INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 14 september 1940

 

 

Allerhande uit Stad en Lande

 

Volkspoëzie in "bewogen tijden"

 

 

Het is dit jaar 125 jaar geleden, dat Nederland verlost werd van de "Fransche tiranny" en zulks heeft toen aanleiding gegeven tot het dichten en zingen van tal van "toepasselijke" volksliederen. Zoo kreeg ik onlangs een boekje onder de oogen, blijkens het ex-libris afkomstig uit de (muziek)bibliotheek van D.F. Scheurleer te 's-Hage, getiteld: "De vrolijke Nederlander, zingende en spelende de aangenaamste liederen, die hedendaags gezongen worden". Ik moge er eenige typeerende specimina uitpikken.

Het is te begrijpen, dat vooral na 1815 er vrijwel niets meer deugde aan de Franschen en de oude regeerders. Dat was voorheen wel anders geweest en vooral Napoleons broeder Lodewijk stond algemeen bij 't volk in eere. Dat erkennen niet alleen geschiedschrijvers als Blok en Nuyen en Groen van Prinsterer, maar dat blijkt ook uit de volkpoëzie, die bewaard is gebleven. Zoo vond ik dit "Vreugdelied ter ere van de plechtige intrede en het verblijf des konings binnen Amsterdam":

     Zouden wij niet vroolijk zijn,

     Vreugde ons niet omringen?

     Iedereen, zoo groot als klein,

     Mag nu van blijdschap zingen.

     Men zag den Koning treden

     In 't machtige Amsterdam,

     Hij wenscht, dat heil en vrede

     In hare muren kwam.

     Hij liet zijn achting blijken

     Voor 't algemeen,

     Dus is de vreugd, dus is de vreugd,

     Nu voor den Koning, bij iedereen.

Natuurlijk werd ook zijn weldadigheid geroemd en zijn wensch tot welvaart en handel ter zee... en zijn dapperheid:

     Men ziet aan alle zijden

     Zijn deugd en heldenmoed.

Vroeger gold van alle koningen en keizers dat ze dapper waren!...

 

Eenmaal de kans schoon om ons met behulp van "vreemde krachten" aan Napoleons greep te ontweldigen, klonk luide de juichtoon:

     En Rusland en Pruisen en Oostenrijk zweeren:

     Geen Franschman zal ooit in ons land weer regeeren,

     Geen dwingeland zal immer de wetten hier stellen,

     Wij zullen vereenigd zijn grootheid neervellen.

De verjaging der Franschen van Nederlands grondgebied gaf pas voluit aanleiding tot het dichten van een groot aantal "verlossings"-liederen. Vreugde over de herwonnen zelfstandigheid, smaad over hen, die den "onderdrukkers" werden genoemd. En wanneer we van Dr. Seyss Inquart onlangs nog vernamen hoe de Franschen na 1918 in het Saargebied hebben "huisgehouden" - dan begrijpen we des te beter wat onze vaderen (voorvaderen zeggen sommigen, alsof de vaderen niet altijd er vóór de zonen zijn!) in het begin der vorige eeuw zullen hebben te lijden gehad van het "Fransch gespuis", de "wreede Appollion", het "Tirranig Heer", het "Helsch gemoed" en dergelijke liefelijke epitheta meer. Luister:

     De Franschen die vlugten beladen met schanden,

     Terwijl men van verre hun forten ziet branden.

En na een getrouw verhaal van de moorden, rooverijen en plunderingen, gepleegd door de Fransche Troupen te Woerden van 24 tot 27 November 1813 - heette het:

     De hooge bondgenooten zenden

     Tot uwer hulp hun dappre benden.

     - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

 

     Te wapen dan, gij wakkre knapen,

     Uw souverein roept u te wapen,

     Hij requireert niet op zijn Fransch,

     Hij zoekt uw Hollandsch hart te treffen,

     Door u 't gevaar te doen beseffen,

     Zoo roept hij alle weerbre mans.

 

     Hij vergt niet, dat gij al uw Leven

     U tot den krijgsdienst zult begeven.

     Neen, maar om met den Bondgenoot

     In weinig weken, weinig dagen

     De roovers uit uw land te jagen.

     Is dat geluk niet waarlijk groot?

Vers na vers looft, prijst, scheldt en schimpt; sommige zijn geestig, andere laag bij den grond. Het "Fransch caracter zoo van vroegere als latere dagen aan Neerlands volk met de echte verve voorgedragen" is al heel duidelijk:

     Wie heeft op 's aardrijks ruimen grond

     Ooit zulk gebroed

     Als Franschen ontmoet?

     Zoo lang de waereld stond,

     Zoo lang de Zon onze Aard bescheen,

     Zoo gruwelijk slecht van aard

     En aller afkeer waard.

Marle (zie Blok IV pag.178) heeft tal van spotverzen op den terugtocht van den nieuwen Keizer geschreven, welke door H. Fock van "prenten" zijn voorzien. Zoo in dezen geestigen trant:

     Komt Nederlanders, al te zaam, ha, ha,

     Hoort hoe de Franschen zijn gegaan, ha, ha,

     In Duitschland hebben zij slaag gehad,

     De Keizer kreeg daar voor zijn gat, ha, ha.

 

     Waar is die dikke Keizer nou, ha, ha,

     Die al de vorsten dwingen wou, ha, ha,

     Maar ziet, de kans is nu verkeerd,

     Zij hebben hem goed hoogduitsch geleerd, ha, ha.

 

     Met Hollands geld al op haar rug, ha, ha,

     Zoo neemt dat diverot de vlugt, ha, ha,

     Douanes ganen hand aan hand,

     Met de Gendarmes uit ons land, ha, ha!

Na Waterloo klonk het juichend:

     Bonaparte is op de vlugt gegaan, hoezee,

     Al met zijn twaalfhonderd man, hoezee,

     In Frankrijk is hij aangeland,

     Hij dagt dat hij weer in Holland kwam!

 

En toen eindelijk de grootste en luidruchtigste krijgsman van zijn tijd was heengegaan (6 Mei 1821) nam de volksdichter met deze regelen afscheid van hem:

     Komt, luistert, wat ik voor u verzon,

     't Is 't sterven van Napoleon,

     Den held, die door het vier,

     Vlammen en mortier,

     De wereld deed beven;

     Die veel jonkheid heeft ter dood geleid,

     Is ook gestorven en naar d'eeuwigheid,

     Op 't eiland Sint Heleen

     Moest hij van 't leven scheen,

     Bijna geheel alleen.

 

Er bestaat op het stuk van het Nederlandsche volkslied nog heel veel moois en voor de kennis van de folklore ook veel dat interessant is. Nog pas enkele jaren geleden is er aan de R.K. Universiteit te Nijmegen zelfs 'n proefschrift over verschenen van Dr. J. Pollmann. Ik kreeg 't dezer dagen tot mijn beschikking en hoop er eerlang iets uit mede te deelen, aangevuld met hetgeen ik zelf hier en daar er over verzameld heb, in een lange reeks van jaren.