INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 11 januari 1902

 

 

Zonder Opschrift 15

 

Dezer dagen ging ik den Bredaschen Steenweg op. Een wandeling vormt deze, die mij bekoren kan, omdat er onder statigen boomengang te genieten valt in de vrije natuur; ook omdat zoover de weg bebouwd is, de straat breedte en frischheid vertoont. Gelukkig heeft men er nieuwe boompjes geplant, iepen als ik goed zag, en die schieten nog al spoedig op. Als daar flink de schaduw vallen zal en de straffe zonnestralen, die er 's zomers fel branden, door zacht wuiverend loover tegengehouden zullen worden, zal de Bredasche weg een der mooiste punten zijn voor een wandelaar. In mijne oogen althans.

Intusschen, de wandeling uit zuiver hygiënisch belang ondernomen, bracht meer dan versche lucht. Ik vond eene uiting van kunst en zoo kwam ik er toe ditmaal eenige regelen daaraan te wijden. Het Tweede Boek van het eerste deel zijner "Geschichte des deutschen Volkes", welk geschiedkundig werk ik iederen ontwikkelden man ter bestudeering zou willen aanbevelen, begint Johannes Janssen als volgt: "Nog duidelijker en meer verstaanbaar dan uit de geschreven bronnen spreken het hart en de geest, de arbeid en de volharding van een volk uit zijne kunstwerken. Deze ontvangen van zijn gemoed en van zijn karakter zoowel hun geestelijke als zedelijke uitdrukking, belichamen zijne gedachten en idealen en zijn dientengevolge de meest eigenaardige openbaringen van zijn innerlijk wezen." Deze uitspraak is ontegenzeggelijk waar. Naar zijn kunst en kunstgevoel kunt ge een volk beoordelen. Hooge kunst wijst op hooge ontwikkeling, kunst in dienst van het booze duidt op bedorven zeden, kunst als reine dienaresse der waarheid - en zeide de groote Aquiner niet, dat het schoone de stempel is der waarheid? (1) - is de hoogepriesteres, die getuigt voor een innig godsdienstig leven. In ieder geval waar kunst is, vindt men welvaart.

Door Tilburg wandelend stoot ge niet dikwijls tegen kunstmonumenten, ook niet dikwijls tegen kleine trekjes bouw- of handwerk waaruit hoog kunstgevoel spreekt. Ik zeg: "kleine trekjes". Want inderdaad is het niet noodzakelijk, dat het oog groote en grootsche werken ontmoet om een weldoend kunstgevoel te doen opwekken. Een groote kathedraal, die trotsch zijn ranke spits in het blauw der luchten boort, is een ontzaglijk teeken van kunst; maar het aantreffen van mooie lijnen, eenvoudig, doelmatig en waar, van harmonieerende kleuren aan een raam, een deur, een stoel, een kast, een hengsel in de huizen en langs de gevels duidt op smaak en kunst. En waar ge in de woningen van een volk binnentreedt en uw oog geboeid ziet door het bedaarde schoon en den rustigen eenvoud, waardoor het bruikbare en nuttige tevens mooi is geworden; waar de sectio aurea, zooals men dien evenredigen gulden regel noemt, die alles in de juiste harmonie verdeelt, als onbewust ziet toegepast, overal waarheen ge u wendt - wees er zeker van, dat ge dan een volk zult hebben gevonden van hooge kunstontwikkeling.

Wat maakt onze tijd op dat gebied een poveren indruk. Kunst bij het volk! Het zou wat. Kent gij lezer den ambachtsman, dien ge kunstenaar moogt noemen? Wijs mij den meubelmaker aan die door eigen ingeving u een stoel zal afleveren, van sobere, prachtige lijn, doeltreffend en sterk, zoo sterk, dat over tweehonderd jaar het nageslacht hem nog in zijn pronkkamer zal zetten, hoewel hij die twee eeuwen in de huiskamer verbleef. Ja, dat klinkt heel kras, evenwel uw antieke stoelen, kasten en buffetten hebben die geschiedenis toch achter zich. Kunst bij het volk… waar? In China ontegenzeggelijk. De afbeelding van een Chineesch huisje, vertoonend die bevallige zacht gebogen lijnen, openbaart meer kunst dan somtijds hier een heele stad. Kunst bij het volk… hier? Treed eens binnen in een heel modern salon. Is het niet alsof uw kunstgevoel een folterkamer binnenstapt? Die meubels… jawel, uit Frankrijk of uit Engeland… zeker, moderne kunst, zeer moderne kunst… kleuren die u de oogen vermoeien, lijnen die de natuur verwringen en vermartelen, zwaaiend, kringelend, uitstekend, war-knoopend. Kunst, inderdaad kunst! Maar pas op, druk de tafel niet in, val niet door den stoel, bleekachtig wangedrocht zonder steun- en stutgedachte; loop bij ongeluk niet door de kast, op wier deuren wir-war-slingeringen getrokken zijn, zooals de dienstmeid er trekt op de vensters, als zij er na langen tijd voor den eersten keer het zeem over sliert; knijp die leuningen niet in twee… hoe jammer ware dat alles voor de artiesten! Kunst… idiotisme der kunst. Bloemen, Oostersche bloemen, die meer op verfplassen trekken, aangebracht op de meest onmogelijke plaatsen en punten der huizen, zoo barok en dwaas mogelijk, zonder vastheid van lijn en gedachte. Dan was dat vroeger heel anders… en het zal weer anders worden, wanneer men het volk er maar aan gewennen wil mooie dingen te zien en te maken, wanneer men er naar streeft den ambachtsman tot kunstenaar te vormen, hem op te kweeken tot wat de Franschen teekenend artisan noemen. En dat kan!

Dit alles en meer overwoog ik, toen ik vóór het missiehuis van het H. Hart dat groote, nieuwe hek zag staan. Het trekt onmiddellijk de aandacht, als een flink stuk kunstsmeedwerk. Zonder dat ik overdrijven wil en het meer dan goed, meer dan schoon noemen, is het sierlijk, frisch en fraai. En zoo spoedig zeg ik dat niet. De lijnen zijn niet gezocht, de teekening, die zooals mij iemand zeide, van den Tilburgschen architect F. de Beer is, doet weldadig aan, heeft zin en karakter. Heel eenvoudig is het geheel, daarom echter niet minder net. Aan smeden heb ik nooit gedaan, maar ik heb in mijn leven vaak met veel aandacht heerlijke stukken smeedkunst uit vroeger eeuwen bekeken, ik kan dus vergelijking maken. En dan zeg ik, dat ik geloof, dat dit hek een goed en flink stuk werk is. Zeker, men ziet er niet die onnavolgbare torsies, enkele en dubbele, zooals onze voorvaderen, die op hun aambeeld uit het ijzer trokken; ook mist men dat fraaie bloem- en loofwerk, dat somtijds uw bewondering wekt - maar wat er is, maakt aanspraak op hulde en verdienste: de afwerking is zuiver en met liefde geschied.

"Wie heeft het gesmeed?" vroeg ik een eenvoudig man, wiens aandacht ik scheen te trekken, wijl ik zoo oplettend het hek bekeek. "Vier broeders uit het klooster, mijnheer; zij hebben er meer dan een jaar aan gewerkt; zooals u ziet, moeten de draaipoorten nog volgen." "Zoo, worden in dit klooster ook ambachten uitgeoefend?" "Zeker, mijnheer, alle broeders - er zijn er nu zoowat 31, ook 'n zoon van mijn broer - moeten met het oog op de missie in hun ambacht worden geoefend. Er wordt gesmeed, er is een koperslagerij, een timmerwinkel, een kleeren- en schoenmakerij; er wordt geschilderd, men bindt er boeken, en maakt er bier, maar alles voor eigen gebruik. Het is een mooi hek, mijnheer, 80 meter lang." "Zeker is het een mooi hek; een sieraad langs den weg. Ik zie het graag." "Zijt u ook in het vak, dat u er zoo oplettend naar kijkt?" "In het geheel niet; ik houd alleen van mooie dingen, en vooral juich ik het toe, dat men, op welke wijze ook, de kunst verspreidt onder het volk. Kunst, in dienst van het goede en ware, verheft den geest, ontwikkelt het verstand, veredelt het gemoed. En ik heb grooten eerbied voor den kloosterbroeder, die gebeden prevelend lustig den hamer daveren doet op zijn aambeeld, en een kunstwerk schept, God tot eer, den mensch tot genot." Hiermede zei ik mijn vriend vaarwel.

Onderweg kwam mij het beeld voor den geest van Siegfried uit Wagners opera; Siegfried aaneensmedend zijns vaders zwaard. Onze maatschappij, evenals dat geweldig zwaard, is in stukken geslagen. Door den Wotan van zelfzucht en onchristelijkheid. Een kloosterbroeder, buiten alle persoonlijke ijdelheid voor de wereld, zijn beste kunnen al hamerend wijdend aan de kunst is voor mij, wanneer ik nadenk over de vraag hoe de samenleving weer goed in elkander moet worden gezet, een hoog symbool, hooger nog dan de Germaansche held. Want, godsdienst, arbeid en kunst… wat wil de menschheid meer!

 

FLANEUR

 

 

1. Pulchrum veri sigillum.

 

 

Voetnoot redactie

Bovenstaand artikel werd in de NTC op zaterdag 23 november 1940 opnieuw gepubliceerd, onder de titel "Zonder Opschrift 5".