INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 9 juli 1901

 

 

Tilburg des Zomers 10

 

     Dann tönen die Linden, vom Strahle

     Mitfeiernder Sonne betreten.

     Dann zieht durch die Wipfel ein Säuseln

     Von Bienensummen, im frischen,

     Berauschenden Weihduft. Es kräuseln

     Sich Blüthen, es zwitschert dazwischen.

     --     --     --     --     --     --     --     --

     Es duftet, als hätten auf Erden

     Nie Leiden und Qualen gestritten.

 

     Carmen Sylva

 

 

Het is nu de tijd waarop door Hollands steden de hooi- en lindegeur waait. Soms blijft ge in zoete verrassing staan, wanneer ge de straten doorwandelt. Ge wordt aangenaam getroffen door den heerlijken geur, ge kijkt op en rond, en zie, daar valt uw oog op een bloeienden lindeboom, hetzij vóór een huis, hetzij in de lanenrij der straat, hetzij op een plein.

Hebt ge wel eens een lindeboom in den tijd van zijn rijksten bloei aandachtig beschouwd? Welke heerlijkheid voor uw oog! Het is alsof de boom wel weet, dat hij zooveel grooter dan de menschen is, want van boven uit kunt ge de sierlijke bloemen niet zien, bedekt als zij zijn door de van honing glimmende malsche blâren, die de bloempjes beschermen tegen kouden regen of verzengenden zonnestraal. Ge plaatst er u daarom onder. En dan is het u of ge een stroom van roomachtig goud ziet afgolven, in heel zacht geruisch, zooveel en zoo ontelbaar veel lichtgele bloempjes hangen omlaag, vanaf den top tot onder toe, zóó dat ge ze met weinig inspanning bereiken kunt.

In trosjes van drie, vier of vijf wuiven ze zacht in het morgenwindje al maar door heur fijnen geur uitbalsemend, wijd in het rond. Bij duizenden hangen ze aan heel fijne steeltjes tusschen het donkere groen, en ieder rank steeltje schijnt voort te komen uit een smal en lancetvormig blaadje, heel dun en ijl van kleur, licht afstekend tegen het zwaardere groen van het boomblad. Pluk eens zoo'n trosje bloemen af! Het stampertje is uiterst zacht en bleekgroen, omgeven door een uitstralend kransje van meeldraden en vijf witte kelkblaadjes, als uit was gesneden en even fraai gevormd en zuiver van lijnen als het heele bloempje is. En let eens op, hoe fijnwit de helmdraadjes zijn en hoe okergeel de helmknopjes een kriezelig cirkeltje trekken.

Als ge er vroeg bij zijt, kunt ge aan ieder bloempje een honingdroppel zien parelen, neerdruipend in de uitgeholde kelkblaadjes - en zoo ruim is de boom met zijn honingdauw, dat 's morgens als de zomernacht warm was, de lindeboom glinstert van het zoete geurende vocht, waarop duizenden en duizenden insecten komen aangonzen, vroolijk brommend over het fijn genot, dat de grond er onder als met vette droppels is overdekt. En de bietjes en zweefvliegjes, kevers en vlinders dansen er zoo laag rond en zuigen er zooveel en zoo onmatig van dien heerlijkzoeten bloesemdauw, dat ge ze bedwelmd en beneveld op den grond kunt vinden, uitronkend hun roes van louter bloesemhoning, waaraan zij zonder maat te kennen zich overzadigden. Wat moet dat voor zoo'n kleine dronkaard heerlijk zijn, onder het zonnestraaltje snorken in een honingroes!... En in de koele schutse van den dichten looverkroon komen de vogelen saâm, tjilpend en kwetterend van innige zomerweelde, omdat de lucht zoo blauw, het windje door de glinsterende blâren zoo luwend, het ademen zoo geurlijk is… en, is het voor de jager niet zalig, wanneer hij de zomerwarmte vlucht in de schaduw der boomen, dat het wild hem dan in drieste dartelheid komt uitdagen? En zoo doen die kleine zwabbertjes van insecten toch, die de ronde buikjes streelen der zingende jagertjes, die geur, honing en wildbraad vinden tegelijk.

Ik zou den lezer willen zeggen: "Let er toch op, let er toch op, want nu is het nog tijd!" Lindeboomen vindt ge overal en de geur waait u van verre reeds tegen, vooral des morgens als het stof van de straten u nog niet belet in alle frischheid den overvloed op te snuiven. En blijf dan even onder een bloeienden boom met zijn op u neerdalende zee van gouden bloemen staan, en vraag u dan af, of het niet meer dan jammer is, dat zoovele menschen - de meesten nog wel! - onverschillig langsloopen, die kostbare sieraden der zomernatuur voorbij. En zie of het niet waar is, dat de bloesem zoo dik en overvloedig naar beneden trost, dat ge een gutsende waterval meent te zien, fonkelend van zuiver, gelend goud.

 

FLANEUR

 

 

Voetnoot redactie

Bovenstaand artikel werd in de NTC op maandag 15 juli 1940 opnieuw gepubliceerd, onder de titel "Tilburg des Zomers maar dan 40 jaar geleden 1".