INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 11 oktober 1902

 

 

Zonder Opschrift 22

 

Wanneer de herfst zijn palet ter hand genomen heeft en de natuur in gloed van kleuren zet; wanneer de bosschen zich tooien in het lichtend goud, vlammend bruin en smeltend paarsch en paarlemoer, waardoor het herfstlandschap zoo overheerlijk in rijkdom van tinten praalt, ontwaart men rondom onze stad een eigenaardig najaarsvermaak. Ik wed dat velen mijner lezers al weten wat ik bedoel. Trouwens, men behoeft slechts het veld in te wandelen om rechts en links en overal de sporen van het herfstgenoegen te ontwaren. Op verschillende plaatsen immers in den vlakken en open akker rijzen kleine hutjes uit stroo, takkebossen en riet samengesteld: de schuilplaatsen, de "huiskes" der vinkers, die "zitten op 't vinkenslag".

Een eigenaardige liefhebberij, dat vinken. Om haar uit te kunnen oefenen, moet ge behalve uw "huiske" en uw veld ook nog hebben een stel goede netten en veel geduld. En hiermede alleen zult ge nog niet te veel arme vogelkes verschalken. Dat wist reeds de oude vader Cats, die blijkbaar ook aan "vinken" heeft gedaan en bij het genoegen er ook al de verveling van heeft gekend.

     Ach! wat heb ik met verlangen

     Menigmaal hier opgelet,

     Hoe ik vogels mochte vangen

     Met dit eigen vinkenet;

     Maar al wat ik heb begonnen,

     Wat ik immer heb bestaan,

     Nooit en heb ik iet gewonnen,

     Nooit en heeft 'et wel gegaan;

     Dan had ik te bloot gezeten,

     Dan begon ik al te vroeg,

     Dan had ik de slag vergeten,

     Dan en trok ik niet genoeg;

     Dan was 't al te sturen weder,

     Dan te klare zonneschijn,

     Nooit en kwam 'er vogel neder,

     't Scheen het wilde nimmer zijn.

     Vraagt er iemand naar de reden,

     Waar aan dat het schorten mocht?

     Geenszins aan mijn rappe leden,

     En nog minder aan de locht;

     Makker, hoor eens, zonder jokken,

     Hoor den grond van mijn verdriet,

     Vinken moeten vinken lokken,

     Zonder vinken vangt men niet;

     Vinken heb ik nu gekregen,

     Daar ik mede vinken mag,

     Nu zoo komt' er vink gezegen,

     Daar men eerst geen vink en zag;

     Dit, o vriend, dit moet je dinken,

     Anders zijt gij mij te dwaas,

     Niemand vinkt 'er zonder vinken,

     Niemand vischt er zonder aas.

Uit deze dreunerige regelen van onzen ouden vader Cats leeren we, dat toen evenals nu heel veel factoren moesten samenwerken om de vinkenvangst voorspoedig te doen zijn. Men mag zich niet laten zien; men mag den slag niet vergeten; niet te spoedig maar ook niet te laat trekken. Het weder moet gunstig zijn: niet te warm, niet te koud, niet te ruw vooral, want als het hevig waait, vallen de vinken niet neer. Bovendien zijn lokvogels een onontbeerlijk hulpmiddel. Met weet dat tegenwoordig ook. En daarom ziet ge langs de netten kleine kooitjes staan met tjilpende vinken en kweeken; daarom worden op het "plein" fladderende vinken aan het "roer" vastgehecht, waarmede de vinker zoodra hij slachtoffers in de lucht ontwaart, ijverig "ruren" moet. Eenigszins wreed is dat bedrijf wel, en de arme lokvogeltjes, die onbewust een valsche rol spelen, zullen zich met hun gedwongen gymnastische toeren nauwelijks kunnen verzoenen, door het genot van het wel-op-gediende maal: zaad in overvloed en water in pijpekoppen. Ja, die lokvinken spelen een valsche rol…

Maar de vinker zelf doet niet anders! En de vogels, die zich vangen laten en een zekeren dood zoeken op het "plein" waar zij zooveel zoets meenen te vinden, hebben het te wijten aan de gemakkelijke lichtgeloovigheid, waarmede zij op het gevlei van den vogelaar ingaan. Onze zedemeester Cats heeft ook aan deze gedachte een deuntje gewijd:

     Ei! let hoe zoet de vinker speelt,

     Hoe zoet zijn listig pijpje kweelt;

     Ei, let eens hoe zijn fluitje gaat

     En hoe zijn kwakkelbeentje slaat,

     Al tot de vogel is in 't net,

     En dat hem 't vliegen is belet;

     Maar dan zoo is het zoet geluid,

     Dan is terstond het speeltjen uit.

En dan de moraal:

     Het is van ouds niet vreemd gezeid,

     Let op een mensch, wanneer hij vleit,

     Let op een mond die zoetjens lacht

     Meer, als hij van te voren placht;

     En daarom zeg ik heden nog,

     In schoone woorden ligt bedrog.

De Italianen zeggen dit korter en even fraai:

     Chi ti fa piu carezze che non suole

     O t' ha tradito, ò pur tradir ti vuole.

Op het "vinkenslag" is evenwel nog meer levenswijsheid op te doen. Ge moet namelijk nemen wat ge krijgen kunt en bedenken, dat één vogel in de hand beter is dan tien in de lucht. De Koning der Nederlandsche dichters heeft deze gedachte in verzen gebracht, en ons verteld hoe het een vinker, die te veel wilde hebben, het slecht verging:

     Een vogelaar in 't veld uitspannende zijn garen,

     Gezeten onder 't bruin van schaduwende blaren,

     Een wolke vinken tot zijn net afdalen zag,

     Die 't zaad oppikken kwam, dat uitgespreidet lag.

     Maar ziende een ander schaar van vog'len elders vliegen,

     Dacht haar met eenen slag te zamen te bedriegen.

     De vinken zat terwijl, van 't zaad dat ligt gespreid,

     Ontvlien den vogelaar, die op zijn luimen leydt.

Ondertusschen werd de hebzuchtige vogelaar zwaar gestraft, want:

     't Licht ondertusschen daalt, na moeite en groot verlangen,

     Hij aan den avond maar een vinkske heeft gevangen.

Dat was erg voor dien vogelaar, is het niet lezer? Zeker, en ik hoop dat het u nooit zoo moge vergaan! Zij uw net altijd gevuld met rijken buit… hetgeen kan geschieden, wanneer ge bij alles in het leven "vroeg op" zijt. Want als ge ze na den middag nog krijgen moet, zullen uw vinken niet talrijk zijn. Vraagt dat maar aan iederen vinker!

 

FLANEUR