INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 11 mei 1901

 

 

Tilburg des Zomers 3

 

Reeds heel lang is het geleden, reeds heel lang. Tilburg was nog niet het Tilburg van nu… het was een groot dorp… voilà tout. Er woonden fabrikanten en werklieden en een weinig burgerij, die niet meetelde en ook niet meetellen wilde. Alleen hechtte zij veel aan den siernaam "echte Tilburger" of "Tilburger van den ouden stempel", meenend dat wat daarbuiten lag en niet was fabrikant, nu ja, wel hier woonde, maar dan toch niet was… "van den ouden stempel". De werklieden droegen nog hooge zijden petten en 's Zondags witgeschuurde klompen. Hunne moeders en vrouwen maakten gemakkelijk kerktoilet door een zwarte "follie" om hoofd en schouders te slaan, een soort sjaal, die hen voor een oppervlakkigen en hier minder bekenden toeschouwer op liefdezusters deden gelijken. Want mantels… "Meens 'ene maantel, wie zo daoraon gedocht hebbe? Tegesworrig draogt ieder meske dè 'n bietje wil zèn 'ene maantel, mar in mène tèd was dè zo nie." 's Avonds was het donker, zelfs in de Heuvelstraat, want in de schaarsche en kleine winkels brandde zuinig de petroleumlamp of wakkelde de karige gasvlam, wanneer een zeldzame bezoeker de deur opende en het veerend belletje met nijdige begintikjes klingelen en den tochtwind binnen liet. Ook overdag waren de straten niet wat zij nu zijn. Groote open plekken grond, die later den bezitters fortuin zouden brengen, vormden akelige leegten tusschen veelal lage huizen.

Ik, "een echte Tilburger", vind als ik zoo aan dien goeden ouden tijd terugdenk, dat het toen toch heel wat beter was dan nu; maar dat zei mijn vader zaliger ook reeds van zijn jongen tijd, toen ze met één duffel drie generaties deden en 's winters met de zon naar bed gingen, omdat kaarsen branden duur en kaarsen snuiten lastig was. Ja, 't was toen alles heel wat beter en echter vooral. Nu ontaarden stad en mensch en gebruik. Ik dacht het nog deze week. In dien lang vervlogen tijd namelijk, was ik een vurig bewonderaar van al wat militair was of scheen. Tegenwoordig is het anders, omdat ik belasting betaal en het lang niet prettig vind, dat m'n jongste Zondags naast mij parade loopt met witte vangsnoeren aan een ouderwetsche chako. En dan moet ik nog z'n spoorkaartje betalen ook.

Ik wilde dat Piet - zoo heet m'n jongen - in Breda garnizoen had gekozen, want hij heeft het getuigschrift B en mocht dus kiezen. Ik dacht Breda is nog al dichtbij en dan kan ik een oogje in zijn zeil houden. Maar jawel! Je vaderlijk gezag beteekent tegenwoordig in het geheel niets. Piet zou en moest naar Den Haag. Hij bedankte er voor om met een scheerkwastje op die foeilelijke infanteriepet te loopen en den "zandhaas" te spelen. En nu is Piet naar Den Haag… Ik vind maar dat de ouders in de garnizoenssteden althans dit voor hebben, dat ze tenminste, zooals de wet nu is, hun jongen in de eigen stad kunnen houden, en onder eigen toezicht ook… Ik wilde echter zeggen, dat ik nu geen bijzonder zwak meer heb voor de militairen… Maar vroeger! Jongen, jongen, ik keek me blind op de flikkerende knoopen van een kanarievogel… ja, zoo noemden ze toen de infanteristen, omdat ze met zulke fraaie gele kwasten waren versierd. Het schijnt echter, dat kwasten niet erg krijgshaftig zijn, tenminste zoo schreef het kamerlid Van Vlijmen eens, en dr. Schaepman - o is u geen Schaepmaniaan… mot u er niks van hebben? - dr. Schaepman zei, dat de heer Van Vlijmen beter over kwasten dan over wijsbegeerte oordeelen kon, en daarom zeggen ze nu, dat de kwasten, behalve als het parade is, in het leger zijn afgeschaft. Maar ik voor mij vond ze prachtig.

 

En nu was, wat ik eigenlijk vertellen wilde, er één dag in het jaar, of liever één nacht, waarin ik mijn militaire neigingen, met behulp van een levendige fantasie, eens recht lustig kon botvieren… ook zonder dat er militairen waren. Dan was het me of het vaderland om hulp riep en in mijn verbeelding zag ik de burgers te wapen loopen, terwijl de krijgstrompet daverde door de straten, die werden afgerend door oorlogszuchtige voetknechten. Luid klonken dan de stemmen der samenstormende mannen door de stad; rumoeriger werd het allengskens… en wilde het toeval dat zwaar de torenklok haar urenslag door het luchtruim bonsde, met dien dreunenden, galmenden metaalklank, dan was ik in mijn geest reeds verplaatst naar den bontsten tijd der Middeleeuwen, toen de schilderachtige burgerwachten wisten, dat het opschrift op de klok van hun trotsch beffrooy beteekenis had:

     Roelandt, Roelandt als ick kleppe, dan ist brandt,

     Als ick luye, dan ist storm in Vlaenderlandt.

Het krijgsgedreun werd altijd heftiger en het oorlogslawaai nam toe; ver aan de oosterkim drong het eerste licht van den naderenden dag door de wolken en in dat onbeschrijfelijke loodwitte dageraadlicht staken somber de huizen hun onbewogen lijnen in de lucht, als vreesden zij het naderen van den dag des gevechts. Maar steeds namen de beweging en de drukte toe. Signaal op signaal schetterde tegen de gevels en weerkaatste met schellen klank… dan werd een korten tijd alles stil… tot eensklaps, als in vollen ochtendglans de straten waren en jonge burgers haastig voortliepen om op tijd hun plaatsen in te nemen, in opgewekte maat en frisschen toon de oorlogsmarsch weerklonk, en kwik en vurig door de straten ruischte… de oorlogsmarsch… van de vreedzame muzenzonen, die uitrukten om te gaan… dauwtrappen.

Inderdaad, ieder jaar wanneer de maand Mei met haar toovernaam van schoonheid, liefde en geluk, de maand der paarsche maagdepalmen en witte lelietjes-van-dalen, de maand van Maria vooral, de hoop in de harten der menschen doet verlevendigen, volgen de Tilburgsche muziekgezelschappen hun aloud gebruik om bij het krieken van den dag met volle muziek naar buiten te trekken. Het dichterlijk gebruik - men heeft het den ondichterlijken naam van dauwtrappen gegeven - bestaat op meerdere plaatsen en ook buiten Noord-Brabant, waar het niet altijd beperkt blijft tot zonen van Polymnia. Hier in Tilburg hebben de harmonieën de gewoonte zich een nabijgelegen dorp als doel te stellen, waar de H. Mis wordt gehoord, en waar later een klein ochtendconcert wordt gegeven, zeer tot vermaak der dorpsbewoners, in wier eenvormig dagenopvolgen zulke morgen een luid onderbreken brengt.

Er zijn mopperaars, die er zich over ergeren, dat 's nachts zooveel straatrumoer wordt gemaakt; die grommend en grimmig van achter hun neergelaten gordijnen de vroege muzikanten gadeslaan en napruttelen; die met gewichtige voorbeelden aankomen van stoornis der nachtrust bij zieken en zwakken… eerlijk gezegd, ik kan die menschen niet uitstaan. Zie, dat was nu in mijn jongen tijd heel anders. Toen werd men ook gewekt door het rumoer natuurlijk… Maar zag men dan achter de opzijgeschoven gordijnen een geslaapmutsten burger verschijnen, hem ontbrak dan niet de gulle, goedkeurende glimlach, dengene eigen, die het zonnetje wel in het watertje kan zien schijnen.

Ik heb hooren zeggen, dat men dit jaar opdracht had minder vroeg en minder rumoerig te zijn. Mij best, en waar geklaagd werd, kon niet anders geschieden. Maar juist dát er geklaagd werd, teekent den tijd, die niet meer is, gemoedelijk en welwillend als toen ik jong was. Wat mij betreft, ik zou alle oude gebruiken en overleveringen in eere willen zien gehouden. En toen ik verleden Zondag al die korpsen vroolijk zag uittrekken, en malsch de muziek door mijn geopend venster drong, en toen later, tegen den middag, men met even opgewekt spel terugkeerde - nu ja, er was wel een enkele waggelende muzikant heel erg vermoeid - en in straten en pleinen ineens een bont leven was aangebracht, van mee- en vooruitsnellende jeugd, verheugde ik me over het heden… en de vage herinneringen van het verleden, met zijn mooie maanden van Mei, van bloemen en lachen, van zonnig lente-ontwaken… met zijn morgen van dauwtrappen óók, kwamen weer voor mijn geest, in den rozennevel van het herdenken gehuld.

 

FLANEUR