INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 19 oktober 1901

 

 

Zonder Opschrift 2

 

De Redactie van de Nieuwe Tilburgsche Courant heeft goed werk gedaan - ze doet altoos goed werk, zoo is het niet - met tot opschrift van de stukjes bijdragen, die Flaneur, naar gelang hij tijd en lust heeft, voortaan zal inzenden, het alleszeggende "Zonder Opschrift" te bezigen. Inderdaad het idee is verdienstelijk, en wanneer Alphonse Karr in zijn "Wespen" niet het voorbeeld had gegeven om Shakespeare na te volgen, en in sommige omstandigheden den lezers de vrijheid gelaten wat hij schreef te noemen zooals zij wilden, dan zou ik nu Mr. Vosmaer's woorden kunnen toezenden aan de Redactie van dit blad:

     Vraag smaak, regel en les van de ouden; zij heeten wel oud nu,

     Doch toen waren zij jong, ook ons verjonge hun jeugd.

Toch was het met den Engelschen dramaturg anders dan met mij. Hij schreef waarschijnlijk dien wijden titel nadat hij zijn tooneelstuk had beëindigd, ik moet eerst den titel schrijven en dan de rest, dat overigens tot geen tooneelspel zal voeren. Karr stond er mede zooals ik: Welnu, waarom zou het niet gaan! Ik verheug er mij over, omdat ik op het stuk van schrijven autoritair wil zijn: dat de lezer eveneens zich verheuge kunne in mijn genot!

Zij heeten wel oud nu, doch toen waren zij jong…

Ik vind dit een echte herfstgedachte… Wat toen, in de lente, jong was, is nu oud. De teere, ijl groene tinten, waar toen het opkomend leven uit sprak, zouden nu tevergeefs worden gezocht. Neen, de boomen en de bosschen zijn oud nu onder het bonte, ritselend herfstkleed. Nu en dan staart ge wel verrukt op een gouden lichtenden vlek in somber groen; of elders brengt een bruine plaats afwisseling te midden van vaalgrijze purperende najaarskleuren; en het bont geheel mag aantrekkelijkheid hebben om de werkellijke schoonheid toch - nu is het oud wat toen jong was, en al heeft het oude veelal zijn eigen schoon, de jeugd is schoonheid zelf.

Oud nu, wat toen jong was…

In het Septembernummer van de "Vragen van den Dag" las ik iets, dat mij alweder dezen regel in het geheugen bracht. Een zekere H. Tiesing uit Borger (Drente) schreef in genoemd tijdschrift een opstel over "Weven en spinnen op het platteland in vroeger tijd". Het geschrevene, Drentsche toestanden behandelend, kan voor een groot deel ook voor onze streken gelden. Laat mij eens enkele regelen voor den lezer overschrijven:

"Een paar van onze vroegere wevers weven nog; werkplaatsen of zoogenaamde weefkamers, waarin vroeger op die wijze gewerkt werd, bestaan nog, en de oude weefstoelen staan er als de eerzame overblijfselen van een tijd, waarin de Drentenaren wel meer dan thans het 'help u zelven' in toepassing wisten te brengen. Hoe oud die van zwaar massief eikenhout gemaakte en antieke toestellen wel zijn, is van slechts zeer enkele bekend. Te Borger werd voor enkele jaren een weefstoel gesloopt, die blijkens een daarop voorkomend jaartal wellicht in 1733 of misschien vroeger gemaakt was. Gelijk een volk dat zijn ondergang nabij is, nog hoopt op den terugkeer van zijn vroeger glorietijdperk, zoo hoopt de wever nog op de herleving van zijn bedrijf en maakt nu met behulp van het daarvoor bij uitstek geschikte fabrieksgaren een product, dat voor dertig jaren als een blijk van ontwikkelde kunst in dit handwerk zou zijn beschouwd. Het weefgeklap dat wij nog enkele malen hooren en de weefstellen in de werkkamers, die slechts zelden meer bezocht worden, zijn de herinneringen aan eene tot ondergang gebrachte industrie, die door den waren volksaard van de bewoners van Drente gesteund en onderhouden werd, en die door het toenemend verkeer met andere streken van ons land, door den vooruitgang en de beschaving voor 't grootste deel geweken is."

Den heer Tiesing zal natuurlijk opperbest weten hoe het in Drente is en was. Hier geldt veel van wat hij zeide - doch niet alles, maar daarom schrijven wij hier ook Tilburg.

Oud nu, wat toen jong was…

Werkelijk die klapperende weefstoelen en ruime "werkkamers" met niet-hooge vensters van kleine vierkante ruitjes; het "help u zelf" dat men vroeger zoo in toepassing bracht… dat alles is oud nu, was vroeger jong. Het centraliseeren der grootere industrie geholpen door de verbeterde machines heeft het echter oud gemaakt, zooals de zijpelende regen en de rukkende stormbui de boombladeren in den herfst van ouderdom doen neerzijgen op het glibberig pad. Toen de weefstoelen nog druk en overal klapten, ja toen was er nog jeugd in zooveel en zoo velerlei, dat nu oud, verouderd of gestorven is. Toen klapten de weefstoelen en begroeven de bewoners versierd met groenenden zijden hoed en wapperende rouwmantels hun dooden; toen was er weefgeklap en wandelden de deftige burgers in stekelige rokjas naar de groote en eenige sociëteit; toen waren er vele weefkamers, maar rolde één enkele ekwipage, een barouchette, Zondags naar de kerk, waar één aristocrate, de gravin van Hogendorp, dan bidden ging; toen was zooveel jong, dat nu oud is. De weefstoelen, die antieke toestellen zijn en gaan zachtaan weg, de rouwmantels, de groene zijden hoeden, de gerokte sociëteitsbezoekers zijn weg, voor altijd weg, maar vele zijn de ekwipages en vele ook de aristocraten, die nu jong zijn.

En toen hielp men zich zelf… Er was geen sociale kwestie, er waren geen bonden, er was geen politiek tenzij die van zelf ging… Nu is er van dat andere niets meer en ratelen in de groote fabrieken de tallooze weefstoelen door stoomkracht gedreven met een geraas, dat soms aan het ruischen der zee, soms aan het heftig getrappel herinnert van een huzarenescadron op een hollen keiweg. Nu is alles heel anders wijl nu oud is wat toen jong was. Was het toen beter? Och, Flaneur is geen lofzinger voor den ouden tijd. Toen streefden, streden, leden en leefden de menschen gelijk ook nu de menschen doen, maar op hunne wijze van toen. Het lenteschoon is voor de lente… de herfst heeft zijn eigen tooi. Alleen is verstandig degene, die bij andere tijden op andere verschijnselen weet te letten; die voor het jonge dat komt, het oude dat wegging weet te vergeten… behalve het goede, dat voor alle geslachten gelden moet.

Oud nu, wat toen jong was…

Niet de loting, die menschlievende uitvinding van Napoleon I, specialiteit in het bijeenbrengen van groote legerscharen. Geheel de week heeft men in Tilburg "geloot". Hoevele ouderharten hebben niet met hunne jongens mede gevreesd en mede gehoopt!... Hoevelen zijn niet teleurgesteld! Hoevelen ook hebben niet hun vreugde over een gunstig nummer geuit in zwengelen langs den weg, tierend en zingend, knieknikkend en armenzwaaiend! En hoevelen hebben hun verdriet willen verbergen achter liederlijk zwieren door de straten… Dat is oud en jong tevens… en komt altijd weer. Daarom, zoo men ooit de loting op eenige wijze in beeld zou willen brengen, heb ik een op- of bijschrift daarvoor gereed. Op den gevel van den schouwburg in het vorstelijk 's-Gravenhage kan men lezen: "musis maribus et publicae laetitiae". Dat wil zeggen: Aan de muzen, de zeden en het publiek vermaak gewijd. De loting zorgt voor hetzelfde!

 

FLANEUR

 

 

Voetnoot redactie

Bovenstaand artikel werd in de NTC op woensdag 16 oktober 1940 opnieuw gepubliceerd, onder de titel "Zonder Opschrift 2".