INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 10 december 1902

 

 

Zonder Opschrift 25

 

In mijn jeugd maakte de harmonieuze naam van "Goolsche Vloed" op mij een tooverachtigen klankindruk. Waarom het was, zoude ik ook nu moeilijk kunnen zeggen. Ik zou het onmiddellijk hebben geloofd, wanneer men mij had geplaatst voor den wijden plas, die geheimzinnig op den rythmus van den wind zijn golven voort deinde, en men dan gezegd had, dat die blanke baren dansten over een verzonken dorp of stad. Dat op sommige dagen klokkengedreun van verafgelegen kerktorens zacht zweefde over het trillende water; dat het dan feest was voor de menschen uit die verzonken plaats en dat de jubel opsteeg, altijd sinister en gedempt, zooals dat is op de plaats waar eens de stad Audierne was gebouwd, en waarover Paul Féval ons heeft verhaald in zijn onvergelijkelijk knap geschreven "Anne des Iles". En in mijn verbeelding zag ik 's nachts, als de wind langs de vensters loeide, en het op dien killen vloed dus hotsen en klotsen moest van dartel spattende golfkammen, geesten en schimmen over het water zweven in ijzingwekkende doodendans, achter en door elkaar, zooals het zijn moest bij een heksensabath… Er ligt over dien Goolschen Vloed iets mystieks. Maar wanneer de ijzige adem van den winter ons de wateren stollen deed en onder een glimmend gladde ijszerk alle mysteries verborgen zijn, verandert het aanzien als door een tooverslag. Dan is er des nachts geen somberheid meer, omdat niet langer de onheilspellende golven ronddansen in spookachtig maanlicht en fonkelend stargetik, want zacht en mild schuift dan de zilveren lichtstroom over den gladden, harden vloer van het heerlijke ijs!

Het heerlijke ijs! Hildebrand, mijn goede, oude, trouwe meester, wien ik nooit genoeg dankbaarheid wijden kan voor het grootmeesterlijke van zijn taalscheppingen, waarin ik voor het eerst de heerlijkheden onzer reine, zangerige en forsche moedertaal mocht leeren waardeeren. Hildebrand noemt in zijn gulle geestdrift over de wellusten en beminnelijkheden van het water mijn mooie ijs "het koude gevoellooze" en werpt met handen vol minachting al zijn verwenschingen tegen de "koude gevoellooze stof", "beeld van onverschilligheid en koude wreedheid", "ellendig namaaksel van glas". Maar dat meende hij niet, dat kón hij niet meenen. Of zou hij het niet hebben vernomen, hoe het ijs, als het wiegend buigt onder den vluggen glijddruk eener lustige menschenmassa, vroolijk grinnikt en spint, als ware er een reuzenkat, die knevelstrijkend en knipoogend in het soezend zonnelicht met de tong likt over haar poot? Of zou Hildebrand nooit eens 's avonds in zijn vrije Holland alleen over het wijde ijsvlak zijn gegleden, terwijl de schaats malsch de flikkerende kristallen deed opstuiven in het gloedvol licht der nachtgodin, die met het eene oor lekker luisterde naar het rommelende echoën, waarmede het ijs in de verte iedere streek met het scherpe staal beantwoordde? En zou hij zich niet hebben verkneukeld over den sierrijder, die met wijde bogen en krullen den naam der beminde met zweefzwaaien grift in het echte glas der natuur? Is het dan niet waar, dat zoolang het ijs ijs blijft, die sprekende letters getuigen van zijn duldzaamheid tegenover den mensch? En zou hij, de groote schilder met het woord, nooit in bewondering hebben gestaan over de stalen pracht van een ongerepten ijsspiegel, waarin het blauw der lucht en het groen en bruin en grijs van den bodem samenvloeien in een onzegbare tint van gekristalliseerde kleuren?

Ook is het ijs niet valsch en niet wreed. Valsch en wreed is het water, dat, wanneer het een mensch heeft verzwolgen, in zijn rimpeling grijnst, zooals een hatelijke nijdigaard doet, wiens grimlach wijst op genoegen over het leed van den evenmensch. Maar het ijs waarschuwt een ieder, zucht en kraakt en teekent ter waarschuwing sterren als zijn zwakheid voelt den eersten voetdruk van een kind. Neen, neen! Ik roem en bezing en bejubel het heerlijke Hollandsche ijs. En dat doen alle echte Nederlanders met mij. Dat doen ook de vele Tilburgsche jongens en meiskens, mannen en vrouwen, die opgaan naar het ons overigens karig toebedeelde ijs.

Veelal een schoone ijsgelegenheid biedt de Goolsche Vloed. Ik zag het nog dezer dagen eens. Een lange donkere streep van schaatsenrijders trok langs den Ouden Goirleschen Weg, waar de geraamten der stugge eiken, paarschbruin in de verte, zacht hun knokige takken bewogen naar den verren plas. Over den nieuwen weg, waar de jonge boompjes hun verdord blad nog vast hielden, slingerde een niet eindigende rij jongelui, meisjes en jongens, trots het winterweder gloeiend van pret en levensvreugde, ook naar den Vloed. Het was er dus drukkend druk, maar ook gezellig. Tenminste voor wie, zoo als ik, van het volle blijde volksleven houdt.

De ijssport is een sport voor geheel het volk. Niet wie de meeste rijksdaalders in den zak doet rammelen, maar wie het best den schaats met den voet beweegt, is op het ijs nummer één. De pels naast den pijjekker op dezelfde bank van 'n cent, de dame in kostbaar sabel naast de vrouw des volks in het zwarte slechte (1) kleed. Zoo begrijpt men het in Holland, en zoo is 't mij van mijn klein Flaneurstandpunt het liefst. En ik verzeker u, lezer, dat dikwijls de pijjekker met z'n vrouw aan den ruwen knuppel dra den pels met het nerts aan den gepolijsten ijsstok voorbijstreeft. En ook dát prijze men in het ijs, dat het als weinig andere dingen doet spreken de eigen waarde van den mensch.

Nu is mijn Goolsche Vloed wel geen Hollandsche ijsbaan, waar men dorpen ziet wegtuimelen in de verte, torens oprijzen voor zich uit, waar men onder bruggen doorschiet en vonders of dijken moet overklauteren, waar men saliemelk drinkt en warme chocolade vindt in kleine knusse tentjes langs de vaart - maar toch is de Goolsche Vloed een prettig, joelend, tintelend veld, waar men het rijke leven des volks ziet bruisen en jubelen in de blijde zon van den stoeren Noordschen winterdag. En daarom leve het ijs, en leve de Goolsche Vloed!

 

FLANEUR

 

 

1. Slecht hier = eenvoudig. Men spreekt van "de deugden des slechten (eenvoudigen) volks". Red. N.T.Ct.