INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 27 april 1901

 

 

Tilburg des Zomers 1

 

Het opschrift lijkt voornaam en spreekt zelfbewust. Nice des winters, Ostende, Scheveningen, Tilburg des zomers… waarom niet? Er valt hier in de Brabantsche heidestad toch wel iets te zien en te genieten… en waar gezien en genoten wordt, is voor den flaneur wel een weinig op te merken óók.

Ik weet het wel… ik weet het wel… noch de mode, noch de schoone natuur jagen hier goudgewiekte seizoenvlinders in zwermen bijeen, vlinders, die in hun dartel op en neder dansen door de zonnig-blauwe lucht, van bloem naar bloem, van genot tot genot, het edele stof van de rijkgesierde vleugeltjes sprenkelen. En de chroniqueur zou hier niet met de handen in het haar behoeven te zitten, zich aftobbend over de vraag welke mondaine de schoonste kleedij en schitterendste parures droeg, welke lion het meest fureur maakte, waar de samenvloeiing van seizoenhelden het bontste leven bracht. Hier, in den winter zoowel als in den zomer, hier wordt gewerkt, gestaag en altijd-dóór, voor het dagelijksch brood bij velen, voor grootere welvaart en betrekkelijken rijkdom bij anderen… máár er wordt gewerkt, en waarachtig, dat is geen oneer voor de stad. Toch, zoo ernstig en onverpoosd is de arbeid niet of er blijft nog wel tijd over voor de uitspanning des lichaams… want, ten opzichte van den geest, nu ja, de wetenschappen lijden in Tilburg weinig geweld. Het doet er niet toe, de vereelte hand of de denkersrimpel over het moede voorhoofd, van eerlijk werken zijn zij beide glorieuze sporen.

Tilburg des zomers… Waarlijk, des winters zou het leven te eentonig schijnen voor dengene, die er eenigszins kleurige schetsen van zou willen maken. 's Winters… maar neen, het gebrek aan uitspanning voor hen, die de breede schare des volks vormen, uit zich in messentrekken, gelaatdoorkerven en dronkenschap; de rijkeren hebben hun familiepartijen of snorren over de ijzeren wegen naar de groote steden, en de middenklasse heeft niets… tenzij het ijs wat afwisseling brengt over de eenvormigheid van het grauwe winterweer en den noesten winterarbeid. Maar des zomers weet ons nijvere volk den weg naar gepaste uitspanning wel te vinden, en moet het nog gezegd, dat die weg al musiceerende wordt afgelegd. Was het anders, Tilburg ware Tilburg niet.

Verleden Zondag, wel nauwelijks had de zonnige lente hier en daar wat groen over struik en boom getooverd, of het zomervermaak deed almede zijn intrede in de stad. Er werd gewandeld eerst. Natuurlijk werd er gewandeld. Deftige verzondagte burgers met één handschoen-uit in de gehandschoende linkerhand en den wandelstok in de andere, net en smaakvol gekleede dametjes stapten den altijd gewilden cirkelgang langs Spoorlaan-Heuvelstraat-Heuvel. Niet alleen deftige burgers in den ernst hunner Zondagskleedij, ook flinke werklieden met hun vrouw en veel kinderen… ook zelfs de fine-fleur… en heel wat paartjes in het volle geluk van hun zonnige twintig jaren. Maar, dat is nu de oude geschiedenis, die nieuw blijft evenals de andere van den Duitschen dichter, paartjes, die zooveel te keuvelen hebben, volgen toch niet het liefst de algemeene wandelbeweging. Voor hen is er nog iets anders, dat meer trekt dan deftige burgers en andere plechtigheden. De vrije natuur, goed voor de longen, goed voor…

Welke Duitsche dichter zong het ook weer?

     Er fragte, was wir machten

     Und nickte hold uns zu.

     Wir sah'n uns an und lachten:

     Der Lenz und ich und du.

Of deze lentepoëet een snaar van waarheid trillen deed? Wie er aan twijfelen zou, had den zandweg maar eens moeten volgen, in den volksmond Enschotsche baan geheeten. Alle drie waren er; de lente en "ik en gij" zelfs meerdere malen. En of de lente zoet knikte? En of alle drie lachten…? Wat 'n vraag.

De lente lachte in iedere schuchtere trilling der pasgeopende blaadjes, in elk zonneflitsje over sappig bruine twijgjes, in de goud-azuren licht, in het witstoffige zand, zelfs in de langs den weg zich rijende stoere eiken, die te degelijk en solide waren om zich voor zoo'n eerste zonnestraal gevoelig te toonen… maar al staken zij hun houterige bloote armen nog uitdagend naar de lucht, zij glinsterden toch in het milde zonnelicht en konden niet verhinderen, dat enkele dartele vinken, pijl-springend van buur tot buur, van uit hun kale kruinen zongen, heldere alt-trekjes: de lente is errrr…r toch! Nog meer lente dan in de natuur, was 't naar alle waarschijnlijkheid in de harten der vele "ik en gij's", die langzaam de zandige baan afdrentelden, op zekere hoogte gekomen links den zijweg insloegen en langs de steenfabriek en den uitgedempten kuil, waar kleigrond plaats gemaakt had voor zacht klotsend water, voortwandelden naar…"Den Haan".

Inderdaad voor zeer velen - meest toch jong goed - was "Den Haan" in de Rauwbraken doel van de namiddagwandeling. Van uit de verte schaterde het boschachtig plekje reeds van frissche stemmen en volksrumoer, terwijl lustig boven alles harmonietonen uitschetterden. Dengene, die er nooit geweest is, raad ik aan er eens heen te gaan, wanneer een concert wordt aangekondigd met "entree vrij" in de Rauwbraken. Hij zal er een blik kunnen werpen op een eigenaardig stuk volksleven van onze stad. Nu was het er, naar mij dacht, toch al bijzonder druk. Zeker omdat het weer, na den langen wintertijd, zoo uitlokkend was. De Rauwbraken zijn mooi, het mooist wat Tilburg aan natuurschoon heeft wellicht, en was het niet een weinig ver af, er zou een heerlijk park te maken zijn.

Men geniet er midden in een boschtafereel… en nu genoten velen. In en uit schuurden langs elkaar de bezoekers van het tot lusttuin vervormd boskaadje, waar grijsgeverfde tafeltjes en stoelen tot lommerrijk verpoozen uitnoodigen. Aan een lange tafel, eigenaardig zoo onder de boomen, zaten echt gemoedelijk de leden van "Tilburgsche Capelle" die lang niet onverdienstelijk marschen en polka's en walsjes deden schallen door de vroolijke voorjaarslucht. Alle tafeltjes waren natuurlijk in beslag genomen, door ouders met kleine kinderen, door jonge paartjes toch meest, soms in heele groepjes, vertegenwoordigend het geslacht, dat straks een stand in de maatschappij zal vormen. Een paar bedienden renden van tafel naar tafel, op en neer, van groep naar groep, naar en van de plaats van waar alle verkwikkende drank moest komen, kwinkslagen uitdeelend, rechts en links voor en tegen de gasten, met een toch niet stuitende gemeenzaamheid.

Waar aan het tafeltje slechts twee personen zaten, natuurlijk veel heimelijk gekeuvel en stil gefluister, met nu en dan een dronk uit bier- of limonadeglas. Waar groepjes samen waren luid gesnap en gesnater: de jongens zich uitputtend in niet altijd fijngevoelde scherts en geestigheid… dat maakt indruk op de bewonderende maagden, die in hooge keeltrillers de boschjes deden weerklinken van haar gelach. Een scharretjesman rondleurend met een witte hengselmand vol scharren - een platvisch, op onze kust veel voorkomend, zegt van Dalen - en harde eieren. Dit werkt goed op de wisselwerking tusschen dorst en eetlust, naar het schijnt…

En bij dat alles een weêr en een zacht koesterend licht van de zon, die nu onderdook als een donkere vuurbal, en een blij gegons van vroolijke menschen, zoo mooi en zoo blijde, dat werkelijk de dorre bladeren op den grond en de nog veelal onbegroeide takken wel noodig waren, om ons te herinneren aan de ellende van een paar dagen terug, toen wij rillend achter een brandend kachelstuk ons terug moesten trekken. Ook het Transvaalsch volkslied werd gespeeld, dreef als zwaarmoedig-majestueus choraal over bosch en veld, en wekte gevoelens van geestdrift bij zoovelen, die even stil en geheimzinnig als zij gekomen waren, door de lanen van eiken en beuken, met die rijk-gladde stammen vol mystiek runenschrift, stadswaarts keerden. Want kil en grauw begon de avond te vallen…

 

FLANEUR