INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Banditisme in vroeger tijden

 

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 4 december 1954

 

 

Doodvonnissen in vroeger tijden

 

Verdachten werden geworgd, geblaakt en onthoofd

 

Doodstraf voor brand en diefstal

 

 

De taak van de Drost, de Schout en de Schepenen was oudtijds niet altijd een aangename. Zeker was dit niet het geval wanneer het ging over "rechtspraak". Kwam een "deliquant" met "de heren van den gerechte", d.i. met Drost, Schout en Schepenen, in aanraking, dan werd hij door dezen aan een streng verhoor onderworpen. Zo'n verhoor werd "examen" genoemd, waarbij de Secretaris en de Schepenen "vaceerden". Het is te begrijpen dat de Schepenen waar ze geroepen waren recht te spreken, omdat ze zelf geen rechtsgeleerden zijn eerst advies gingen inwinnen bij de advocaten, gewoonlijk de dorps-advocaat (althans in ernstige zaken). Bleef de verdachte tegenover de Drost en de Schepenen ontkennen, dan werd "de meester van den scherpe gerechte" ontboden uit Den Bosch, die nog een strenger examen afnam. Bleef de verdachte nóg ontkennen, dan paste de scherprechter "de torture ex officii" toe. Voordat echter tot toepassing daarvan werd overgegaan, viel de verdachte meestal wel "door de mand". Dat er dikwijls (te) scherpe maatregelen genomen werden, blijkt wel uit enkele voorbeelden.

In de "borgemeestersrekeningen" van Venloon komen verschillende "verhoren, uitspraken en veroordelingen" voor. "14 October 1730 Remonstreert reverentelijck Otto Juyn, Drossaert dezer heerlijckheit Venloon, hoedat op Donderdag den 28ste September j.l. de schuer van Jan Hendrick Weyters inwoonder omtrent den ouden molen alhier (te Loon op Zand), des avonds omtrent seven uuren geheel en al is afgebrant, dat op Vrijdag de 29ste Sept. daeraenvolgende in 't schop van den voorn. Jan Weyters brant ontstaen sijnde om nogh geluckiglijck door den selven gebluscht wesende, als wederom op Sondagh 's aevonts sijnde den eerste der maand October hetselve schop al wederomme in brant seijnde, hetselve door voornoemde Jan Weyters insgeleyks is gebluscht, dat vermits men niet bespeurde, dat die brantstichtinge door quaedaerige menschen gedaen wierden, daerom des nachts de bueren hebben beginnen te waeken, dat alwijder op Saturdagh den 7de deser maent October, 's morgens om acht brant is gestoken en tot asschen verbrant (dat die brantstichtinge zo remonstrant onder reverentie vertrouwt) niet anders als door Engel, dochter van Jan Wielants, alias Jan de Dooper (welcke Jan de Dooper selffs 't sedert eenige jaeren over gepleegde dieverijen voortvluchtig is) wonende die Engel voor dienstmeid bij voorn. Jan Weyters, 't welck meer consteert door den brant, 't welck er op den selven Zaturdag des avonts, in 't agterhuis van voorn. Jan Weyters is gestight, terwijl de Wacht rontom 't huis geposteert stont en niemant daeromtrent gesien was sulck het nootsaekelijkst door iemant van binnen is gedaen, gelijck allen 't selve circumstantieelder consteert uit informatien, bij provisie door den remonstrant ingewonnen, ende want in so swaere dilicten spoedigh en sonder versuym dient gevigileert ende soodanige dilinquanten geapherendeert en tegens de selve tot condigne straffen geprocedeert soo heeft den remonstrant hem eed en amtshalve etcetera."

 

Geworgd en geblaakt

Ondervraging: "De gevangene naar haren ouderdom gevraagd zijnde, zegt van haer moeder wel te hebben hooren seggen, dat sij noch geen vijftien jaeren oud was." Dan werd de gevangene "de creminele tucht en aenspraeck articulatum" voorgehouden, waarop verdachte heeft geantwoord, "dat sij van haer vrouw wesende bekeven, dat sij eenen pot hadde gebrocken, daerover seer boos en verstoort is geworden en daerom voor hadde genomen de scuer in den brant te steken, dat sij ten dien einde vuer in haeren schort hadde genomen en daermede in de schuer is gegaen en het vuer in een hoop strooy gelegt waerdoor de voors. schuer in brant is geraeckt en verbrant meteen een groot gedeelte van het graen."

Uitspraak: "De gevangene sal worden gebracht ter plaetse daer men gewoon is de creminele justitie te doen, en aldaer andere ten exemple en afschrik den meester van den scherpe gerechte gestelt worden aen een pael, geworgt en verders geblaakt... tot er de dood na volgt." Als scherprechter werd genoemd Carel Kale uit 's-Hertogenbosch.

 

Gehangen en onthoofd

Een maand later, "9 Nov. 1730 Remonstreert reverentelijk Otto Juyn, Drossaert deser heerlijkheit Venloon enz., hoe dan seechekeren Willem Jongmans, alias de cadet, sig al sedert vele jaeren gegeneert hebbende met bedelarijen en dieverijen, als onder andere vele schapen hebbende gestolen, gelijck mede op publique wegh met Cornelis Dominicus, Peter Morne en Abraham v.d. Laar (alle bereits alhier geëxecuteert) de persoon van Gerrit Verhoeven van sijn gelt hebben beroofd gelijck consteert uit ex amexis." Uit het verhoor blijkt dat Jongmans met de verder genoemden (reeds geëxecuteerden) "gesontlijfs heeft gevagebondeert, zich plichtig heeft gemaakt aan afpersingen met dreygementen". Hij heeft als soldaat gedient en is gedeserteerd."

Uitspraak: "De gevangene zal worden gebracht terplaetse waar men gewoon is de executie der creminele justitie te doen, en aldaer over de tersaecke voorseyt anderen ten exemple en afschrik door den meester van de scherpe gerechte met de koorden worden gestraft dat er de doot naer volgt."

Vijf jaren later had men ook de broer van Cornelis Dominicus, in 't vorig proces genoemd, te pakken nl. Arie Dominicus, bijgenaamd "de Schram". De Schram blijft echter op 19 April 1735 "halsstarrig ontkennen". Toen de scherprechter er aan te pas kwam en deze de "torture ex officio" zou gaan toepassen, bekende hij "buiyten pijn en banden".

Uitspraak: "Schepenen voors. wijzen voor recht, dat de gevangene ter saecke van zijn vagebondeus leven, gepleegde en geciteerde geweldenarijen, het violeren der publique wegen mitsgaders het begaen van manslagh aen den persoon van Arnoldus de Rooy, sal worden gebracht op het schavot ter plaatse daer men alhier gewoon is de creminele justitie te doen, en sijn hooft op een block gelegt en vervolgens door den meester van den scherpe gerechte met een bijl sijn gevangene hooft van sijn lichaam te worden afgekapt..."

 

Ten toon gehangen

Het 8ste doodvonnis binnen de tijd van 10 jaren werd te Venloon voltrokken op 10 April 1737 aan Hendrick van Emmerick anders genaamd Heyn den Ruyter. Hij was 27 jaren oud en had al geruime tijd in het Bredase tuchthuis doorgebracht. Met Pietje, bijgenaamd "Het Kuiperken", en Caspar Frits (Zwarte Cas), welke beide laatsten in December 1736 in Den Bosch waren gehangen, had hij in Augustus 1736 "de diender" van Oosterhout Philip Broda met messen aangevallen en hem zijn snaphaan afgenomen. Bovendien hadden zij genoemde Broda vele wonden en "quetsuren" toegebracht, waarna ze onder Dongen bij zekeren Adriaen Peters veel hadden gestolen. Nadat Heyn den Ruyter te Venloon was opgehangen, moest hij volgens de uitspraak worden gebracht naar "het buitengerecht" om aldaar te worden "ten toon gehangen".

 

 

Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 23 december 1954

 

 

Uit vroeger tijden

 

Strijd tegen banditisme

 

Schout Juyn begon er mee

 

Uit de "Criminele Rolle"

 

 

Het was in de eerste helft van de 18de eeuw in onze streek met de veiligheid allertreurigst gesteld. Vele gedeserteerde soldaten uit de zowel Staatse als vreemde legers zwierven hier rond, al dan niet vergezeld van vrouwen die hen in het leger gevolgd waren, en maakten de streek onveilig. Mishandelingen, roof en doodslag waren aan de orde van de dag en wee de landhoeve waarvan de eigenaar hen niet terwille was of waar voor hen niet genoeg te halen viel. Meestal ging zo'n boerderij in vlammen op. Venloon was voor hun misdadig bedrijf dan ook uitstekend gelegen, want werden zij onraad gewaar, dan vluchtten ze met spoed de nabije Zuid-Hollandse dijk over, waar ze voorlopig weer tamelijk veilig waren.

Verschillende schouten van Venloon hadden reeds pogingen in het werk gesteld om aan deze wantoestand een einde te maken, telkens echter zonder resultaat. Bovendien bleek niet iedere schout betrouwbaar en er waren er zelfs die de misdaad in de hand werkten door steekpenningen aan te nemen. Rond 1720 kwam te Venloon een nieuwe schout, in de persoon van Otto Juyn. Doch ook deze schout trachtte men in het defensief te dringen en toen hij dat bemerkte en hij reeds een paar jaren op eigen gelegenheid de strijd tegen het banditisme had aangebonden, wist hij zich behalve de medewerking van de Raad van Staten van Brabant ook die van de meeste schouten uit de omliggende dorpen te verzekeren.

We willen enkele van de meest interessante doch tevens weerzinwekkende "verhoren" en "uitspraken" van het Loonse schepengerecht behandelen om te doen zien tot welke dingen zij in staat waren.

 

Zaterdag 25 November 1724

Examen preparetoir gedaen ter instantie van de heer Otto Juyn als Drossart dezer Grondheerlijckheid Venloon aen den persoon van Peter Hendrikse N., alias Barle, gevangen op den Toren alhier, ten overstaan van Schepenen derzelver heerlijckheid.

I. Hem, gevangene, aff te vragen off hij eenige jaren geleden gene kennisse ende omgang heeft gehadt met eenen Peter Laurrijsse van Hal, alias Lauwe Peer, alhier voor eenige jaren geradbraakt, Frans van Laar, alias quade Frans, tot 's Bosch gehangen, Claes Arien Deckers, alias Claes bij nacht, Spitsen Teun, de twee soonen van Jan Petersz N., namentlijk Wouter ende Gerit, sijn gedetineerdens broeder Hendrik Hendriksz, alias Boer, Corn van L., sijn gedetineerdens swager alhier in den jaere 1711 beide gehangen, Jan Claese, alias S....r, tot Uytrecht geradbraeckt, mits gaders Abram Franse van Laar, Peter Mone, Cornelis Dominicus, Peter Paak, alias Verloren, over welke twee laatsten hij gedetineerde oom is geweest ende alle vier alhier gehangen in den jaere 1720 ende 1722 ende meer andere, ende of deselve oft eenige van dien niet wel gestolen goederen aen seyn gedetineerdens huisinge hebben gebracht?

Antwoord: Gedet. seght alle de personen in de artikul vermelt te hebben gekent uytgenomen de S....r ende segt met geen van deselve ommeganck te hebben gehad, veel min oyt eenig gestolen goet van hen gesien te hebben...

Vraag: Of des ged. broeder Hendrik N,, alias Boer, Frans van Laar, alias quade Frans, beiden voorn., beneffens eenen Willem de Student (mede een fameus gauwdief) voor eenige jaeren geleden aen sijn ged. huisinge in de nacht niet hebben gebracht ende aldaar verdeelt de goederen dewelcke deselve gemelde personen deselven nacht hadden gestolen met een huisbraak begaen aen de huisinge van Gerrit Versteegh tot Sprangh ende of hij ged. daervan niet mede syn deel off portie gehad heeft.

Ged. seght van deze artikul niet te weten.

 

Openlijke diefstal

Of hij ged. alsmede niet met voorn. sijnen broeder Hendrick, alias Boer, voor eenige jaeren is geweest ende gekomen in den avont omtrent thien uren aan de huisinge ende woninge van Corn. Petersz Couwenbergh ende Maria Swart desselfs huysvrouwe inwoonders alhier? Ja.

Off hij ged. ende sijnen geëxecuteerden broeder aldaer niet met groot geweld aan gemelde huisinge hebben geklopt om geopent te worden totdat de voorn. Maria Joosten Swart uyt vreeze de deur opende. Met gewelt werd de vrouw van Couwenberg gedwongen, brood, boter en vlees afgedwongen, waarna zij werd aangemaand nog "mick" te brengen benevens vijftien stuiver geld. Toen Couwenberg het geweld horende wilde opstaan van zijn legerstede om zijn vrouw ter hulp te komen. Off hij ged. niet tot tweemalen toe aent bedde van den voorsegden Couwenbergh is gegaen afgrijselijck vloeckende, dat hij aldien hij Couwenbergh van sijn bedde quam, dat hij ged. hebbende een bloot mes in de handt hem Couwenbergh het hardt zoude afsteken, doende daerenboven alwederom met het bloot mes in de hand deselve Couwenbergh ende sijn huisvrouw beloven, dat sij aan niemand van het voorsegde gewelt soude spreken ende sulx souden swijgen, onder het geven van de handt ende naer dat se alles hadden opgegeten off in haare sacken gestoken ende medegenomen...

Of hij ged. voor enige jaren terug, omtrent vastenavond gekomen is in het huis van Ariens van Helvoirt onder Dongen, geassisteerd door nog vijf of zes personen die gewapend waren, ende bewoners van het huis gedwongen hebben een lamp aan te steken. Vervolgens het speck uit de schouw te hebben gehaald.

II. Of hij, gedetineerde, niet wist dat sijn huisvrouw in de maand Juni j.l. alhier is opgehangen, alleen omdat zij gestolen goederen had aangenomen en voor dieven was wezen verkopen of verpanden.

Ged. bekent hierop, wel te hebben horen zeggen dat zijn vrouw opgehangen is.

 

Vogelvrijen

Na alles te hebben ontkent vraagt de Schout aan gedetineerde of het waar is dat Dirck van Rijzwijck vorster alhier hem vervolgende met een paard en hem vindende in Hockelbosch, gedetineerde de vorster heeft aangevat en ternedergeworpen, zodat de mensen die op het hulpgeroep kwamen opdagen hem mede hebben gevangen genomen.

Een van zijn complice's wordt "gehangen" terwijl een zijner makkers nml. Robbert Massers, geboortig uit Engeland, "andere ten exempel door de meester van den scherpe gerechte strengelijck sal worden gegeselt". Behalve dat Jenneke Janse de Bont op de plaats van de executie met roeden om den hals zal worden tentoongesteld, worden alle genoemde gedetineerden voor altoos uit het ressort der heerlijkheid verbannen, terwijl Ariaentje Gijsbertse Slick voor de tijd van 10 jaar verbannen wordt.

 

Niet lang na het bovenstaande proces werd door de Hoogmogende Staten een plakkaat tegen de vagebonden-landloper en vagebonden zowel mannen als vrouwen, die zich onder de naam Heidens of Egyptenaren ophouden in deze streken, waarmede het bovenbedoeld volkje werd bedoeld, en waarin de vroede vaderen van toen met de beste wil van de wereld geen Christenen konden zien. Iedere groep jongens of mannen van meer dan zes man sterk werd vogelvrij verklaard en ieder verdacht individu dat met een schietgeweer gewapend was, kon zonder meer worden doodgeschoten. Toch duurde het nog tot ongeveer 1790 alvorens men het in deze streken heersende banditisme de kop had ingedrukt.

 

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 29 januari 1955

 

 

Het "buitengericht" van Loon

 

Het lag op een kruispunt

 

Waar het verkeer langs ging

 

 

In de "Creminele Rolle" is steeds weer sprake van het buitengericht te Loon op Zand. De eerste maal dat we omtrent die plaats iets vernemen is in de schepenprotocollen van Oisterwijk, R. 272 fol. 16 Anno 1568, wanneer er sprake is van een "banck moers te Venloon, omtrent den gerichte". Waar nu lag dit "buitengericht"? De schepenprotocollen van Venloon en ook de resolutiën van Schout en Schepenen van die plaats geven hieromtrent een uitsluitsel. Daarin is steeds sprake van "het gericht in de moeren" of "het gericht aan de uiterste palen van Loon, tegen Dongen". Op welk perceel grond precies dat gericht gelegen heeft, was ons tot voor kort nog onbekend, totdat we dezer dagen enige zekerheid verkregen. Gelijk we uit de verschillende processen uit de jaren 1718 tot 1785 weten, moest dit gericht, dat uit een galg bestond, gestaan hebben ter plaatse waar de heerbanen Tilburg - Geertruidenberg en Breda - 's-Hertogenbosch elkaar kruisten. Op een kruispunt dus. Zo wordt ook begrijpelijk en duidelijk de bedoeling van de uitspraak van ieder proces in de "creminele rolle": "het doode lichaam zal op een karre worden gebracht naar het buitengericht en aldaar aan de galg gehangen tot lucht en vogelen het hebben verteerd, anderen ten exemple".

Langs deze wegen ging bijna al het verkeer, en het werd nog 1845 vooraleer hierin verandering zou komen. Zo zou het velen onzer haast ongelooflijk voorkomen wanneer we vertellen dat in het jaar 1800 de postkoets of diligence langs het Loons Leikeven reed. Onze zegsman vertelde ons, dat nabij de heuvelbrug, die tegen het einde van het Galgeneind gelegen is, in de tachtiger jaren der vorige eeuw een zeer dikke vierkante eiken paal stond van ongeveer 3 meter hoogte, waaraan vroeger volgens de overlevering nog een dwarspaal bevestigd was geweest. Later werd op twee meter hoogte van de grond hieraan een bord bevestigd, met het opschrift "Heerlijk jachtrecht van Loon op Zand". Rond het begin dezer eeuw is ook deze paal opgeruimd.

Vroeger werd algemeen aangenomen dat de misdadigers op deze gerechtsplaats werden terechtgesteld. Niets is echter minder waar. In de desbetreffende uitspraken wordt uitdrukkelijk vermeld hoe de uitvoering van het vonnis moet plaats hebben: "..... de gevangene zal worden gebracht ter plaatse waar men gewoon is binnen deze heerlijkheid de executie van creminele justitie te doen en aldaar door de meester van den scherpe gerechte," enz. enz.

 

Schavotrekeningen

Rond 1752 vinden we dan ook in de Borgemeestersrekeningen aantekeningen als deze: "Aan Adriaen Schoenmakers, Mr. Timmerman alhier, voor het maken van het schavot de somme van 47 gulden en twaalf stuivers." Dat een terechtstelling in de jaren bovengenoemd nog al eens voorviel, moge blijken uit het volgende:

 

1711.

Betaald aan Peter van Rijswijck vijf gulden negentien stuiver van verdiende karrevrachten in 't voeren van creminele diliquanten naart gerecht als met de militie.

 

1714.

- Betaald aan adviesgeld van de geëxecuteerde Peter Paap.

- Betaald aan Miciel Thijsmans 59 gulden 10 stuiver over verteringen vanwege de executie over de persoon van Adriaen Miermans.

- Betaald aan Leendert Pitjow, herbergier alhier, zeventien gulden zestien stuiver over verteringen tot zijnen huize gedaan door de personen, toen Peer Verlooren gevangen en geëxecuteerd is.

- Betaald aan Dirk Colser alhier voor karrevracht van planken en hout te halen voor het schavot.

- Aan Thomas van Vugt de som van 't geen denzelven heeft voorschoten aan adviesgelden aan de heer Advocaat v. Heurn en Tullekens, voor advies in zake de brandstichtinge van Engel, dogter Jan Wielants alias Jan de Dooper, alhier geëxecuteerd volgens ordonnantie.

 

1735.

Betaald aan Aart v. Rijswijk en Stoffel de Leeuw, vorsters alhier, te samen 34 gulden en 10 stuiver, wegens en in voldoeninge van elf weken en drie dagen oppassens van den gevangene voor heeren Drost en schepenen gebracht, en dan nog negen en twintich uren bij denselven geweest voor hij geëxecuteerd wierd, ende op het schavot gebracht.

 

1737.

Betaald aan Nicolaas Schoenmakers voor het zetten van het schavot en de galg 7 gulden, toen Hendrik van Emmerik aan de scherprechter moest worden overgegeven. Dito, het op dezelfde dag het doode lichaam naar het galgenveld gebracht. Aan eten en drinken en touback, wat van zijn begeerte was...

 

Dat een terechtstelling ook niet altijd zonder enig incident verliep, blijkt wel uit het feit, dat toen in 1753 zekere Pieter van der Horst moest worden geëxecuteerd, aan de vijf corporaalschappen die de wacht hadden betrokken en den ring gesloten, bij de executie vijf vaten bier werden geschonken. Men was namelijk "bedugt dat de complices van den geëxecuteerde een stremminge of oplopinge zouden kunnen veroorzaken".

 

De Galgeneindse Baan en Galgeneind onder Loon op Zand houden thans nog de herinnering levendig aan den tijd toen uitheemse huurlingen uit de vele buitenlandse legers, die onze streek doorkruisten, de streek onveilig maakten.

 

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 27 december 1955

 

 

Hoe men vroeger strafte

 

Misdadigers werden gefolterd

 

Heeswijk heeft nog geseltuigen

 

Men had iets ergers dan gevangenissen

 

 

In een der bijgebouwen van het Heeswijkse kasteel, de zg. folterkamer, worden een aantal straf- en folterwerktuigen uit de oude tijd getoond en bewaard. Men vindt er tamelijk compleet bijeen alles wat in deze streken oudtijds voor het hals- en correctioneel recht nodig was. Een galg uit omstreeks 1600 met dubbele ladder om de beul en diens "patiënt" naast elkaar naar boven te doen gaan, een geselpaal aan een der stijlen voor de geseling onder de galg, een dergelijk werktuig op zichzelf staande voor de lichtere straf, het kruis, waarop de veroordeelde werd uitgestrekt om daarna de dood- of genadeslag op de borst te worden toegebracht, waarna hij dan werd geradbraakt. Het rad voor de radbraking, de duimschroef, de bijl waarmede aan meinedigen de toppen van de twee voorste vingeren werden afgekapt, somtijds voor andere vergrijpen de rechterhand. Men vindt er ook de pijnbank, de ijzers om te brandmerken, met de vuurpot waarin ze werden gloeiend gemaakt, een ton van boven met een gat om het hoofd door te steken, waarin meestal vrouwen, die zich aan de goede naam of de eigendom van haar "medepoorteren" hadden vergrepen, werden rondgevoerd.

Had men in streken buiten de Meierij nog andere en meer verschrikkelijker strafmiddelen, wat hier bewaard bleef, is al meer dan erg genoeg. De boven opgesomde werktuigen deden dienst in de 17de en de 18de eeuw, enkele er van zelfs nog in de 19de. Sommige straffen en pijnigingen, waarvoor men daar de werktuigen bijeen ziet, werden reeds in de 14de tot de 16de eeuw uitgevoerd, hoewel in vele gevallen de veroordeelden toen ter dood werden gebracht op een wijze, die nog veel wreder en onmenselijker was, al ging men er minder omslachtig mede te werk.

 

Gruwelijkste straffen

Men leest van levend begraven, ogen uitsteken, handen afhouwen, de tong splijten, verdrinken en dergelijke gruwelen meer. Dit alles viel echter niet dagelijks voor, en kleinere vergrijpen strafte men minder zwaar dan in latere eeuwen. Bovendien was de aard der boeten, waarmede men de overtreders van de "landwetten" en "keuren" strafte, meer verscheiden. Zij kwam veelal ten goede aan de burgerlijke overheid of de kerk en hield dikwijls meer verband met het vergrijp, dat was gepleegd. Er bestaan tegenwoordig slechts twee soorten van "kastijding", namelijk geldboete en gevangenisstraf. In enkele gevallen met ontzetting uit burgerlijke of burgerschapsrechten.

In de Middeleeuwen bestonden er geen gevangenissen, althans geen verblijven tot opsluiting van misdadigers voor enigszins langere tijd. Men had de "gijzeling", de zg. "stok" of dievenput, waarin boosdoeners voorlopig werden opgeborgen, tot hun vonnis "gewezen" was. In Venloon (zoals Loon op Zand vroeger heette) diende hiertoe "den Thoorn" of "den castele", zij welk laatste gebouw men in de zg. "neerhuizing", de kelder, met de ringen voor de gevangenen nog vindt. Dat arrest duurde gewoonlijk niet lang, omdat de rechtspraak veel sneller in haar werk ging dan thans. Vandaar dat de "geole" of dievenput slechts van geringe omvang was.

 

"Steenboete" als straf

Boeten werden in de Middeleeuwen menigvuldig opgelegd, hoewel op geheel andere wijze dan thans. Een eigenaardige wijze van boeten waren de zg. "steenboeten". Zij waren vooral in zwang sinds de middeleeuwse kerken werden gebouwd of vergroot. In de steden waren ze vooral in gebruik tijdens de bouw van de vestingmuren, toen vele overtredingen werden beboet met het leveren of aandragen van stenen, kalk enz. Van geldboeten vindt men in oude stukken slechts weinig gewag gemaakt, omdat hiervan in de regel weinig in de kas van heerlijkheid of gemeente terechtkwam. Een derde deel van het boetegeld ontving de aanklager die de "calange" of aanklacht deed, een derde ging naar de Schout en de rest was voor de heer der heerlijkheid.

Ontzetting uit burgerlijke rechten kan zowat in vergelijking gebracht worden met het middeleeuwse "bannissement". Verbanning voor een zeker aantal jaren (voor eeuwig werd niet veel uitgesproken) was, zou men kunnen zeggen, "schering en inslag". Men paste deze straf zo menigvuldig toe, omdat men zich zo op een zeer eenvoudige manier kon ontdoen van booswichten. Zij strekte echter niet tot bevordering der algemene veiligheid. Men kreeg in den lande aldus een vlottende en zwervende massa leeglopers, die geen middelen van bestaan hebbende, zich met het plegen van allerlei ongerechtigheid de kost zocht te verzekeren. Vele en treurige gevallen staan in de "creminele rolle" voor wat Venloon aangaat, te boek.

Behalve de reeds opgenoemde kende men nog andere correctionele straffen, althans vóór de Hervorming, zoals bijv. het volgen der processie, al dan niet blootsvoets. Bedevaarten naar soms tamelijk ver afgelegen oorden. Ik vond er aangetekend vanuit Loon op Zand naar Gheel in Belgisch Brabant (wegens laster in 1544), ja zelfs naar Rome (wegens moord in 1545).

 

"Heydens" trokken rond

Na 1650 zien we voor wat betreft de rechtspraak een geheel ander beeld. Wellicht nooit was het met de criminaliteit in de Meierij zo erg gesteld als in de tweede helft der 17de en in de 18de eeuw. Venloon op 't Sant, als zijnde een grensplaats op 't Brabantse, tegen Holland, was een waar eldorado geworden voor gauwdieven, die groepsgewijs samenschoolden en de verre omtrek onveilig maakten. Was geruime tijd het zg. Ravenbosch tegen 's-Gravenmoer voor hen een uitstekende pleisterplaats, sinds 1690 nestelden zij zich meer en meer op de "Santschelle" onder Venloon. Voelden ze zich bij tijd en wijle op genoemde plaats niet veilig, dan vluchtten ze op Hollands gebied of omgekeerd. Bovendien bleek menig dorpsschout in die buurt niet ongenegen steekpenningen van de bandieten aan te nemen, en zo verleenden overigens ook soms zeer geziene ingezetenen uit die dorpen hand- en spandiensten aan de zg. Heijdens en Egyptenaren, zoals de bevolking de vagebonden noemde. Het kwam zelfs zover dat er lieden gevonden werden, die heimelijk tegen grof geld de bandieten van (voor die tijd) moderne wapenen voorzagen. Het aantal dezer boosdoeners nam steeds toe doordat geregeld huurlingen uit de doortrekkende legers deserteerden en zich bij hen aansloten. Wel was op 31 Januari 1695 door de Hoogm. Staten van Holland een plakkaat uitgevaardigd, waarbij werd gestatueerd:

"Wij ordonneren en statueren bij desen, dat soodanige Lantloopers, Vagebonden en Bedelaars, Mans of Vrouwen, die van andere Quartieren onder het Ressort van de Generaliteit zijn gekomen, het zij onder de naam van Heydenen, Aegyptenaeren, ofte andersint, aanstondts zullen vertrekken uit het Ressort der Generaliteyt, interdicerend voorts soodanige Landlopers, Vagebonden en Bedelaars, hetzij onder de naem van Heydenen, Aegyptenaren of andersints, in het district der Generaliteit te komen, of aldaar gekomen zijnde, te verblijven, veel min troupsgewyse met den anderen te marscheren, of enige overlast, dieverije of moedtwilligheyt te plegen op poene dat die geene die voor de eerstemael sullen werden geapprahendeert, openbaerlijck sullen worden gegeeselt, voor de tweede mael gegeeselt en gebrandtmerkt, voor de derde mael met de doot gestraft."

In het zelfde plakkaat worden de plaatselijke Schouten nog eens speciaal begiftigd met volmachten en zeer verstrekkende bevoegdheden.

 

In een volgend opstel zullen we zien hoe "de Santschelle" van dit gespuis werd gezuiverd en tevens wat voor straffen in de heerlijkheid Venloon zoal werden toegepast.

 

 

Nieuwe Tilburgse Courant - woensdag 18 januari 1956

 

 

Hoe grove misdaden vroeger door de scherprechter werden gestraft

 

Enkele voorbeelden uit Venloon

 

 

Met de zuivering van de "Santschelle" was alle banditisme in en om Loon nog niet de kop ingedrukt. Bleef het in de zomermaanden van 1726 tamelijk rustig in de streek, op 16 september van genoemd jaar werd door de dienaar der Justitie en de korporaalschappen opgebracht zekere Johannes, bijgenaamd "de Zwarte Johannes". Hij was 40 jaren oud naar hij althans meende en had zich vanaf zijn jeugd "genegeert ende onderhouden met de soogenaamde Heydens en Egyptenaren; met hen het land afgestroopt ende gevagebondeerd".

Op 16 september had hij in 't Hoekske onder Loon een schaap gestolen en was blijkbaar op heterdaad betrapt. De dag tevoren had hij met Blommerantie en zijn vriend "Hontie" bij Dingena Coppens te Besoyen twee banen laken en in 't klooster op de Kloosterwerf te Waalwijk (welk klooster, klaarblijkelijk doordat de bewoonsters in een zeer nauw contact stonden met het Huis van Oranje, was blijven voortbestaan) een varken gestolen met nog verschillende goederen. Aanvankelijk ontkende Zwarte Johannes al wat men hem ten laste legde. Toen er echter de scherprechter aan te pas kwam, volgde de ene bekentenis na de andere en niet minder dan 65 grove misdaden met of zonder geweldpleging werden als vaststaande feiten door de schepenen geboekstaafd. Men kwam ook de namen van zijn "complices" van hem te weten. Wat in de 65 diefstallen aan waarde werd buitgemaakt, grenst aan het ongelooflijke, het betreft goederen van de meest uiteenlopende aard. Drie dagen na zijn verhoor liet Zwarte Johannes te Loon zijn leven aan de galg.

 

Oud-soldaat vagebond

Op 9 November 1730 werd Willem Jongmans ("de Cadet"), die enige tijd geleden Gerrit Verhoeven te Loon van zijn geld had beroofd, opgeknoopt. Jongmans had als soldaat gediend, was gedeserteerd en had sedert twintig jaren gevagebondeerd en geschooid. Bij zijn bedelarijen had hij vele malen afpersing en geweld gebruikt, zowel in Holland, 't Land van Heusden en Altena als in de Meierij. Zijn complices in 't misdadig leven, Cornelis Dominicus, Peeter Moine en Abram van Laar, waren nog kort geleden op dezelfde manier de eeuwigheid ingegaan. In april van het jaar 1735 was het Ary Dominicus, een broer van laatstgenoemde, die de bijzondere belangstelling van Drost Otto Juyn vroeg. Om zijn halsstarrig ontkennen werd de scherprechter uit Den Bosch ontboden. Naast meerdere gevallen van manslag bekende hij nu ook de moord op Arnoldus de Rooy (een roofmoord). De uitspraak luidde: "sal worden gebracht terplaatse waar men hier gewoon is de criminele justitie te doen en sijn gevangens hoofd op een blok gelegt en vervolgens door de meester van den scherpe gerechte met een bijl van sijn gevangens hoofd worden afgekapt".

 

Hoe ze te werk gingen

We willen de behandeling van de "creminele rolle" besluiten met de strafzaak tegen Peeter van der Horst, een der gevaarlijkste sujets die misschien de Meierij gekend heeft. De bende waarin Peeter waarschijnlijk de leiding had, was vertakt over het grootste gedeelte van Midden- en Oost-Brabant, ja zelfs over een gedeelte van Limburg en doet ons denken aan de gevreesde Bokkenrijdersbende die in dezelfde tijd Zuid- en Midden-Limburg zo onveilig maakte.

Op heden 31 August. 1752 is voor ons Adriaan de Bruin en Metkas Herwijnen, schepenen der heerlijkheid Venloon, gebracht Pieter van der Horst, alias Piet van Gemert, gedetineerd op den castele alhier. Gedetineerde P. v. Gemert is met Jan den gewezen bode van Boeckelt en Franciscus Borbaney mede precent en handdadig geweest aan den diefstal en den moord begaan aan den persoon van ten huize van Jan Janse op den Koutert, behorende onder de jurisdictie van Vessem, in dato 26 febr. 1750.

Uit de verklaringen van Jan Anton Corts alias Toon, blijkt dat hij met een pistool, geladen met een kogel, heeft geschoten op den voors. Jan Jansen op den Koutert, doch dat hij vermeinde hem niet getroffen te hebben, omdat Jan Jansen op den Koutert de deur nog heeft gesloten. Dat hij daarop immediaat heeft gezien dat Jan Corts op den geseiden Jan Janse met een geladen pistool heeft geschoten en dat hij 2 of 3 dagen daarna heeft gehoord dat den voorn. Jan Janse op den Koutert van de bekomen wonden is overleden. Dat nadat dit alles is geschied, zij met hun vieren de vlucht hebben genomen, naar Heide in den lande van Kessel, voegende P. v.d. Horst daarbij, dat hij de vrouw van gemelde Jan Janse op den Koutert selvers de beenen bijeen heeft gebonden en op heur g.. nedergeset en haar met een vrouwenrok het hoofd heeft gedekt, tot solange dat zijn drie cameraten alles in den huize hadden gevisiteerd, ende opgepakt hadden enige klederen, dewelke zij ook medegenomen hadden en hij later van zijn medecameraten heeft gekocht voor 3 of 4 schellingen, zijnde omtrent zijn aandeel in den voors. diefstal.

 

Bende opereerde overal

Op zijn beurt beschuldigd Jan A. Corts alias Toon, nu weer Peter v.d. Horst alias P. v. Gemert ervan, dat hij met hem en den boeren Peter den Wanlapper en andere complices heeft helpen begaan een diefstal bij een mulder in de Meierij v.d. Bosch in een dorp genaamd de Beerse, gelegen dich bij Oorschot, omtrent drie jaren geleden, en aldaar de menschen van den huize aan handen en voeten te hebben gebonden en alzo gestolen, geld, kleragie, lijnwaet enz. waaruit ieder zijn aandeel heeft gehad, bestaande uit 25 patacons behalve ieder zijn aandeel in de kleragie, waarmee zij gecorporeerd hebben. Dan wordt P. v. Gemert opnieuw gehoord, die verklaarde dat alles waar is, behalve de beschuldiging van "de kleine Gerrit" die is bij de diefstal niet tegenwoordig geweest.

Nu beschuldigt Corts, Piet van Gemert opnieuw met zijn persoon en de reeds genoemde complieses vijf jaar geleden een diefstal te hebben begaan te Beek en Donk bij een boer, waar zij de lieden van den huize hebben gebonden en daarna geld, kleren enz. gestolen, en uit welken diefstal elk der complises 10 patacons heeft ontvangen. Hoewel Peter deze diefstal ontkent, houdt Corts zijn bewering vol erbij voegende dat hierbij nog tegenwoordig waren Joh. Hollars (een Frans deserteur) en kleine Gerritje. Ook heeft hij 3 jaar geleden met hem een diefstal begaan op Kaldekerke in Pruisen, waarbij zij zijn geholpen door hun kameraden Franciscus Borbonay, klein Peterke, de Swarte Nol enz. zoals ook diefstallen te Velden, te Grubbenvorst, te Weert (bij de St. Theuniskapel), te Hassel in het land van Cuyk, te Wanroy, te Philipsbeek bij de Maas, te Veghel, te Veghel en te Bakel enz. waar hij Corts een snaphaanschot in zijn rug en arm opliep. In verband met de laatste verklaring noemde Corts nog de namen van een aantal andere spitsboeven. Deze waren het ook, die de boer bij de St. Theuniskapel bestalen, de bewoners van het huis vastbonden en hen met gloeiende tangen gespitst en genapen hadden, om alzo de plaats te weten te komen waar zij hun geld verborgen hielden.

Eindelijk bekende v.d. Horst alles vrijwillig en voegde aan de uitgebreide reeks nog een aantal misdaden toe, nog een stel namen noemende van medeplichtigen.

 

Lijk tentoongesteld

Erg lang heeft het schepengerecht van Venloon over de onderhavige kwestie niet "gedelibereerd" en met vaste hand schreef de schepenklerk de uitspraak neer in de "creminele rolle" welke hierop neerkomt: "...dat den gevangene sal worden gebracht terplaatse daar men gewoon is binnen deze heerlijkheyd de executie van de creminele justitie te doen en aldaar door den meester van den scherpe gerechte geradbraakt, het hoofd afgehouwen en op een pin geset, vervolgens het doode lichaam naar het buitengericht vervoert en aldaar tentoongesteld tot soolange door lugt ende vogelen sal zijn verteert." Actum binnen Venloon 12 October 1752.

Wanneer we in verband met het bovenstaande de burgemeestersrekeningen over dezelfde tijd naslaan en we vinden daar aangetekend een bedrag van geld, voor vijf vaten bier, geschonken aan de 5 korporaalschappen die de wacht hebben gehad en de ring gesloten bij de executie van Piet van der Horst en in de margine hierbij lezen: "Sijnde de redenen bij U Edelachtbare remarge aldaar geregistreerd, dat men beducht was dat de complices van den geëxecuteerde eene oplopinge of stremminge desorders in de executie zouden kunnen veroorzaken" bewijst wel dat "deze complices" die zo gevreesd waren, wel zeer talrijk moeten zijn geweest en het dus ook geen wonder is dat vele geweldenarijen, vooral op de afgelegen gehuchten, door de bewoners niet bekendgemaakt werden uit vrees dat hun huizen en goederen in vlammen zouden opgaan.

Deze toestand duurde zo nog voort tot na de Franse tijd, toen onder Koning Willem I het Wapen der Kon. Marechaussees werd opgericht en dit corps met kracht tegen het banditisme ging optreden, waardoor vooral voor de bewoners ten plattelande rustiger tijden gingen aanbreken.

 

 

Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 2 februari 1956

 

 

In begin der 18de eeuw

 

"Heydens en bandieten" maakten Midden-Brabant onveilig

 

Drost van Loon bond de strijd aan

 

 

Ondanks de strenge plakkaten der Hoogm. Heren bleven in het begin der 18de eeuw de geweldenarijen aanhouden. Dit vond vooral zijn oorzaak in het feit, dat het toenmalige politionele apparaat niet zo feilloos functioneerde en men niet beschikte over behoorlijke communicatiemiddelen. Wel was in 1713 in Loon op Zand nog zekeren Peter Paap terechtgesteld, die de streek geruime tijd had onveilig gemaakt. In 't zelfde jaar werd aan de Wed. Miciel Thijsmans uit dat dorpje nog 59 gulden en 10 stuiver betaald voor verteringen door de Magistraat van Venloon in haar herberg gedaan bij de terechtstelling van Adriaen Miermans, terwijl toen ook 78 gulden betaald werd aan Johan Caale, de Bossche scherprechter (beul), die Jan Pannekoek en Cornelis Dominicus naar de andere wereld had geholpen en voor het "hangen" van Miermans 46 gulden ontving. De rond 1720 aangestelde Drost Otto Juyn was echter iemand met wie niet viel te gekscheren. Het was dan ook rond die tijd dat men met kracht tegen het vreemde gespuis ging optreden.

In 1724 kwamen opnieuw ernstige ongeregeldheden voor. Zo ontvingen Schout en Schepenen van Loon op 31 october 1724 het bericht uit Oirschot, dat aldaar was gevangen gezet zekere Jan Michielse, een der grootste gauwdieven die de Meierij telde. Bij zijn "examen" te Oirschot afgenomen, was komen vast te staan dat hij in geregelde verbinding stond met het gespuis dat zich te Venloon ophield, o.a. met Robbert Meyssens en zijn vrouw Jenneke de Bont die "opte Commery" woonden. 't Bleek, toen het complotje te Venloon eens goed aan de tand gevoeld was, dat men hier met een echte bende van misdadigers te doen had. In verband met deze bekentenissen konden de plaatselijke autoriteiten beslag leggen op zekere sujet Peter Hendriksz, Barlo genaamd, die op 25 november 1724 voor het plaatselijk gerecht geleid werd.

 

Hele bende opgerold

De Drost Otto Juyn ondervroeg Peter Barlo en toen kwam vast te staan dat hij vaste omgang heeft gehad met Peter Laurijse van Hal (alias Lauwe Peer), die enige jaren geleden in Loon werd geradbraakt; met Frans van Laar ("quaaie Frans") tot 's-Bosch "gehangen"; met Claes Ariaen Deckers (alias Claes bij nacht), Spitsen Teun, de twee zonen van Peter Barlo Wouter en Gerrit, zijn broer Hendr. Hendrikszoon Barlo, allen in 1711 in Venloon gehangen; verder met Jan Claese (alias de Stro......) tot Uytrecht geradbraakt; benevens met Frans van Laar, Peter Mone, Cornelis Dominicus, Peter Paap, alias Verloren, van wie hij, verdachte, oom is geweest en die alle vier hier zijn gehangen.

Uit het verhoor blijkt verder dat Peter Barlo met zijn broer Hendrik, Frans van Laar, beneffens een Willem de Student (mede een fameus gauwdief) in zijn huis goederen heeft verdeeld, die zij hadden gestolen in de "huizinghe van Gerrit Versteegh tot Sprangh". Verder hebben de laatsten op een avond na 10 uur geweest aan "de huizinge van Corn. Petersz Couwenberg en Maria Joosten Swart alhier", die zij met de dood gedreigd en bestolen hebben. Zo ook is hij met 5 andere personen 's avonds na 10 uur binnengedrongen in het huis van Adriaan Ariens van Helvoirt onder Dongen, die zij ook hebben bestolen. Tussen de bekentenissen door vraagt de Drost of hij ook weet dat zijn vrouw in de maand juni l.l. wegens het kopen en verkopen van gestolen goed alhier is gehangen. Beklaagde zegt daar wel iets van gehoord te hebben; hij leeft niet geregeld met haar in 't zelfde huis. Hij zegt verder dat hij samen met Abram van Laar, Aber en Cornelis Dominicus te Geervliet "strengelijk te zijn gegeeselt".

Peter Barlo wordt gelijk Adriaentje Gisberts Slick voor 10 jaar uit de heerlijkheid verbannen, terwijl Jan Michielsen te Oirschot wordt opgeknoopt, en Jenneke de Bont te Venloon op de gerechtsplaats in het dorp op het schavot met roeden om den hals tentoongesteld en daarna voor 10 jaren verbannen wordt.

Speciale aandacht besteedde de nieuwe Drost aan de Zandschel en daaraan was het te danken dat uiteindelijk deze streek eens goed gezuiverd kon worden. Al spoedig bleek dat een echtpaar aldaar woonachtig, geregeld "Heydens en vagebonden" in hun huis ontvingen. Jan Peters de Jongh en Jenneke van Oosterhout, zo heetten deze lieden, werden gevangen genomen en hun huisraad werd verbeurd verklaard. Wat hij van deze twee te weten kwam, was voor de Drost een reden om het getal van de vele requesten aan de Hoogm. Staten nog eens met één te vermeerderen, wat hij dan ook deed op 16 febr. 1726. In de wetenschap dat de lijdzaamheid der Staten wel zeer groot was, verzekerde hij zich tevoren van de medewerking van de Drosten der omliggende dorpen, die hij blijkens de resolutieboeken van Venloon zelf ging opzoeken.

 

In Venloon is de toestand het ergst

Een request uit adres aan de Hoogm. Heren moge hier volgen:

Nergens in de Meyerij is de toestand zo erg als in Venloon. Het wemelt er van boosdoeners en moordenaars. Rations Officii heeft hij, Otto Juyn, al het mogelijke gedaan om de bandieten te vangen, zelfs zo dat hij zich tot levensdoel heeft gesteld de boosdoeners uit te roeien. Verschillende heeft hij er al geëxecuteerd. Hij is echter tot de ervaring gekomen, dat het verblijf "der kwaaddoeners" wordt begunstigd door ingezetenen waar de booswichten logeren en hun geroofde goederen verkopen. Op dit alles heeft hij, Drost, "geviguleert" met het succes dat hij zekeren Willem van Diemen alias de Ruiter en Geertrui de Haen, zijn vrouw, mitsgaders Maria Coeneprins, heeft achterhaald en gevangen; dat echter in de omliggende dorpen "meerdere van diergelijke aenhouders van boosdoeners wonen" en er ook door de fiscaal van Brabant zijn gevangen genomen en ter dood gebracht. Na nog eens het geval Peter de Jongh en Jenneke van Oosterhout te hebben aangehaald, zegt hij dat het behandelen van al deze processen voor de heerlijkheid Venloon vele en zware kosten met zich brengt, want meestal ontkennen de verdachten bij het "examen" en dan moet er de "Scherprechter" aan te pas komen voor de "torture". Bovendien moeten er steeds adviezen worden ingewonnen van neutrale rechtsgeleerden en ook dat brengt grote kosten met zich mee. Nu kunnen de schepenen van Venloon er zich wel goedkoper van afmaken, doch daar wordt niet mede voldaan aan de letter van de wet en de plakkaten. Men kan van de Drost toch ook niet vergen dat hij "zich met zwaere proceskosten te consumeren", waarom de Drost vraagt "te permitteren dat de processen in kwestie, welke lijfstraffen voorschrijven, gebracht mogen worden op de rekening van de Rentmeester der Domeinen op die van het Quartier van Oisterwijk of goed te vinden wat de schepenen van Venloon zelf uitspreken.

 

Zonder vorm van proces

Nu werden de Hoogmogenden wakker. Een nieuw plakkaat van de Staten gaf aan de plaatselijke Drosten veel grotere bevoegdheden. Zo mochten met vuurroeren of zijdsgeweer gewapende vagebonden zonder vorm van proces worden neergelegd, terwijl iedere groep van die lui, die zes of meer man telde boven de 16 jaren, vogelvrij werd verklaard.

De dag vóór dat dit plakkaat in de dorpen van de Meierij werd aangeslagen, vertrokken uit het Bossche Garnizoen 500 ruiters en infanteristen ter assistentie van de korporaalschappen te Venloon en die van de aangrenzende dorpen. Een algemene dievenjacht begon en op de "Santschelle" vielen twintig van de meest gevreesden in handen van het gerecht. De rest vluchtte naar het zuiden en keerde nooit meer in de streek terug. De hutten der "Heydens" werden in brand gestoken en de rust onder de bevolking keerde, zij het dan voor korte tijd, terug.