INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 16 april 1955

 

 

"Quade siektens" in Brabant

 

Honderden stierven aan de pest

 

 

Waren in de 17de eeuw onveiligheid, roof, moord en brandstichting de directe of indirecte gevolgen van de vele oorlogen, inlegeringen en troepentransporten, die 't Brabantse land teisterden, niet minder gevreesde plagen waren de zg. "quade siektens" waarmede meestal bedoeld werden de pest en dergelijke. Zowel in Kempenland als Meijerij komen rond 1600 bijna overal en geregeld gevallen van pest voor. In 1600 stierven te Alphen de eerste lijders aan deze vreselijke ziekte en in diezelfde gemeente bedroeg het aantal slachtoffers in 1604 plm. 500. Ook Venloon (Loon op Zand) kreeg ruim zijn deel. In 1625 bedroeg het aantal sterfgevallen ten gevolge van de pest ongeveer 350.

Pastoor Gerardus Otten, die van 1607 tot 1627 pastoor van Loon en Sprang was, tekent in zijn overlijdensregister van 1625, nadat hij eerst het overlijden van zijn eigen broer Willibrord Otten heeft vermeld, aan, dat 50 personen binnen één maand tijds te Loon stierven aan de pest. Opmerkelijk is dat deze pastoor die namen in een geheel apart gedeelte van het register inschreef en dus gescheiden van de namen der andere overledenen. Eveneens doet het vreemd aan, wanneer de pastoor tussen al deze namen, blijkbaar als curiositeit, vermeldt: "Heden kwam in Venloon de aanvoerder Van Reticum met z'n soldaten en verwoestte de korenakkers." Onder de namen die dan staan opgetekend als aan de pest gestorven, vinden we die van Joannes Havens, geboortig van Den Bosch, kapelaan der parochie, en van diens huishoudster Elisabetha Baltasaris Ferdinandus, alsook van de koster "Matthias".

Het geven van toenamen schijnt in Loon zo oud te zijn als het dorp zelf, althans pastoor Otten noemt de overledenen met naam en toenaam. Op 8 Sept. sterft Maria, de vrouw van Cornelis Valerius Lochten, die ze wegens een spraakgebrek "de kakelaar" noemden. Jan Willems, die op 10 Sept. 1625 sterft, wordt "den boom" genoemd. Johanna Jansdochter wordt ook "de stoopheij" genoemd. Zekeren Laurentius, die op de Loonse Heikant stierf, wordt bijgenaamd "de kijker" en zo verder. Eigenaardig genoeg vinden we bij verschillende namen in het overlijdensboek aangetekend: "sterft bij de capella Beate Mariae Virgines", dus bij de kapel van O.L. Vrouw.

Den 2de September tekent pastoor Otten een 5-tal namen op, en gaat dan verder met nog eens apart te vermelden: "Op denzelfde dag (21) Sept. bij de kapel der Moedermaagd..." en dan volgt een elftal namen van mensen die stierven op 't Craenven of althans in de onmiddellijke omgeving van dit gehucht. Stond deze kapel misschien op of nabij 't Craenven en waar?

 

Pestkerkhof...

De angst voor de pest was bij onze voorouders zo groot dat men zelfs de lijken van hen die aan de gevreesde ziekte gestorven waren, niet op het gewone kerkhof durfde begraven, doch hiervoor een stuk grond gebruikte buiten de bewoonde centra gelegen. Zo kent men te Loon op Zand nog heden een stuk grond, gelegen ongeveer 300 m van de kom van het dorp, welk perceel grond sinds mensenheugenis "Pestkerkhof" wordt genoemd.

In enigszins mindere mate dan die van 1625 herhaalde zich in 1664 een pestepidemie. In beide jaren lag blijkbaar het boerenbedrijf zo goed als stil, althans we vinden aangetekend in officiële stukken uit die jaren, dat de akkers onbebouwd bleven liggen en dat de boeren hun vee moesten afslachten. Dat een ongekende armoede van dit alles het gevolg was, laat zich begrijpen. We vinden dan ook in een Cijnsboek van 1664 aangetekend, dat de Heer van Loon, Charles van Immerseel, aan "menage" voor de armen van Loon laat bestemmen 266 gulden, 10 stuiver en 8 penningen en in 't zelfde jaar nog eens, zo staat er "aen de huysarmen ten tyde der quade siektens" een ongenoemd bedrag aan brood.

 

Dominee-dokter

Hoewel de medische hulp in die dagen wel zeer gebrekkig zal geweest zijn in vergelijking bij thans, komt te Loon toch geregeld een geneesheer. Deze dokter is niemand minder dan Johannes Brons, "bedienaar des Goddelijken Woordt tot Sprang", dezelfde predikant dus die in 1629 op last der H. Mog. Staten een poging moest doen om Loon te protestantiseren en zonder succes probeerde de parochiekerk in zijn bezit te krijgen. De dominee schijnt overigens een goede vriend der kasteelbewoners te zijn geweest (misschien was hij sinds 1629 wel enigszins bezadigder geworden) wijl de Heer van Loon aan zijn geneesheer een sauvegarde bezorgde voor diens zoon voor een reis naar Italië.

Dat de gezondheid van het volk de voortdurende belangstelling had van de vroede vaderen mag zeker niet worden ontkend, wanneer we telkens vinden opgetekend resoluties en publicaties die de "opgesetenen" moeten waarschuwen tegen het gebruik van bepaalde vruchten enz. Deze zorg manifesteerde zich in October 1758 toen in 'n vergadering van Schout en Schepenen het volgende werd besloten:

"Is bij heeren Drost en Schepenen der Heerlijkheid in overweging en consideratie benoemen of men niet tot saelagment, behulp en assisentie van de arme ingesetenen van de armentafel subsisterende in alle siektens ende quade toevallen niet behoorde aan te stellen ende te commiteren een bequaam en gaaf Chirurgijn, waarop gedelibreerd sijnde is goedgevonden ende verstaen bij deze tot Chirurgijn aan te stellen ende te admiteren David Dusias met last en ordre alle van de armentafel etende, of die hem van hen Eerwaarden zullen aangezegd worden te adsisteren en dezelve tot hare gezondheid te herstellen ende te cureren ende haer de behulpzame hand te bieden, ende dat op een jaerlijks tractement of wedde van veertig guldens, alle drie maenden te betalen met tien gulden ende sulks bij provisie ende tot wederopzeggens toe tot tijd en wijle men van de capaciteit van gemelde Dusias ten volle zal zijn verzekerdt."

 

Anti-fruitacties

Op 11 Augustus 1748 waarschuwde de plaatselijke overheid tegen overmatig eten van pruimen, "waerdoor te duchten staet dat een contageuse siekte zig binnen deze gemeente zig soude ontdekken". Geen pruimen mogen nog worden vervoerd, verkocht of te koop aangeboden worden op straffe van een boete van een gulden en 10 stuivers, ongerekend verbeurte van paard, kar of ander voertuig, waarmede de vruchten worden vervoerd.

In September 1748 breekt te Venloon "de rode loop" uit. Er mogen geen "witte kool, okkernoten of hazelnoten" worden verkocht op straffe van de bekende boete. In October van genoemd jaar nam de ziekte dermate toe, dat het noodzakelijk werd geacht de hulp in te roepen van de dokter van Waalwijk. Deze krijgt voor zijn assistentie een vergoeding van vijf gulden per dag. De derde en laatste epidemie die Venloon teisterde, was die van het jaar 1748. Niet minder dan 265 doden werden in dit jaar ten grave gedragen, tengevolge van deze vreselijke ziekte rodeloop, waaronder 124 kinderen. Dit laatste, tegelijk met het feit dat Loon als het ware in een legerkamp herschapen scheen tengevolge van de Nederlandse en Duitse hulptroepen na de zevenjarige oorlog, onder Prins Willem IV van Oranje Nassau en zijn Veldmaarschalk Graaf Maurits van Nassau, welke troepen van de ingezetenen letterlijk alles konden gebruiken (behalve rekeningen), was wel in staat het dorp in een dubbele rouw te dompelen.