INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 28 september 1901

 

 

Zonder Opschrift 1

 

In geen jaren was ik zoo prettig gestemd als een morgen in deze week. Vroeg was ik de slaapveeren ontsneld en wijl het weder zoo innig lekker was en ik niet veel bijzondere bezigheden had, nam ik de gelegenheid waar om een frissche wandeling te doen door de stad. Ieder oogenblik van den dag heeft in een stad zijn eigen aanzien en beteekenis. Ik weet niet of de lezer de opmerking ook wel eens heeft gemaakt, maar aan de beweging die er heerscht, aan de menschen die zich op de straat bevinden, kunt ge, zoo ge verstand hebt van toezien, opmaken hoe ver de zon haar dagloop aan het firmament heeft volbracht. Ik zou dat "stadsphysiologie" noemen. En dan begrijpt me iedereen.

Nu dan, was het een uur of negen, en mijn wandeling had mij tot op den Heuvel gevoerd. Het herfstweer was onbetaalbaar heerlijk. De zon scheen, zooals zij alleen in den herfst schijnen kan, met wazig en getemperd licht, omdat in den herfst door de lucht trillen die duizenden en milliarden atomen waar niemand zich rekenschap van geven kan, maar die juist aan een herfstlandschap datgene schenken wat er zoo droef en innige uitdrukking aan geeft. De zilveren herfstdraden, die geheimzinnige hemelkoordjes waaraan de fantasie van warmvoelende dichters zoo treffende legenden verbonden heeft, slierden en zwierden glanskringelend door de witblauwe lucht, en de lindeboomen in hun stervend donkergroen bekommerden zich niet om de dorrende blaadjes, die reeds afgevallen, door het zachte windje voortbewogen ritselend opstoven, alsof ze in vroolijk spel ronddartelden, het een jagend achter het ander. En ik zelf gevoelde me zoo prettig gestemd, en ik lachte den goeden herfst toe, die mij van den gloeienden zomer verlost en uit de knellende banden van "Tilburg des Zomers" had vrijgemaakt. "Heerlijk!" dacht ik, "nu kan ik tenminste schrijven waarover ik wil, en komt geen domme, logge titel als hindernis dwars liggen over mijn schrijversweg."

Als ik goeden zin heb, ben ik erg praatlustig. Dat kun je zoo hebben. En dus zocht ik aanspraak, die ik wel vond ook. Ieder Tilburger kent de jonge lindeboomen, die al pretentie krijgen als aankomende jongelui en ongeduldig het trotsche hoofdje schudden tegen de voorbijgangers, die meenen dat de oude lindeboom toch heel wat anders en fraaier is. Om die boompjes staan allersierlijkste en allerdorperigste planken kooien. Tot nog toe waren die lijzige beschotten met een bruine doodskleur geverfd. Sinds we echter al het jonge en nieuwe bloed in den gemeenteraad hebben, openbaart zich de vooruitgang in alles. En zoo stel ik me voor dat in de geheime raadszitting onlangs besloten is geworden van kleur te veranderen en als bewijs daarvan de officieele versierselen der stad te laten vóórgaan. Dat ziet men aldus over de grenzen ook.

En zoo moet het dan gekomen zijn, dat op dezen heerlijken Septemberochtend twee mannen bezig waren met het beschilderen van wat men "de paaltjes" noemt. Zij hadden bij zich, die twee mannen, één verfpot vol groene verf en - da's makkelijk omdat ge 'm in de hand kunt houden en niet hoeft te bukken - een deksel vol met hetzelfde vocht, een paar kwasten, een grove voor de breede zijplank, een fijn kwastje voor de randjes en tusschen-de-latten-in, en dan een kistje, dat zijn rug leende tot steunpunt voor de schilderartiest, wanneer hij den bovenkant der houten stellage, zeer gracieuze gelijkbeenige driehoekjes, ook een streekje geven moet.

Hoewel ik wist en weet dat tijd geld vertegenwoordigt, maakte ik toch een praatje met de goede mannen. Op één minuutje komt het er immers bij de gemeente niet op aan! "Zoo mannen, da's zeker voor den katholiekendag, dat jullie den boel zoo mooi opknapt." "Dè zo'k nie denke, meneer. Der staon hier zoo wè zistig bomkes, en meer dan 'n stuk of drie per dag kunde toch nie geschilderd krège. 't Is veur Barnum denk." "O," zeide ik, "met een beetje haast kun je anders nog al wat…" Nu dacht ik dit zoo maar, omdat tegelijkertijd de groote telephoonpaal ook in het groen werd gezet. En zoo'n groot ijzeren gevaarte was even spoedig afgekwast als een klein groen boombeschot. Evenwel, de telephoon had "professionals" in dienst, de gemeente "amateurs". Twee nieuwe raadsleden stonden prettig naar dien edelen wedstrijd te kijken… dat belooft wat.

Een der goede vrienden deed nu het echte Tilburgsche bevestigingsbrommen in keel en neus hooren. Ik weet niet hoe ik dat weergeven zal… zoo iets van een gescheurd spoorwegklokje nagebootst door een buikspreker… Maar de man keek me daarbij zóó komisch aan, met zoo'n veelbeteekenenden, gemoedelijken blik, dat ik onmiddellijk begreep, wat hij zeggen wilde, maar niet zei. Dit laatste was politiek! "Kun je begrijpen," dacht hij, "je haasten! Als je in dienst der gemeente bent… Ja, je gaat in dienst der gemeente om je te haasten… dan kon je wel iets anders doen. Neen hoor, die paaltjes zullen toch wel groen komen en ze haasten zich boven ook niet. Ik zou lekker danken…" "Het is anders fijn weer vanmorgen", bracht ik in het midden om de pijnlijke stilte af te breken. "Goed weer", zeiden beiden in wondervol samentreffen, "'t is lekker buiten." "Dat is het", antwoordde ik. "Ik wensch jullie verder veel genoegen." "Van 't zelfde m'neer."

En zoo kwam het, dat ik dien morgen in het zonnig herfstweertje voortwandelde, me koesterde in een zonnebad, de groenende paaltjes op den Heuvel eens aankeek en nadacht over het vraagstuk van de gemeente als werkgeefster.

 

FLANEUR

 

 

Voetnoot redactie

Bovenstaand artikel werd in de NTC op vrijdag 27 september 1940 opnieuw gepubliceerd, onder de titel "Zonder Opschrift 1".