INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 23 april 1902

 

 

Zonder Opschrift 18b

 

Ieder in Tilburg heeft hem goed gekend, den kleinen grijsaard met den sterk geteekenden kop, den forschen neus, den goed verzorgden witten puntbaard en den zwaren grooten knevel, voor zoovele winkelruiten als spiegel gebruikt, zorgvuldig uitgekamd. En wie hem kende, zal hem niet licht vergeten. Om de eenvoudige reden dat hij een persoonlijkheid was, een figuur, ver van het gewone en alledaagsche. Willem Hersmus was zijn naam en in zijn goede dagen vond men hem veelal op de Spoorlaan in de nabijheid van het toenmalige "Hotel van Uden". Zijn levensloop was zoo bescheiden mogelijk, en zijn dagelijkschen arbeid - stadsbesteller prijkt in koperen letters op de pet van zijn zoon - noemt men dien van pakjesdrager, kruier, witkiel. Niet zo erg verheven dus. En toch had "Willem van het Station" eene natuurlijke voornaamheid, een onloochenbare uitgelezenheid van optreden, die hem door velen uit meer door de fortuin begunstigde kringen kon worden benijd. Ik geloof dat Willem van het Station in het korps pakjesdragers een eenig type was. Zijn evenbeeld, zijn weerga, zijn tweede kon, dunkt mij, op geheel de wereld niet teruggevonden worden.

Gedurende de laatste kermisdagen stond ik den Koninginne-avond bij het aangaan der pauze in de schouwburgtent op het Piusplein. Een hier weinig bekende vreemdeling hield mij in gesprek. "Wie is dat?" vroeg hij. En hij wees naar een der kleine deuren, die met een trapje toegang geven tot de tent. Daar strompelde, zachtjens trede voor trede, een oud kreupel, geheel als heer gekleed man naar beneden. Voorname lieden bleven zorgvuldig wachten totdat de grijsaard de onderste trede had bereikt. Eene hulde niet alleen aan den ouderdom, al lag een glimlach van welwillendheid op sommiger gelaat. Een hoge hoed, van model in het geheel niet verouderd, dekte het scherpe gelaat, dat van een hoofdofficier in burgerkleeding kon zijn geweest. Over den rechterarm droeg hij, geheel zooals dat moet, een dunne overjas, ook demi-saison genoemd om het eens in 't Nederlandsch te zeggen. Zijn pak bestond uit zwarte slipjas, met dito vest en broek. Het boordje was helderwit, omstrikt door een vuurrood dasje, terwijl in het linkerknoopsgat van den jaskraag een opvallend groot oranjestrikje was bevestigd.

"Wie en wat denkt u, dat die persoon is", vroeg ik. Een "ja?" met vragenden klemtoon, beantwoordde mijn vraag. De vreemdeling stond raar te kijken, toen ik de maatschappelijke positie van den ouden heer had medegedeeld. "Maar maakt die man zich dan niet bespottelijk?" Ik bracht mijn ondervrager aan het verstand, dat niemand aanstoot nam aan den man, die voor ieder hooger geplaatste een eerbiedigen groet overhad, maar een groet toch waaruit duidelijk goede gemanierdheid sprak; die een handwagen vooruitduwde nu en dan, terwijl een goed opgestreken zijden hoed rustte op zijn grijzend hoofdhaar en de tip van een rooden zakdoek waaide uit zijn jaszak. In waarheid een niet alledaagsch mens! Ik herinner mij nog als ware het gisteren Willem van het Station in een open landauer reclamebiljetten uitreikend voor ik weet niet welke handelszaak. De hooge hoed glom extra zijdig; blauwachtig gesteven manchetten staken uit de zwarte jasmouwen. Ik zeg u, zooals die man daar zat, behoorde hij in een landauer te zitten. Zet eens een ander man uit zijn gilde in een deftig rijtuig! Wat zeg ik? Kent ge niet menschen aan wie geluk en arbeid geld en een landauer brachten, maar die met beenen noch armen weg weten in hun voertuig, zoodat ge duidelijk zien kunt, dat de landauer met hen en zij met den landauer verlegen zijn? Ik ken er wél, en met de natuurlijke distinctie van onze Willem zaliger zouden zij veel geholpen zijn.

Willem's kleerenkast was ruimschoots voorzien. Als ik den lezer herinner aan de zwarte regenjas, den grooten ruigen kraagmantel, den grijzen hoed, den lichtgrijzen demi, geeft hij mij onmiddellijk gelijk. En dan had Willem nog een pels. Als de winter gekomen was en de vorst over de landen trok, was voor Willem zoowel als voor iederen anderen aristocraat de tijd gekomen de pelsjas aan te trekken. En zoo kon het dan gebeuren, dat ge een handelsreiziger zaagt van alles behalve voornaam uiterlijk, begeleid door een "dienstman" met hoogen hoed en pels, voorthinkend onder het gewicht van een paar koffers. Een vreemde moest zich dan wel de vraag hebben gesteld of de rollen eigenlijk niet slecht waren verdeeld!

Zonderling en teekenend was het dat niemand den eigenaardigen man bespotte om zijne boven de massa zich verheffende manieren. Wel lachte men eens als hij met iets nieuws en nieuwe deftigheid voor den dag kwam, maar het was een lach van begrijpen en welwillend dulden, die de lippen vertrok. Zelfs de jeugd, die hier in Tilburg voor menschen, die hooger geplaatst zijn en zich daarnaar aankleden, reeds spoedig een "kèk dieë meens!" uitschreeuwt, liet Hersmus met rust. Dat kwam omdat in Willem van het Station de alledaagschheid ontbrak, en er iets van hem uitging, dat trots alles indruk maakte… en ik verzeker u, wanneer de nederige man aan een handelsreiziger zeide: "deze firma is niet goed; gene wel", de man, die om te verkoopen was uitgegaan, zich nog wel eens tweemaal bedacht alvorens hij de eerste crediet verleende. Inderdaad was Willem een vraagbaak voor de reizigers zoo goed als een pakjesdrager.

Zijne groote liefde voor alles was samenhing met ons dierbaar koningshuis was spreekwoordelijk. Een feestdag voor de vorstelijke familie was een feestdag voor hem; en sloeg de rouw het vorstenhuis, ge kondt er zeker van zijn een rouwband om zijn arm te zien, als teeken voor de rouw in zijn hart. Is het niet waar, mijnheer de Redacteur, dat als hij nu nog geleefd had, terwijl ons goed koninginnetje lijdend omringd wordt door de verdubbelde liefde van haar volk, Willem van het Station het geregeldst en het eerst naar uw bureau zou gekomen zijn om met geheele belangstelling, met hoop en vrees, den gang der ziekte te volgen? Ik kan mij voorstellen hoe hij gewichtig zijn knijper zou hebben uitgehaald, bedaard op den neus gezet en langzaam de groote blauwe letters op het witte papier zou hebben gelezen! Willem is deze pijnigende vrees gespaard gebleven!

Voor eenigen tijd ging hij naar het gasthuis, om na een proeftijd van drie maanden naar het St. Jozefgesticht overgeplant te worden, naar hij zeide. Hij hield het daar echter niet uit, kon er niet aarden, volgens zijn zeggen. "Verbeeld u," sprak hij, "ik had 'n stukske worst gestuurd gekregen en vroeg om 'n bordeke om 't op te eten. Dè kon zóó wel, zeiden ze me. Maar dè ging toch nie, ik kon de taofel toch niet kapot snijen… en dan noot is 'n borreltje…" En zóó was Willem weder in de wereld en aan het station terug. Bij de laatste verkiezingen bewees hij nog eens, dat in hem de constitutioneele gedachte van boven de partijen te staan, was vastgeworteld. Naar gelang men hem van voren zag of op den rug, las men de aanbeveling van een anderen candidaat! Toch zal hij slechts door een der twee partijen betaald zijn geworden voor de levende reclame! Den dag van de pluimveetentoonstelling was hij voor de laatste maal in functie, en liep hij met een reclameplaat op borst en rug. Korten tijd later ging de mare door de stad dat hij ziek - iets later dat hij overleden was. Gewerkt heeft hij dus totdat de dag verstreken was.

 

Wanneer ik hier vol sympathie den man herdacht, was het, omdat in onzen alles egaalmakenden tijd, deze man den grooten moed had uit de diepte van zijn maatschappelijken rang zich op te heffen ver boven de alledaagschheid van den gewonen levenssleur. Ik kan en wil niet alles zeggen, wat ik denk. Maar er was in dien eenvoudigen man zonder twijfel een levensregel, dien hij zich stipt had gesteld, waarvan hij niet afweek, waaraan hij getrouw bleef. Velen zullen dit niet begrijpen, maar dan begrepen zij ook hem niet, die Willem van het Station was en bleef, maar toch ook nog iets anders had kunnen zijn.

Zijn kinderen deden er goed aan zijn beeltenis aan de Tilburgsche ingezetenen rond te deelen na zijn dood. Want hij was zoo'n figuur geworden, dat men zich Tilburg niet voorstellen kan zonder hem.

Hij ruste in vrede.

 

FLANEUR