INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 18 april 1940

 

 

Brabantsche heiligen en Brabantsche schurken

 

Voordracht door dr. H. Moller

 

Jubileumcursus der "Kleine Academie"

 

 

In het kader van den Jubileumcursus over Brabant van de Kleine Academie sprak gisterenavond dr. H. Moller in de Tuinzaal van de Nieuwe Kon. Harmonie voor een vrij groot aantal belangstellenden over "Brabantsche Heiligen en Brabantsche schurken". De voorzitter de heer Horvers verwelkomde de aanwezigen en deelde mede, dat het bestuur zich tot zijn groote spijt genoodzaakt heeft gezien de aangekondigde voordrachten van de heeren dr. F. van der Ven en Luc van Hoek te doen vervallen daar beiden geen vrij van militairen dienst kunnen krijgen. Hierna werd direct het woord verleend aan dr. Moller, die begon met onder de aandacht te brengen, dat wanneer hier over Brabant gesproken wordt daaronder steeds moet worden verstaan het oude Brabant, dat ons huidige Noord-Brabant en de thans Belgische provincies Zuid-Brabant en Antwerpen omvatte.

Hierna stond spreker allereerst stil bij de brengers van het Christendom, waarbij er op werd gewezen, dat het zuidelijk deel van Brabant veel vroeger gekerstend was dan het noordelijke en wel lang vóór de komst van St. Willibrord, dank zij den arbeid der Franken. Vóór St. Willibrord vinden we in Brabant als verbreiders van het Christendom in ruimen zin den zaligen Pepijn van Landen met zijn vrouw de H. Itta en hun beide dochters St. Geertrui en St. Begga. Pepijn was een hertog van de Merovingische koningen in Brabant, wiens vrouw het klooster van Nijvel stichtte waarvan zij abdis werd, en in welke functie haar dochter Geertrui haar heeft opgevolgd. St. Geertrui is in heel Nederland bekend geworden en op vele plaatsen vereerd. Geertruidenberg, waar zij blijkens een stichtingsbrief van de abdij van Thorn zou geweest zijn, is naar haar genoemd en ook Bergen op Zoom, waar haar lichaam tot 1804 begraven was, heeft een herinnering aan haar. Zij werd aangeroepen om verlost te worden van de muizen. Tal van legenden zijn om haar leven geweven. St. Begga, wier feest in het bisdom Breda luisterrijk wordt gevierd - wat in het bisdom Den Bosch weer niet het geval is - wordt genoemd als de stichteres der begijnen. Mocht dit niet juist zijn, dan zijn deze vrouwen in ieder geval toch naar haar genoemd.

Komende aan den tijd van St. Willibrord noemt spreker diens gezel den H. Suitbert en vervolgens de H. Oda, de blinde dochter van een Schotsch Christenkoning, die haar land moest ontvluchten en op wonderbare wijze bij het graf van St. Lambertus ziende werd en ten slotte na veel omzwervingen in het huidige St. Oedenrode aankwam, waar ze op 36-jarigen leeftijd overleed. Tot 1731 werden er groote bedevaarten naar haar graf gehouden totdat dit door de Staten-Generaal verboden werd. Door deze onderdrukking is de bedevaart uitgestorven en tot heden nog niet hersteld. Men heeft hier een bewijs hoe door de onderdrukking een groot feit van ons geloof vernield werd en hoe men nog altijd niet bezig is de aangerichte schade geheel te herstellen.

Komende tot den tijd van de bevestigers, bewaarders en uitbreiders van het katholieke geloof (den tijd na Karel de Groote), stond spreker allereerst stil bij den H. Odulph. Deze werd geboren in een deel van Oirschot, dat thans bij Best hoort, was pastoor van Oirschot en ook kanunnik van Utrecht. Zijn relieken zijn in handen der Jansenisten gekomen en men weet niet waar ze gebleven zijn. Best en Oirschot bezitten er echter ook nog.

Een figuur van beteekenis was ook de ridder Fulko, die de abdij van Berne stichtte (later naar Heeswijk overgeplaatst) en daarvoor zijn kasteel in het Land van Altena beschikbaar stelde. Hij zelf werd broeder-veehoeder in zijn eigen klooster. Dat niettegenstaande het bestaan van dit Norbertijnerklooster het Land van Heusden en Altena protestant is, kwam doordat de pastoors aldaar, die Norbertijnen waren, tijdens de hervorming afvielen. Thans echter wordt er gewerkt aan de stichting van een conventje met drie Franciscanen om ook in deze streek het geloof weer terug te brengen. Vervolgens noemde spreker nog de uit de Antwerpsche Kempen afkomstige H. Odrada, die een paar eeuwen (tot 1600) in Alem begraven lag en de bekende mystieken Jan van Ruusbroeck, Zuster Beatrijs en Zuster Hadewijch.

De periode der vervolging behandelend stond spreker stil bij de martelaren van Gorcum, onder welke negentien er zich drie uit Noord- en vier uit Zuid-Brabant bevonden, om vervolgens een meer uitvoerige beschouwing te wijden aan Zuster Maria Margaretha der Engelen (Van Valckenisse), een Carmelites, die in 1605 te Antwerpen werd geboren en in 1644 te Oirschot een klooster stichtte, hetgeen mogelijk was, dank zij de welwillende houding van de Oranjes. Een paar jaar na haar dood werd de kloostergemeenschap door een schurk Hartog Moerkerken, waarvan met niet weet of hij een Brabander was, uiteengedreven. Een wonderlijke bijzonderheid is, dat het lijk der stichteres vijf maanden zonder bederf boven aarde gestaan heeft en dat uit het lichaam een olie vloeide, die gebruikt werd voor het voeden van een godslamp, waarmede een door de non geuite wensch in vervulling ging. Bij de verwoesting van het klooster in 1782 door Jozef II is het lijk in beslag genomen en men weet niet waar het gebeente gebleven is. Ook deze figuur, die zeker de eer der Altaren waardig is, behoort tot de Brabantsche heiligen, die te veel vergeten zijn.

Spreker besloot zijn met groote aandacht gevolgde voordracht met de opwekking tot inwendige verdieping van ons geloofsleven, dat met zulk een hardnekkigheid door onze voorouders bewaard werd doch sindsdien veel verandering heeft ondergaan.

Met een dankwoord van den voorzitter volgde daarna sluiting der les.