INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 31 december 1940

 

 

Allerhande uit Stad en Lande

 

Liederen bij de jaarswisseling

 

Oude gebruiken in vroeger tijden

 

 

Ik behoef hier zeker niet voorop te zetten, dat het Nieuwjaar-vieren vermoedelijk wel schier zoo oud is als de mensch heugenis heeft aan jaarwisselingen*. Reeds de Germanen, die ongeveer twintig tot vijfentwintig eeuwen geleden ook ons land bevolkten, kenden hun zg. "joelfeest" en vierden dit met groot lawijt en vreugde!... Gastmalen, drinkgelagen en rumoer maken hoorden er bij. Dat rumoer diende om alle booze geesten te verjagen. Het "Nieuwjaarschieten" met voetzoekers enz., wat men op vele plaatsen 's nachts om 12 uur hoort - in onze stad nog wel heel erg in zwang maar dit jaar vanwege den toestand verboden - is een overblijfsel van dat oude heidensche gedoe.

Blijkbaar ontaardde dit "leven als een oordeel" in vroeger eeuwen van lieverlede in zulk een zinnenloosheid, dat de stad Amsterdam er in 1578 een "keur" (strafverordening) tegen uitgaf, waarin het luidde: "..... ende verbieden daeromme een igelicken, jonck ende oud, 't Nieuwjaar te singen of spelen bij de straten, noch voor den goede luijden deuren; op pene (straf) van 't overste kleed te verbeuren....." Het "uniform-uittrekken" is dus ook al niet nieuw! Intusschen schijnt de schrik voor deze bedreiging nooit erg groot geweest te zijn. In het begin der 19de eeuw bijv. vertelt Ter Gouw in zijn "Volksvermaken", dat de Kalverstraat nog "op hare fondamenten dreunde", als 't oude in 't nieuwe geschoten werd, en iedere huismoeder zorgde "schrikpoeders" in huis te hebben.

Van de gelegenheid tot "Nieuwjaarwenschen" in zang en gedicht door allerlei "bedelaars" en "volk in overheidsdienst" is ook al heel oud: de postbode, de reinigingsman, de Kerstmisporder, we hebben 't zelf nog jarenlang meegemaakt... Vroeger was dat blijkbaar erger dan nu; zoo erg dat bijv. in 1770 de stadsregeering van Coevorden verbood uitdeelingen op Nieuwjaar aan "straatloopers" en weer een ander gemeentebestuur (te Nieuwpoort Z.H.) vaardigde reeds in 1758 een verbod uit "tegen zingen en de luiden iets af te eischen".

 

Het is wel aardig om hier iets te vertellen van den aard en het genre van deze "gelegenheidspoëzie", die tevens tal van oude gebruiken in vroeger tijden blootlegt. Eerst een strofe uit een lied dat meer dan 100 jaar oud is en toch weer zoo uitstekend van toepassing is op dezen tijd:

     In de afgeloopen nacht heeft zich een jaar gesloten,

     Vol wisselvalligheên. 't Was vrede toen 't begon

     Maar met het lentegroen is helsch geweld ontsproten...

Het was ook in dien tijd - l'histoire se répète! - dat als de duisternis inviel de straatverlichting onvoldoende verweer bood tegen allerlei schuimers en dievengespuis. Alleen de "nachtwacht" zorgde dan voor ieders heil. En boven zijn stadshonorarium wilde hij toch graag met Nieuwjaar 'n fooitje van zijn beschermelingen. Daarom dichtte hij aldus:

     Om voor de veiligheid bij nacht getrouw te sorgen

     Zijn wij door 't Stadsbestuur in onzen post gesteld,

     Opdat geen onverlaat zijn rooflust in 't verborgen

     Den ruimen teugel vier, daar 't uw bezitting geldt.

De "ratelaars" van Leeuwarden deden het in 1848 nog wel zoo "dichterlijk" en slaagden er in hun moeizaam nachtwerk den "heeren, burgers en inwoners, regenten en alle anderen, die het poortersrecht bezaten, duidelijk voor oogen te stellen. Aldus:

     Wanneer de klok heeft tien geslagen,

     Dan vangen wij het ronden aan,

     Totdat de morgen komt te dagen

     En elk van ons naar huis kan gaan.

     Wanneer er onraad wordt bevonden

     Aan 't eigendom der stadgenoot,

     Of reine maagden zijn geschonden,

     Geheel van tegenweer ontbloot,

     Die fielten worden zeer onzacht,

     Gegrepen door de ratelwacht,

     In 't holst der nacht, in 't holst der nacht.

 

Toen omstreeks de helft der vorige eeuw de "lantaarnopstekers" in zwang kwamen, zijn ook dezen alras, op voetsporen van hun collega's, zich gaan scharen aan de zijde der dichterlijke Nieuwjaarsbedelaars om 'n grijpstuiver extra te verdienen. Nog in 1916 bracht de functionaris van Amstelveen zijn medeburgers dezen groet:

     Licht zij uw arbeid op den duur,

     Verveel u nooit geen enkel uur,

     Alleen uw beurs zij niet te licht,

     Maar schaffen u een flink gewicht

     Om hier, in 't tijdelijk bestaan,

     Geregeld ook vooruit te gaan.

 

De "boekverkoopers" en "courantiers" hebben van oudsher een "gezelschap" gevormd. Op Oudejaarsavond plachten ze samen te komen om te drinken en te drenken.

     Wie zou met mij niet lustig vroolijk zijn,

     Bij lekkre knap en frissche Fransche wijn,

     En glaasjes tot de boorden volgeschonken,

     Ik voel mijn geest in vroolijkheid ontvonken,

     Geen zorg ontrust mijn blij en vroolijk hart,

     Dat alle ramp en treurigheden tart.

En tot goed slot:

     Tja, drinkt dan aan den eere van den aar

     Met glas op glas tot in het Nieuwe Jaar,

     Spijt hun, die ons die vroolijkheid benijden.

 

Het spreekt vanzelf, dat er ook dichters opstonden, die dat fooien-gehengel op Nieuwjaarsdag fel hekelden. In dezen trant:

     Nieuwe Jaar, Nieuwe Jaar,

     Wat val je mij ook zwaar,

     Door dat verbruide geven,

     Daar ellik eischt, en niemand schenkt.

     Een mensch zou schrikken, als hij denkt

     Om nog een jaar te leven.

 

Natuurlijk zijn er door alle tijden heen ook spontane Nieuwjaarsgezangen verschenen, die eenvoudig de feiten van den dag gaven, of retrospectieve beschouwingen en "goede wenschen". Hier bijv. dit krachtige, vlotte straatlied:

     Vrienden, ik wensch u allegaar

     Vreugde en voorspoed bij elkaar.

     Dat ieder voor zijn ouden dag

     In dit jaar wat zorgen mag.

     Ik wensch, dat zij niet zullen trouwen,

     Die niets hebben om huis te houwen.

     Ik wensch in het huw'lijk veel plezier,

     Aan ieder man zes kruiken bier.

     --------------------------------------

     Ik wensch aan ieder meisje een goeden man.

     --------------------------------------

     Aan den mulder wensch ik veel wind,

     Alle jaren zijn vrouw een kind.

 

Een herinnering uit de beginjaren van '30 toen een "economische crisis" onze landen teisterde, is te zeer toepasselijk op den tijd van heden, dan dat wij het zouden verzuimen:

     Na een jaar dat op de schouders

     Veel wonden heeft gedrukt,

     En de last, die werd gedragen,

     't Lichaam heeft vaneen gerukt,

     Nu het oude werd geleden,

     Maar het nieuwe lijden wacht,

     Nu de strijd, die werd gestreden

     Toch geen overwinning bracht...

Inderdaad, wel troosteloos is het dan... Maar de "Hollander" heeft gemeenlijk wel zooveel geestelijke ruggegraat, dat hij ook niet buigt onder tijden van nood. Zoo is het thans weer. Maar wij blijven Coen's vermaning trouw: Ende desespereert niet! Laten we liever Betje Wolff en Aagje Deken in haar "Gezangen" nazeggen:

     Stedelingen, looft den Heer,

     Hoopt op de oude welvaart weer,

     Voor den koopman druk vertier,

     Nering voor den winkelier,

     Bezigheid voor handwerkslieden,

     En voor schaamle armen brood:

     God, die ons den vree gebood,

     Wil zijn heil daartoe gebieden.

 

Om te besluiten moge ik nog even een en ander citeeren uit hetgeen een anoniem dichter "Op de troost van het gelukkig jaar 1841" - dus precies een eeuw geleden - al heeft voorspeld. Mocht het ook allemaal voor 1941 zoo uitkomen!**

     Ik heb laatst in de processen gelezen,

     Dat het jaar '41 zal zijn voor ons geluk,

     En dit jaar vol vruchtbaarheid zal wezen...

 

     De menschenaard zal in dit jaar veranderen,

     Die strooper was, die zal zijn een eerlijk man,

     Wij zullen leven als broeders met malkander...

 

     In 't jaar '41 wordt er veel goed gedaan,

     De fabrikant zal des wevers loon verhoogen,

     Zoodat de welvaart staat voor de deur...

 

     In het jaar '41 zal de liefde groeien

     Onder de jonkheid in deugden met malkaar,

     Dochters en wilt geen jonkman verfoeien,

     Die u komt vrijen in dat gelukkig jaar...

 

Het zij zoo!

 

 

* Er is dezer dagen een boek verschenen van dr. J.H. Post "De wieg der menschheid", waarin beweerd wordt, dat in het zg. "tertiaire tijdvak" er nog geen menschen bestonden. De oudste Europeesche vondst van een menschelijk wezen is in 1807 te Heidelberg gevonden. Zij wordt 400.000 jaar oud geacht! De overlevering verhaalt niet of deze "wezens" al begrip hadden van de zonnewende!

** Het is te vinden in "Het Straatlied" van D. Wouters en J. Moormann; uitg. 1934.