INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 15 maart 1940

 

 

Allerhande uit Stad en Lande

 

Militaire termen en loopgraventaal

 

 

Toevallig viel ons dezer dagen in handen het eerste nummer van het Katholieke maandschrift "De Beiaard", dat in Maart 1916 bij Teulings in Den Bosch het levenslicht zag. In de rubriek "Verscheidenheden" vonden we daar een en ander over "Fransche loopgraventaal", waarvoor de schrijver prof. dr. J. Schrijnen de gegevens had ontleend aan hetgeen de Fransche schrijver Maurice Barrès aan "aardigheden" had bijeengelezen. In zijn inleiding wijst de Nijmeegsche philoloog er op, dat soldaten alle mogelijk vereischten bezitten tot het vormen van een stevige sociale groep en sinds overoude tijden houden zij er dan ook een afzonderlijke "groep"-taal op na. Met name de Grieksche en Romeinsche soldatentalen zijn ons bekend; het waren uiteraard legerkamptalen. Maar het "kamp" moet het natuurlijk in intensiteit van gemeenschapsleven afleggen tegen de moderne loopgraven en vanzelf ook tegen de nog meer up-to-date zijnde "linies" (Siegfried, Mannerheim, Maginot), ondergrondsche vestigingen, waar groote troepen altijd in nauw contact zijn. En daarom kan het zeker niet verwonderen, dat het leven in deze "verblijfplaatsen" heeft geleid tot een allermerkwaardigste "loopgraventaal". Enkele algemeen verstaanbare specimina mogen hier volgen.

De algemeene benaming van soldaat was "poilu". "Poil" beteekent namelijk lijfhaar en omdat de man te velde meestal als een harig, ongeschoren wezen placht rond te loopen, was "poilu" 'n zeer geëigende titulatuur. Het gelaat van zoo'n wezen heette "la gueule" (vertaling: muil van een dier), of ook wel "portrait"! Zijn hoofd werd vergeleken met een "trognon" of te wel koolstronk met daarbovenop 'n "pot de fleurs" (bloempot) bij wijze van hoofddeksel. Voor het lichaam of lijf had men verschillende sierlijke namen uitgedrukt: "coffre (koffer), buffet (buffetkast), lampe (lamp)"; de beenen "harpiaal" of "potes" (pooten), ook wel "quilles" (kegels). Hij steekt zijn "onderdanen" in een "froc" (monnikspij) of 'n "fourreau" (foedraal, koker, holster). En aan zijn voeten, liefelijk "panards" gedoopt - 'n "panard" is eigenlijk 'n paard met buitenwaarts staande voorpooten! - of ook wel "ripatons". (Zoo echt loopgraventaal, dat de vertaling in Campagne's woordenboek niet is opgenomen!) En nu komen we dan ten slotte aan de schoenen, in den beschaafden omgang "soulier" geheeten; militair: "pompes" (pomp, spuit), of nog mooier "péniches", eigenlijk bewapende sloep, vrachtschuit.

Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat zoo'n "individu" niet eenvoudig spreekt van "manger" (eten), maar zich voor die functie meer op de vogelwereld oriënteert; vandaar "becqueter": pikken, trekkebekken. Verschijnt de kok, vanwege zijn spreekwoordelijke corpulentie dragend den eerenaam "cuissot" (wildbout), dan houdt de "poilu" zijn eetbakje bij en krijgt hij zijn portie "rata", ten onzent in militair jargon "ratjetoe" geheeten, stamppot. En dan smullen: "se taper la tête" of "la cloche" ("se taper" beteekent oorvijgen geven). Ook "s'en mettre plein le col" of "cornet", z'n kraag volstoppen. "N'avoir rien dans le cornet" beteekent een leege maag hebben. Wijn ("piot") was betrekkelijk 'n Zondagsdrankje en dus moest de loopgravenman het meestal met water doen en dan dachten ze aan 'n "flotte" (vloot) of een "lance" (torpedo). Misschien is dit wel een der meest geestige "vindingen".

Tot slapen "pioncer" of "roupiller" (maffen) weinig gelegenheid vanwege het regelmatig granatenbezoek. Die "beestjes" hadden uiteraard legio verscheidenheid in naam: "marmites" (vleeschketel, kookpan), "les gros noirs" (groote zwarten), "wagons-lits" (slaapwagens), ja zelfs "le métro". Men weet dat in Parijs de ondergrondsche spoorwegen 'n zelfden naam dragen. Als er nu zoo'n ding losbrandde, dan klonk het commando "planquez-vous", "planche" beteekent plank, dus ga liggen. Dat deden ze dan natuurlijk: "Faut pas s'en faire", moet je je niks van aantrekken! Indien 't er geweldig spookte, klonk 't schertsend: "c'est un pépère", hé vadertje! Trommelvuur of hevig geweergeknetter werd typisch aangeduid met "mouches à miel" (honingvlieger) of "abeilles" (honingbijen). Van wezenlijke "angst" was blijkbaar weinig of geen sprake; "une bleusaille" wilde niemand zijn.

Wanneer er een getroffen werd, dan heette dit "être attigé, amoché", uitdrukkingen die in een gewone dictionaire niet te vinden zijn. Evenmin als "clamecé" en "zigouillé" voor sterven; viel "être occis" ("ocoire", dooden). Wie sneuvelde door de bajonet, "était allé à la fourchette", was aan de vork gegaan. Meer welkom dan de eeuwige kogels en granaten waren de brieven, "les babillardes", de babbeltjes van de ouders, "des vieux", van de broers en zusters, "frangins et frangines", of van "les connaissances" (kennissen), die zijn achtergebleven. Als er wat "pèse" (iets wat zwaar weegt, dus geld) werd bijgedaan, dan glinsterden natuurlijk de oogen, "les mirettes" (de spiegeltjes: "miroir" is spiegel) van den "poilu". Scheldwoorden waren er natuurlijk ook: "volaille" (gevogelte, kuiken) klonk nog al onschuldig. "Sale embusqué" klonk wat groffer ("sale" is vuil, gemeen); "s'embusquer" is zich in een hinderlaag leggen.

Toch zou men zich vergissen, zegt prof. Schrijnen, indien men kwam te meenen, dat deze loopgraventaal slechts ruwheden kent en luimige scherts. Integendeel, het samenleven in die onderaardsche holen onder voortdurend levensgevaar schept ook een zekere vertrouwelijkheid en vriendschap, die weer haar eigenaardige typeerende vormen en uitdrukkingen bezigt. De wapenmakker, in wien hij het meest vertrouwen heeft, is "le bon zig" ("zigue" is kameraad); hij op wien hij steunt, heet "le poteau" (vertaling: paal, staak). Zoodra men elkaar ontmoet, dan is het: "on l'agrafe" ("agrafer" is toe- of vasthaken). De "poteau" komt zijn makker te hulp op het slagveld, maar ook verhoedt hij hem tegen "de te faire poisser" (bezoedelen), "piper" (bedriegen), "gaffer" (domheden zeggen), door zijn "oversten". Opsnijden "faire le zouave" (de zwaaf spelen) werd algemeen weinig geteld.

En zoo heeft zich in den vorigen oorlog een loopgravenidioom ontwikkeld onder hen die stonden "sous les drapaux", onder de vanen - wij zeggen minder elegant "onder de wapenen" - dat ongetwijfeld ook veel invloed zal hebben uitgeoefend op de latere algemeene Fransche omgangstaal, die in elk geval in dit oogenblik wel weer de hoogste actualiteit zal genieten.