INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 november 1901

 

 

Zonder Opschrift 5

 

Het is nu de tijd van sombere wolken en dichte nevelen, droefgeestig trekkend door de lucht; het is nu de tijd der droefgeestige crysanthen. Sinds voor ettelijke jaren de herfstkoningin in al de groote steden haar najaarstriomfen vierde in heerlijke tentoonstellingen, schitterend van kleurenpracht, kent haar ieder. Nu is zij geen modebloem meer, nu laat zij zich het hof maken ook door de eenvoudige lieden des volks in wier nederige woningen zij de lange dagen in den voorwinter gloed aanbrengt en kleur van bloemenleven. Ik noem haar een droefgeestige bloem. Vóór mij hebben anderen dat reeds gedaan. Georges Rodenbach, de sympathieke en te vroeg overleden schrijver der "Villes mortes", herinnerde bij het beschrijven harer schoonheid reeds aan den "langueur" van Beaudelaire, en wees op het kwijnende, zwijgende en vreedzame van hare pracht.

Het is waar, zij kent niet den eenvoud van lelie en roos en schittert bij hare onafzienbare verscheidenheid nu eens in den koortsgloed van op wit damast uitspattenden wijn, of bleekt in het meest gevoellooze wit, als waren de blaadjes getrokken uit gestolten vet. Zij daagt uit met hare verwarde vormen en vonkelende kleuren, van iedere tint: kanariegeel, rose, steen-, carmijn- of bordeauxrood, paars, zilverwit, bruin, lila en mauve, daarbij ófwel egaal ófwel gevlekt, waar de meervoudige achtergrond trilt van stippen, punten, streepen en vlammen, fluweelig zwart of weerspiegelend als bleeke spiegelglans… maar niettegenstaande al die tropische heerlijkheid en al die veelkleurige verfijnde vormen, is en blijft zij droefgeestig, zooals de tijd is waarin zij bloeit. Het is alsof zij onder al haar sier het heimwee niet verbergen kan naar haar Oostersch vaderland, het zonnige, warme exotische Japan, waar zij gloeivlekt in het zijdig zwarte haar der kleine vrouwen, die op ons Westerlingen een indruk maken van klein-lief poppenleven uit de reuzenwereld.

Dat ik over chrysanthen schrijf, heeft een bijzonder oorzaak. Ik was onlangs bij iemand, die een zeldzame collectie dier dankbare, het najaar opvroolijkende bloemen bezit. In zijn wintertuin stonden ze gereid, kunstig naar de kleurennuances gerangschikt, met zorg en vlijt gekweekt in groote potten, weinig stengels aan iedere plant, maar recht, langs stokjes gebonden, optrossend groote en zware bloemkroonen. Toen ik lang genoeg bewonderd had, en de bewondering terdege geuit, zeide de chrysanthenkoning: "Zoo u me nu even naar buiten volgen wilt, zal ik u doen zien, waartoe menschenzorg en verstand de natuur brengen kunnen."

En meteen leidde hij me in zijn tuin waar bij de minste windrimpeling huiverend en ritselend de afvallende dorre bladeren een niet aflatenden strijd aanbonden tegen den geduldig harkenden tuinjongen. Ergens in een hoek stonden een tiental chrysanthen, zoo maar in den grond gezet en aan heur lot overgelaten. Wat triestigen indruk maakten de brutaalgroene struiken tusschen al de ontbladerde heesters en planten! De stengels, hoog opgeschoten, veeltakkig en de armen krom en door elkander slingerend met grillige buigingen, torsend een overvloed van knoppen, treurig de wordende bloembladen samenknijpend, als vreesden zij zich voor de koude lucht te openen. Een enkele kleine bloem tusschen de knoppentrossen en het donkere groen der lancetvormige stengelbladen trachtte zich te ontvouwen - geen enkele was tot volle ontluiking en ontwikkeling gekomen. Een struik, door den wind omgerukt, lag breed over het zand, de uiteinden der stengels vol knoppen naar het licht opheffend met slangenbewegen. "Hier ziet u, wat verwildering van dezelfde planten gemaakt heeft", zeide de eigenaar…

 

Verwildering!... Dienzelfden avond door een van de stadseinden loopend, ondervond ik wat verwildering maken kan van menschen zelf. Op het zandtrottoir, in de schaduw der boomen en huizen, liep gearmd een jong paar… Et la douceur du ręve a ralenti leur pas (1). Bedaard en kalm, hij een nette werkman, frisch van uiterlijk; zij eenvoudig meisje der werkende klasse, innemend, stemmig en bescheiden. Niet alleen de droom temperde de snelheid hunner schreden of de zoetheid van het gesprek, ook het feit, dat zij twee ernstige en eerzame personen waren. Zoo althans was de indruk en deze scheen alleszins gerechtvaardigd.

Plotseling klonken luidruchtige stemmen over den straatweg. Razend en tierend renden een vijftal opschuttelingen, vlegels van een 17 ŕ 20 jaar, achter elkander aan, zwaaiend met ergens afgerukte takken, waarmede zij elkander lang niet malsch, toch uit pleizier, over den rug trokken. In de woede van het schijngevecht rolde er een tegen den jongen van ons paartje en sloeg hem - laten we aannemen per ongeluk - met den tak in het gezicht. Onze minnaar, zoo plotseling en woest uit de rozengeur naar de werkelijkheid gebracht, duwde niet onzacht den ruwen aanvaller, wiens wilde vaart hij als stootblok had mogen stuiten, van zich af. De glorieuze lummel verontwaardigd. Er zijn van die menschen, die meenen anderen te mogen grieven, krenken, beleedigen, ranselen, doch den getroffene niet veroorloven zich te verdedigen: Chamberlains in het kleine.

"Wč motte" - het wč had den klemtoon - en een vuistslag was de riposte. Musset in zijn tijd zong, dat hij om de mantille zijner aangebedene te mogen vasthouden "se ferait rompre les os". Wat zou dan niet een Hollandsche jongen doen, dien men in bijzijn van zijn bruid onheusch behandelt, beleedigt en slaat? Even goed als Neptunes zou hij een "Quos ego" uitgalmend zich zelf en zijn gezag in de oogen der vrouw verdedigen. Onze vriend liet den arm van het meisje los en vloog op den slungel toe. De vier makkers drongen bij in vechtlustige houding, de handen in de broekzakken, de rechterschouder naar voren gewend. Een maakte een beweging als zocht hij een mes. Het meisje trok haren galanten ridder bij de jas om hem terug te houden uit het strijdgewoel… Andromache zag Hector ook liever binnen de muren van Troje dan tusschen de gescheenplate Grieken, die zijn leven belaagden.

Een voorbijganger voorkwam een bloedig gevecht… Evenwel! Een halven cirkel trekkend om de twee geliefden, volgden de vijf kwade jongens het paar waarbij de eigenlijke aanvaller een taal uitsloeg als men in de Zandstraat te Rotterdam zelden hooren zal. De laffe proleet - moedig wijl hij vier bondgenooten had - daagde aldoor den armen jongen sarrend uit, terwijl het meisje alle moeite deed hem bedaard te doen blijven onder de vele lage en onmannelijke beleedigingen zijne bruid en hem om het hoofd geslingerd. De eene vloek volgde op den andere; een gamma van allergemeenste scheldwoorden klonk luid door de straat. Dat het wezelachtig laf was met vijven een tegenstander tot vechten te dwingen, scheen in het heroďek brein der lummels niet op te komen; eerbied voor de vrouw, het laatste wat een man pleegt te verliezen, was hun vreemd, godsdienstig gevoel moet er al heel weinig geweest zijn, zoo vuil waren de schetterende vloeken. Plotseling glommen in het licht der lantaarns de zilveren banden van een drietal ter wacht optrekkende politiedienaren… als bladeren voor den wind vlogen de vijf helden weg, een zwarte zijstraat in… maar rauw klonk in de duisternis de nabedreiging… "ik ken oe en zal oe včne". Een verwensching en een vloek beëindigden het treurig tafereel.

Verwildering, dacht ik; algeheele verwildering, nog volmaakter dan die der chrysanthen uit den tuin van dezen middag. De arme planten rillend in de koude van het jaargetijde deden haar best tenminste nog bloemen voort te brengen en naderde men ze of nam men een blaadje in de hand, dan was het alsof de vreemde, niet bedwelmende tóch behagelijke en doordringende geur, den mensch althans iets wilde doen kennen van den goeden wil… want "Souvent la vie est dure pour ceux qui la vivraient le mieux" (2). Die crysanthen zonder verstand en zonder wil konden niets anders dan zij deden… Doch redelijke menschen… foei!

Mijns ondanks heb ik deze week gedurig aan de zooëven verhaalde heldendaden gedacht, nadat ik de bloedige verwonding gelezen had, waardoor verleden Zondag een menschenleven bijna werd afgesneden. Ik weet niet, of de gewonde het leven behouden zal. Wel heb ik vernomen, dat hij op het punt stond te gaan trouwen… alle inkoopen waren reeds gedaan, de bruid had den uitzet gereed… daar haalde het vlijmend koude mes van een Tilburgschen onverlaat een bloedende streep door al de zoete toekomstplannen. Het is mij niet bekend of de verwonde dezelfde jongen was, die op den bovengenoemden avond met zijn meisje de snoode aanvallen der vlegels had te doorstaan… Het geval kwam mij zoo maar voor den geest omdat het zoo duidelijk bewijst, dat de aanleiding tot al de Tilburgsche bekkensnijderijen in allergeringste oorzaken moet worden gezocht, in nietswaardige verschillen.

Wat ik echter zeer goed weet, is, dat wanneer men des avonds door onze hoofdstraten wandelt, men telkens getroffen wordt door het ordinaire en vlegelachtige van tallooze opgeschoten jongens, die op iederen voorbijganger hun aanmerking weten en geen enkele vrouw hun gemeene schimpscheuten sparen. Alles uiting van onloochenbare verwildering. Waar het heengaat op den duur weet ik niet. Er loopen door onze straten jongens met den hoop, die Zondags hun mes trekken, als er maar eenige aanleiding bestaat, en die van het hout zijn, waaruit men doortrapte boeven snijdt.

Er kan en er moet veel worden gedaan om die verwildering, zooals ik het noemen wil, verder te stuiten en zooveel mogelijk te bestrijden. En het messentrekkersgilde zou ik ernstig willen vragen in kalme oogenblikken eens na te denken over de vreeselijke gevolgen van het laf en weinig eervol bedrijf, of desnoods een vergadering te beleggen, dat is zoo uit den tijd, waar een der brani's dit opstel kan voorlezen. Misschien brengt zijn pathos met mijn goede bedoeling sommigen tot het bewustzijn, dat het dapperder en meer Hollandsch, vooral minder gevaarlijk is, een twist met de vuisten uit te vechten. Het laatste bloedig geval heeft wellicht twee hoopvolle levens verwoest. Mocht het een voorbeeld zijn dat in vlammende letters de duisternis van iederen avond verlicht… Cetera desunt.

 

FLANEUR

 

 

1. Prudhomme. Vertaald: En de zoetheid van hun droom heeft hun pas gematigd.

2. Vertaald: Vaak is het leven hard voor die het 't best zouden leven.

 

 

Voetnoot redactie

Bovenstaand artikel werd in de NTC op zaterdag 14 december 1940 opnieuw gepubliceerd, onder de titel "Zonder Opschrift 6".