INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 13 februari 1964

 

 

Romantiek met een luchtje...

 

Huisschoenmaker was een pover bestaan

 

"Giechelen", een ondeugd ten koste van de baas

 

Stikmachine stuitte op verzet

 

 

Men moet het meegemaakt hebben om te begrijpen, wat het zeggen wilde in vroeger dagen, toen de huisschoenmaker dag in dag uit aan de werkstoel zat in een klein, laag vertrekje, dat woonkamer en tegelijkertijd werkplaats en slaapkamer voor het grote gezin was. Dat zoiets de demoralisatie in de hand werkte, laat zich begrijpen. Er waren erbij waarvan de lemen grond met gaten er in als verzamelplaats van leerafval en vuil dienst deed. Bij velen waren het stoel en tafel die het hoogstnodige meubilair vormden van de kamer, die door één enkel raam licht kreeg, soms met 'n bont gekleurd beeldje als schamel sieraad met 'n bos veldbloemen; het was 'n naargeestig aanzien. Maar... men wist nu eenmaal niet beter, of 't hoorde zo. Kunt u zich de luchtjes indenken, die hier vaak de bezoeker tegensloegen? Geen wonder, dat des zomers vóór het huisje in de frisse buitenlucht gewerkt werd, als vader en zoons met hun vieren of meer dan de pikdraad door het leer trokken en het soepel gemaakte zoolleer op de klopsteen ("klopkaai") behamerden, die op hun leren schootsvel tussen de knieën rustte. De werkstoel, een laag vierkant tafeltje met spijkerbakje, mes en ander gereedschap er op en de spanriem er naast met 'n oude, ijzeren pot, waarin pekbollen dreven, een zwarte kleverige teersoort. Wie vroeger in Waalwijk, het centrum van de schoenindustrie, door de "Goudmijn" (een eng straatje of "dam", zoals men die daar noemde) wandelde, kon er steevast de "Spin" met z'n zoons zien zitten. Velen droegen toen een bijnaam, die vaak niet als scheldnaam gold.

In die dagen varieerde het loon tussen de twintig en dertig cents voor het maken van muilen en pantoffels en van zestig tot negentig cents voor het maken van een paar laarzen. Zo werd het bij een werkdag van zestien uren en vaak de hulp van vrouw en kinderen mogelijk een weekgeld van zeven gulden te verdienen.

 

"Giechelen"

Te verklaren is het, dat sommigen van hen langs minder eerbare wegen probeerden de inkomsten wat te verhogen. "Velen waren in het stropen zeer handig, sluw en bedreven en deinsden er dikwijls niet voor terug om bij het op heterdaad betrapt worden 't schoenmakersmes voor iets anders te gebruiken dan het snijden van leer alleen", zegt W. Donker Pzn. in het "Gedenkboek voor de Schoen- en Lederindustrie", ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Bond van Schoenfabrikanten, uitgegeven toen die Bond van 22 tot 31 augustus 1925 een Internationale Tentoonstelling gehouden heeft. Daar hebben de vaklieden toen inderdaad prachtwerk te zien gegeven in Waalwijk.

Maar we spraken van "giechelen". Dat maken van "giechelaars" was een der meest ongeoorloofde en ontslag tengevolge hebbende overtredingen. Het was de naam voor die schoenen, die onder de stiptste geheimhouding door de vaste knecht van de een of andere baas voor derden werden gemaakt tegen contant geld. Om dit contante geld ging het, meer nog dan om de halve stuiver, die boven het gewone loon aan de ontrouwe knecht betaald werd. Het werk van de baas moest blijven liggen. Dus konden de klanten niet op tijd bediend worden en de oneerlijke giechelbaas, die alleen in de drukke tijd werk had, kon zonder vaste knechts in het bezit van de nodige schoenen komen. In de winter liet hij de zorg aan de vaste bazen over. Hij behoefde geen loon uit te betalen en "werkte ook niet voor de zolder". Deze uitdrukking betekent, dat hij het niet-vooraf-bestelde schoenwerk niet in zijn magazijn behoefde op te slaan met het risico van het in volgend seizoen niet te kunnen verkopen.

 

Mechanisering

In Tilburg hebben we het feit in april 1827 beleefd, dat de textielfabrikant Pieter van Dooren het vermetele besluit nam om in ons land "een stoomwerktuig in zijn fabrijk" te plaatsen. Het werkvolk verzette zich daar fel tegen. In 1860 bracht de stikmachine een ommekeer in de schoenfabricatie. Nu was de ondergang volkomen, meende men. Bij de man, die de euvele moed had zo'n werktuig te kopen, waren oploopjes en samenscholingen elke dag voor zijn deur. Men ruide elkaar op, want die machine zou de werkman werk uit handen nemen: dus weg ermee! Dat ding, dat zo'n geheimzinnig leven maakte, kon immers nooit het mooie handstikwerk vervangen! Dat stierf z'n eigen dood wel. En door de dorpen ging de liedjeszanger met het spotlied, waarvan het refrein door groot en klein werd nagezongen:

     De stikmachien, met al zijn stikken,

     doet meer nog dan de laarzen pikken.

     Al wat je wilt, 't zij laars of hoed,

     de stikmachien maakt alles goed!

De veel gesmade veroverde desondanks haar zegenrijke plaats.