij. Men noemde het eten van pepernoten "een echte hart- en maagsterking en aangenaam bij het drinken". Op oude platen treft men dan ook vaak eenige lieden aan een koffiehuistafel aan, welke lieden een pot bier en een kom noten bij zich hebben. Voor de mannelijke leden van een gezin was het pepernoten eten en het bierdrinken de "clou" van den Sinterklaasavond.

 

Maar in het vervaardigen van de speculaas- en taaitaaifiguren zat ook romantiek. Geestige beelden, harten voor de verliefden en amors met pijl en boog - ieder vond wellicht iets van zijn gading in het zoete honinggebak. Het taaitaai liet zich feitelijk beter vormen en drukken dan de speculaas, omdat het een glad oppervlak en een fijnen deegkorrel bezit.

In de 15de en 16de eeuw kwamen de bekende "Hylikmakers", d.w.z. huwelijksmakers. Daar vandaan komen ook vrijers en vrijsters, welke men zooals de koekebakker de Groot in Hildebrands "Camera Obscura" zegt: "tot de plooitjes van den kraag en de ruitjes van den breizak toe" vergulde. De "Hylikmaker" was bij onze voorouders een krachtige bondgenoot voor schuchtere jongelingen, die niet vrijpostig het oude Hollandsche liedje: "Zeg meisjelief, mag ik met jou verkeeren?", durfden zingen. En wanneer de "Hylikmaker" dankbaar werd aanvaard, dan was dit een teeken, dat des jongelings liefde werd beantwoord. Later is de naam "Hylikmaker" door den volksmond verbasterd en maakte men er "Heiligmaker" van.

 

De koekbakkers voerden omtrent den St. Nicolaastijd een waren strijd onder elkaar in het vergulden van koek en taaitaai en toen zij op het eind van de 19de eeuw de figuren nóg aantrekkelijker wilden maken door er hard gekleurde zijden linten en franjes op te plakken, greep de overheid in, omdat men hierin een gevaar zag voor de volksgezondheid. Het werd verboden nog iets anders te gebruiken dan het gewone suikergoed, dat op de koeken werd gespoten door middel van een papieren zakje. De aardige kleurige poppen geraakten op den achtergrond en verdwenen langzamerhand.

 

Hoe de Jan Klaassens feitelijk aan het St. Nicolaasfeest te pas komen, zal wel velen een raadsel zijn, wanneer men de geschiedenis van dezen populairen schalk niet kent. Het volgende werd omtrent de relatie van St. Nicolaas met Jan Klaassen verhaald. Eens heeft Jan Klaassen den ouden Sint een poets gebakken. Op een nacht vroor het zeer vele graden en de Heilige Man was door zijn gedraaf over de daken verkleumd van de koude. De Sint besloot toen in den eersten den besten schoorsteen te kruipen, welke hij tegenkwam, en deze schoorsteen behoorde aan het huis van Jan Klaassen. Laatstgenoemde zat met zijn vrouw Katrijn bij het vuur. Op bezoek waren de Dood van Pierlala, de Lange en de heele santekraam van Kabalt, terwijl allen zich te goed deden aan vulgaris snert. Toen de Sint zoo pardoes door den schoorsteen kwam vallen, was iedereen beduusd, maar Jan Klaassen sprak: "Kom mee, en zet u aan!" en de Sint blij, dat hij bij zulke goede menschen was, nam de uitnoodiging gaarne aan. Hij kreeg een bord dikke erwtensoep met Geldersche worst en Meppeler kluiven en liet het zich goed smaken. De Sint vroeg zelfs nog een portie, toen het bord leeg was, en de gulle Jan gaf het den man graag. Toen de Sint al geruimen tijd aan Jan Klaassens tafel had gezeten, bedacht hij plotseling dat de kinderen met ongeduld op hem zouden wachten en eindelijk stond hij van tafel op om weer door den schoorsteen naar boven te kruipen, maar o schrik! De Sint was door het eten van de heerlijke soep steeds dikker en ronder geworden en het was hem niet meer mogelijk door den schoorsteen op het dak te komen. "Ziezoo!" zei Jan Klaassen, "nu kom je er niet meer uit!" en de kameraden, aangespoord door den ondeugenden Jan Klaassen, begonnen den goeden Sint met knuppels te bewerken. "Toe maar! Toe maar!" riep de Sint, die vond, dat hij zulk een kastijding des vleesches wel verdiend had. Door het ranselen werd de arme Sint steeds magerder en ten slotte was zijn omvang weer zoo geslonken, dat hij gemakkelijk door den schoorsteen kon kruipen. "Dank je wel voor den heerlijken maaltijd", riep hij zijn gastheer nog na en verdween in het duister...

En naar aanleiding van dit wel zeer fantastische verhaal hebben de bakkers ook Jan Klaassen een plaatsje gegeven onder hun Sinterklaasgebakken. Ook het verhaal van de "Vier Heemskinderen", wier afbeelding ook nooit ontbrak in de vele taaitaaivoorstellingen, was in vroeger jaren heel populair. De "Vier Heemskinderen" werd altijd afgebeeld op een krijgsreus van een ros, Beiaard geheeten. Zij droegen alle vier stalen helmen, even groote schilden en waren hetzelfde gekleed.

 

Met de ontwikkeling van het fabriekswerk verdween ook langzamerhand de edele kunst van het koekbakkersgilde. De bakkers konden niet op tegen de geraffineerde suikerbakkerij, welke op het einde der 19de eeuw en in het begin van de 20ste eeuw opkwam. Het handwerk der bakkers moest plaats maken voor de moderne machines, welke bij tien-, ja honderdtallen hun speculaasmannen, taaitaaipoppen, suikerwerken, borstplaatjes, ja wat al niet, kunnen verwerken. Dit fabriekswerk heeft de frissche, gezonde volkskunst vol romantiek en humor verdrongen en zijn plaats zal het niet meer afstaan. Voorgoed zijn zij verdwenen de gemoedelijke dikke speculaasmannen met hun helkleurige streepbroekjes en hun sierlijke pluimen van goudpapier op hun mutsen. Voorgoed verdwenen de Bijbelsche Adams en Eva's onder den goudbruinen appelboom met zijn zoetroode vruchten. Voorgoed ook verdwenen de trotsche familiewapens, de postkoetsen, de Uilenspiegels, de Figaro's en de vele andere dingen.

 

Naast het bereiden van speculaas en taaitaai heeft het suikerwerk, het marsepein, de chocolade een plaats gekregen in het huiselijk St. Nicolaasfeest. Wij, moderne menschen, zouden ons eenvoudig niet meer tevreden kunnen stellen met datgene, waarmee onze voorouders tevreden waren. Onze tongen zijn te verwend om den eenvoudigen, frisschen smaak van het ouderwetsch bereide speculaas en het gekruide taaitaai te kunnen waarderen. De oude, vertrouwde "Hylikmaker", die als postillon d'amour moest fungeeren bij den verlegen jongeling en het schuchtere meisje, heeft afgedaan. De moderne jeugd kan het thans wel zonder "Hylikmaker" af...

 

H.P.B.